Moordbrigade Stockholm, deel 07

Moordbrigade Stockholm, deel 07
beschrijving:

DEEL 7

Anton Quintana (1937), naar de boeken van Maj Sjöwall (1935) & Per Wahlöö (1926-1975)

uitzending: VARA, woensdag 12/11/1975

bewerking: Ruurd van Wijk - muziek (naar Zweedse volksliedjes): Kees Smal - uitvoering: Letty de Jong & Harry Mooten

regie: Ad Löbler

rolverdeling: [afkondiging geeft enkel de namen van de hoorspelers]

- [adjudant Martin Beck]: Jan Borkus

- [Vilmos Szluka]: Hans Veerman

- [Ari Böck]: Maria Lindes

- [man van de Zweeds ambassade]: Donald de Marcas

- [commissaris Hammar]: Huib Orizand

- Theodor Fröbe: Wim Zomer

duur: 32'38"

hoorspel:

(in de Palatijnse Baden)

Martin Beck: Het spijt me dat ik u heb laten wachten.

Szluka: Ik ben d’r net. (er wordt iets omgeroepen)

Martin: Wat is er aan de hand?

Szluka: Het eh... golfbad wordt ingeschakeld.

Martin: Ah.

Szluka: Kijk, ziet u dat kleine bassin daar? Zo meteen beginnen een paar reusachtige pompen te werken. Die jagen het water tegen de hoge randen van het bassin op. ‘t Worden grote golven.

Martin: Nou, daar zullen liefhebbers genoeg voor zijn.

Szluka: O ja, ja ja ja. Men is d’r gek op. Misschien hebt u ook zin?

Martin: Nee, nee, dank u, nee.

Szluka: Nee?

Martin: Nee...

Szluka: Ikzelf baad meestal in de zwavelbronnen. Da’s erg ontspannend. Eh… doet u mee?

Martin: Ja best, ja. Eh… mag ik u eh... mag ik u wat vragen?

Szluka: Natuurlijk.

Martin: Bent u nou vergeten uw aktentas in de kleedkamer achter te laten, of eh... neemt u ‘m  altijd overal mee naartoe?

Szluka: Het laatste. Hier moeten we naar binnen.

Martin: Ja… (blaast) Ha, dat is... behoorlijk warm.

Szluka: Ja. Ja. Kijk, daar kunt u gaan zitten, dan neem ik hier plaats.

Martin: Eh?... O ja... Gemakkelijk, die stoelen.

Szluka: Ja, vroeger waren ze van marmer, maar die luxe vonden we niet passend. De armleuningen zitten onder water. Hebt u ze gevonden?

Martin: Ja... dank u.

Szluka: De sleutel van Matssons hotelkamer lag op de stoep van het politiebureau. Een agent heeft ‘m daar gevonden.

Martin: Hoe kwam die daar?

Szluka: U zult het wel niet geloven, maar ‘t is de waarheid: ik weet het niet.

Martin: En gisteren wou u me niet zeggen waar die sleutel was gevonden. Waarom nu wel?

Szluka: Aangezien u alles toch verkeerd uitlegt en d’r gemakkelijk elders achter had kunnen komen, vond ik het maar beter het u zelf te vertellen.

Martin: Waarom laat u me schaduwen?

Szluka: ‘k Weet niet waar u ‘t over hebt.

Martin: Wat hebt u voor uw lunch gegeten?

Szluka: Eh… vissoep. En karper.

Martin: En apfelstrudel?

Szluka: Nee... nee... bosaardbeien met slagroom. Heerlijk.

Martin: Wanneer hebben ze de sleutel gevonden?

Szluka: De dag voordat ie bij het hotel is afgegeven, op de middag van de 23ste juli.

Martin: Op dezelfde dag dat Alf Matsson verdwenen is.

Szluka: Ja! En hier komt mijn aktentas te pas. (neemt ze) We hebben hier en daar wat inlichtingen ingewonnen. En ondanks het feit dat er geen verzoek om een officieel onderzoek is geweest, hebben we dat toch maar gedaan. Ja, u schijnt de zaak ernstiger op te pakken dan nodig is. Is het een belangrijke man, die eh... Alf Matsson?

Martin: In zoverre dat ie op onverklaarbare wijze verdwenen is, ja.

Szluka: Mm.

Martin: En wij beschouwen dat als een gegronde reden om na te gaan wat er met hem is gebeurd.

Szluka: Hebt u enige aanwijzing dat er inderdaad iets met hem gebeurd is?

Martin: Geen enkele. Maar het feit dat ie verdwenen is, dat blijft.

Szluka: Ja... ‘ns even kijken. (bladert) Eh.. volgens de paspoorten en douaneautoriteiten is er na de 22ste juli geen Zweeds staatsburger met de naam Alf Matsson uit Hongarije vertrokken. Bovendien heeft ie z’n pas achtergelaten in het hotel. Het is nauwelijks aan te nemen dat ie dan zonder pas het land heeft verlaten. Nietwaar? D’r is tijdens de betrokken periode niemand - bekend of onbekend - die Alf Matsson zou kunnen zijn naar een ziekenhuis of een lijkenhuis gebracht. Zonder z’n paspoort kan ie nergens in het land in een ander hotel terecht. Ja, daarom wijst alles erop dat uw landgenoot om de een of andere reden besloten heeft wat langer in Hongarije te blijven. Zo... Dat was dan dat... (bergt alles in de tas en sluit ze) Matsson is hier vaker geweest. Misschien heeft ie vrienden gemaakt bij wie ie nu logeert.

Martin: Ja, toch is er geen redelijke verklaring waarom ie z’n hotel zou verlaten zonder iemand te laten weten waar ie is.

Szluka: Zolang hij een geldig visum heeft, kan ik - zoals ik al zei - verder niets aan de zaak doen. Nee nee, blijft u toch zitten. Ik moet nu helaas weg, maar misschien zien we elkaar nog wel. Goeiemidag.

Martin: Ja, mm... (geeuwt) Jezus nog aan toe. Als ik hier blijf zitten, val ik nog in slaap... Die gek met zijn aktentas. Van die man word ik ook niks wijzer... Ja, wat doe ik hier nou eigenlijk? Zwemmen gaan? Nou, goed, dan gaan we zwemmen. Beter dan op m’n hotelkamer zitten.

(zwemt en botst tegen iemand aan)

Martin: Oh, pa... pardon.

vrouw: Oh! (lachje)

Martin: O, goeiemiddag!

Böck: O, bent u het? ‘k Herkende u even niet. Hebt u uw vriend al gevonden?

Martin: Nee, nog niet.

Böck: Ik heb erover nagedacht toen u weg was, gisteren. Ik begrijp het niet hoe die u mijn adres kan hebben gegeven.

Martin: Ja, ik begrijp het ook niet, hoor.

Böck: ‘k Heb er de hele nacht over liggen denken.

Martin: Ja... ‘t is vreemd.

Vreemd? Wat heet nou vreemd? Helemaal niet vreemd, beste meid. D’r is een hele simpele verklaring voor: om te beginnen heeft ie mij helemaal geen adres gegeven. En verder denk ik dat het zo is gebeurd: hij heeft jou in Stockholm zien zwemmen en toen heeft ie bij zichzelf gedacht: o, wat een lekker stuk, die zou ik best ‘ns eh.... Ja, zo is het gegaan. En toen ie een half jaar later hier kwam, heeft ie je adres opgezocht. Maar hij heeft geen tijd gehad om d’r heen te gaan, anders zou hij net als ik ontdekt hebben dat je minstens twee badpakken hebt, of liever, bikini’s... Gisteren een rooie, vandaag een blauwe.

Böck: (blaast)’t Is hier wel erg druk, hè? ‘t Was vandaag te warm om iets anders te doen.

Martin: Tja, zo dacht ik er ook over. ‘n Frisse duik, dat is wat een mens nodig heeft.

Aldus sprak Martin Beck, de geboren speurder met z’n beroemde opmerkingsgave. Altijd bezig volkomen nutteloze feiten op te merken en in z’n geheugen te prenten voor later gebruik. Hij heeft niet eens molentjes in z’n hoofd. Ze zouden d’r ook niet meer bij kunnen, d’r zit te veel waardeloze troep in de weg.

Böck: Bent u ook met de boot hier naartoe gekomen?

Martin: Ja, ik dacht: dat is wel een leuke manier om Boedapest te leren kennen. Zeg, zullen we naar de kant gaan? Ik begin het een beetje koud te krijgen.

Böck: O, best. Ik ben eraan gewend... Om lang in het water te blijven, bedoel ik.

Martin: Komt door uw training, zeker?

Sprak Martin Beck, en gaf daarmee blijk van zijn befaamde scherpzinnigheid. De kunst van het deduceren.

Böck: Hopla!

Martin: Hè!

Böck: Lekker was dat, hè?

Martin: Oef... Ja, conditie is alles, hè. Even uitblazen, hoor... Bent u alleen?

Böck: Waarom vraagt u dat?

Martin: Da’s ook nog ‘ns een goeie vraag. Ja, wat gaat mij dat in godsnaam aan? Zeker een of andere fantastische verhoormethode, nietwaar inspecteur Beck?

Böck: ‘k Ga vaak alleen. En ook wel ‘ns met Tetz.

Martin: Met Tetz?

Böck: ‘n Vriend van me. Eigenlijk geen vriend, gewoon een jongen die ik ken. Hij logeert nu en dan in het pension. ‘t Is een hele aardige vent.

Martin: O... juist, ja.

Sprak Martin Beck, en richtte z’n blik maar liever op d’r voeten, want dat is de manier om onomkoopbaar te blijven, rekruten, meer interesse hebben in een vrouw d’r schoenmaat dat in de kleur van d’r tepels.

Böck: Ik ga vaak zwemmen. ‘k Heb niet veel te doen in deze tijd van de zomer. Wat gaat u nou doen?

Martin: Nu? Ik... ik... ik weet nog niet, nee.

Böck: Bent u al op de Gellértheuvel geweest? Je hebt prachtig uitzicht over de stad, vanaf het bevrijdingsmonument.

Martin: O ja, is dat waar?

Böck: Mm. Je kunt er echt de hele stad zien liggen, als op een presenteerblaadje.

Martin: Mm.

Böck: Zullen we d’r heen gaan? Misschien staat er wel een beetje wind.

Martin: Ja. Ja! O, waarom niet, hè?

Böck: Goed. Ga ik me aankleden... Zeg, wat is je voornaam eigenlijk?

Martin: Martin.

Böck: Ik heet Ari. Maar dat wist je al, hè?

Martin: (lachje)

Böck: Zeg, het is me nog steeds een raadsel hoe. Nou, tot straks bij de uitgang dan.

Martin: “Lieve vrouw en dochter. Het uitzicht vanaf het bevrijdingsmonument is in werkelijkheid nog mooier dan op deze ansichten. Vanaf dit punt kun je de hele stad zien liggen. Het weer is erg mooi. Ik hoop dat jullie in Stockholm... Stockholm… ook zoveel zon hebben.”

Böck: Kijk... Kijk daar, hier... Daar ligt het museum waar ik werk. ‘t Is zomers gesloten.

Martin: O.

Böck: En verder studeer ik nog.

Martin: O, juist.

Böck: Zullen we al die kronkelige paadjes volgen? ‘t Komt bij de rivier uit.

Martin: Ja, goed idee, mm? (ze wandelen)

Böck: Mooi, hè?

Martin: Ja, erg mooi.

Böck: En eh... wat zullen we nu gaan doen?

Martin: Nou, we zouden... wat over Alf Matsson kunnen praten.

Böck: O. Nou ja, waarom niet? Wat is ‘t voor iemand? Zijn jullie goeie vrienden?

Martin: Nee, helemaal niet. ‘t Is alleen maar een eh... een eh... een kennis, een kennis van me.

Böck: O.

Martin: Ja. (er komt een boot aan)

Böck: Kijk, die maakt tochtjes in ‘t maanlicht. Rivier op, tot Margritsziget en dan terug. Het duurt ongeveer een uur. Zullen we ’t doen?

Martin: Hè? Ja. Ja, ik wil best een keertje varen op zo’n raderboot.

(op de boot)

Böck: Wil je dansen?

Martin: N-nee...

Böck: Gelukkig. ‘k Vind er ook niet veel aan. Maar ‘k kan ‘t wel, als ‘t moet.

Martin: Ik ook... Zeg, ben jij eh... ben jij al vaker op deze boot geweest?

Böck: Mm, heel vaak. ‘t Is ‘t beste wat je hier in de stad kunt doen op zo’n warme avond.

Martin: Ja, ja... Eh… heb je zin om straks iets met me te gaan eten?

Böck: Waar?

Martin: Eh… in ‘t hotel.

Böck: Kan ik daar in deze kleren komen?

Martin: Ja, natuurlijk. We zijn hier niet in Zweden.

(in het hotel - een orkestje speelt - applaus)

Martin: ‘t Orkest wil naar huis. Ze hebben net het laatste nummer gespeeld.

Böck: Ja. Nou, ik moet ook ‘ns naar huis.

Martin: Ja... eh, hoe eh... hoe kom je thuis? Eh... met de boot?

Böck: Nee, de laatste boot is al weg. ‘k Ga met de tram. ’t Is trouwens ook vlugger.

Martin: (kucht)

Böck: Nou, ik ga nou maar.

Martin: Ja, ik... ik zal je even... eh... even naar buiten brengen.

Böck: Mm. Nou, bedankt, hè, voor alles. Oh... ik kan je niet eens behoorlijk een kus geven, je bent veel te lang. (doet het toch) Ja... ‘k kon er net bij, zie je wel?

Martin: Ja. Ja ja ja...

Böck: Nou, bedankt, hè, voor alles. En tot ziens. Dag!

Martin: Dag.

(er wordt geklopt)

Böck: ‘k Ben naar binnen geslopen. Niemand heeft me gezien

Martin: He? O, maar... luister ‘ns, Ari!... Ari!

Böck: Jehoeft er niet bang voor te zijn! De portier zat trouwens te slapen.

Martin: Wacht, wacht even. Hou die jurk aan.

Böck: Wat?

Martin: Hou die jurk aan. Lieve Ari, dat is de bedoeling niet.

Böck: Wil je niet?

Martin: Kleed je aan!

Böck: Wat... wat bedoel je?

Martin: Luister: ik ga nou de deur openzetten en dan moet je zelf maar weten of je daar in je blootje wil blijven staan.

Böck: Zeg, ben jij niet goed wijs?

Martin: Misschien niet. En om je de waarheid te zeggen, ik voel me een grotere idioot dan ooit, maar ik meen het. Kleed je aan. (opent de deur) Zo dan?

Böck: Dat hoef je niet te doen. Ik ga al. Wat mankeert je! Je bent gek! Da’s toch geen manier van doen!

Martin: Je laat me geen keus. Ari, als ik dit gewild had, had ik dat beneden in het restaurant toch wel voorgesteld?

Böck: Ik dacht dat je niet durfde. Een schijterd leek je wel.

Martin: Ik kan je niet alles uitleggen, maar laten we ‘t zo zeggen. Luister! Luister nou. Ik heb hier in Boedapest om Alf Mattson te vinden, en niet voor m’n plezier. Die twee dingen kan ik niet goed combineren. Het is misschien een beetje vreemd van me.

Böck: Vreemd, ja. Wat je zegt!

Martin: Ik zal een taxi voor je bellen.

Böck: Hoeft niet!

Martin: ’k Zal ‘m graag voor je betalen.

Böck: Val dood!! (slaat de deur dicht)

Martin: Nou dan, Martin Beck... Je bent weer alleen. Dat was heel fraai van je, heel nobel. Of ben je inderdaad alleen maar een schijterd? Middernacht. Alles stil en verlaten, zo te zien. Een paar nachtbussen, de rivier, alles eenzaam en kalm. Een ideale tijd om na te denken, als je tenminste weet waarover... Val dood, Martin Beck.

(telefoon - Martin neemt op)

man van de ambassade: Meneer Beck?

Martin: Ja.

man: Neem me niet kwalijk dat ik uw titel niet gebruik. Zoals u wel zult begrijpen is dit alleen een... laten we zeggen, voorzorgsmaatregel. Wij van de ambassade zijn graag voorzichtig.

Martin: Natuurlijk.

man: Hoe gaat het met de zaak? Hebt u al vorderingen gemaakt?

Martin: Nee.

man: O!

Martin: Ik heb met de politie hier gesproken.

man: Dat vind ik geen erg verstandige stap.

Martin: Mogelijk, maar het was onvermijdelijk. Ik heb bezoek gehad van een heer die Vilmos Szluka heette.

man: Majoor Szluka. Wat wou hij?

Martin: Niets. Hij heeft tegen mij waarschijnlijk ongeveer hetzelfde gezegd als indertijd tegen u: dat ie geen aanleiding zag een onderzoek in te stellen.

man: O, juist. Wat gaat u nu doen?

Martin: Lunchen.

man: Nee, ik bedoel, wat betreft de zaak waarover we spreken.

Martin: Ik weet het niet.

man: (kucht) Nou, u weet waar u me kunt bereiken als het nodig is?

Martin: Ja.

man: Dag, meneer Beck.

Martin: Goeiemiddag. (legt de hoorn neer)

Martin: Ik voelde dat ik op een dood spoor zat, maar... maar dat zat me niet dwars. Niet meer dan normaal, als u begrijpt wat ik bedoel.

Hammar: Wat zat je dan dwars?

Martin: Wel, ik had voortdurend het onplezierige gevoel dat iemand me gadesloeg. Ik voelde dat... dat ik steeds werd geschaduwd.

Hammar: Door wie dan?

Martin: Geen idee. Vilmos was het niet. En een andere diender in burger zou ik ook wel hebben herkend aan... aan... aan z’n loop of zo. Nee, dat was nou juist wat me zo dwars zat. Ik werd gevolgd, maar ik kon d’r niet achter komen door wie.

Hammar: Het moet een heel nieuwe gewaarwording voor je geweest zijn.

Martin: Ja. En intussen schoot ik ook niks op met die zaak Matsson. Nou ja, wat ik te weten was gekomen was zo miniem dat het zelfs geen nut had om op te schrijven. ‘k Kon het net zo goed zo onthouden. Zelfs het brein van een garnaal zou groot genoeg zijn geweest om alles wat ik over die zaak wist te bevatten.

Hammar: Maar dat zat je niet echt dwars?

Martin: Nee, nee. Het was dat vage, dat onaangename gevoel... dat iemand zich ergens in mijn nabijheid had verborgen. Die nacht was het stikkend heet. Ik kon niet slapen, hè. Ik zat een tijdje op het balkon en ik hoopte op een beetje koelte. Maar niets... De hele stad lag daar in ademnood. Ik ging maar naar buiten. Ik zag die groene Skoda wel die langzaam de hoek om reed en ik weet nog wat ik dacht: verliefde stelletjes in auto’s zijn overal in de wereld hetzelfde. Ik wandelde langs de kade en over de brug. Ik zag een sleepboot die vier lange aken sleepte. Ik wandelde door en toen hoorde ik het... Ik hoorde een man die me volgde... ‘k Liep nog een eindje door en toen stond ik stil. Toen liep ik vlug een meter of tien verder en stond plotseling weer stil. ‘t Geluid ging net iets te lang door om een echo te kunnen zijn. Evengoed, ik liep verder en ik overwoog of ik misschien aan achtervolgingswaanzin leed. Ja, begrijp me niet verkeerd, ik was niet bang. Ik... ik wist dat het de politie moest zijn. Als iemand de energie en de mensen heeft om op zo’n uur van de nacht te schaduwen, dan moet het wel de politie zijn. Dacht ik, maar voor ik goed en wel begreep wat me overkwam, zag ik dat me de pas werd afgesneden. Twee mannen. En die groene Skoda stond verderop geparkeerd langs de stoep. Nou, u weet dat ik bepaald geen bedreven vechter ben, maar eh… ik kan nog best uit de voeten met wat ik heb geleerd op de politieschool, hoor. Terwijl ik daar aan ‘t vechten was met die twee en het geleidelijk begon af te leggen - ja, ze waren allebei jonger en sterker dan ik - moest ik eraan denken dat ik ging sterven... op een kade, in een vreemde stad, en op dezelfde manier als Alf Matsson waarschijnlijk gestorven was, zonder te weten waarom. Maar dat leek mij toch te gek en dus!... (kreet - plons in het water)

Szluka: Goeienavond...

Martin: Waar ben ik?

Szluka: Op de kade.

Martin: Dat licht...?

Szluka: Van m’n auto.

Martin: Die kerels...?

Szluka: Mm? Eén heb je d’r gevloerd. Bewusteloos. Een groot gat in z’n hoofd.

Martin: En de andere? Waar... waar is die andere?

Szluka: Gewond. Een schot. Voorzichtig natuurlijk, in z’n been. Nee nee, nee nee nee, blijf stil liggen, de ambulance komt zo.

Martin: Ah, ‘t is... ’t is niet nodig.

Szluka: U hebt het er goed afgebracht! Nogal gevaarlijke jongens, die twee.

Martin: Ja... wie heeft die... die andere buiten gevecht gesteld?

Szluka: Ik.

Martin: Ja. Bedankt. (lachje)

Szluka: ‘k Moest ‘m wel hardhandig aanpakken. ‘k Had niet veel tijd.

Martin: ‘n Geluk dat u in de buurt was.

Szluka: (lachje) We zijn meestal wel in de buurt. Behalve in spotprenten.

Martin: Hoe kwam het dat u d’r zo gauw bij was?

Szluka: Ah, zoals ik al zei: meestal zijn we wel in de buurt. Nee, in ernst: het kwam door die opmerking van u dat u geschaduwd werd. Natuurlijk schaduwden wij u niet. Waarom zouden we? Hè? Nou verbeelden mensen zich zo gauw iets, maar u bent een politieman en die hoort daar geen last van te hebben. Daarom heb ik de man die u volgde laten schaduwen. En vanmiddag zag onze man dat u door twee mensen werd gevolgd. Hij vond dat verdacht en sloeg alarm. ‘t Was dus eigenlijk heel eenvoudig.

Martin: Ja, ja.

Szluka: En toch is het allemaal zo vlug gegaan dat we maar net op tijd kwamen.

Martin: Ja. Weet u de naam van die twee al?

Szluka: Natuurlijk. Theodor Fröbe, 30 jaar, Duitser, reisleider van beroep. En Tetz Radeberger, idem.

Martin: Wat zei je? Tetz... Wat...

Szluka: Wat is er?

Martin: Hè? Tetz? Tetz?

Szluka: Ja.

Martin: Die naam heb ik eerder gehoord. Ja, maar… ja, maar… dan... dan moeten ze contact hebben... met Ari!

Szluka: Met wie?

Martin: Met Ari Böck! Moet je lui... Matsson had naar d’r adres geïnformeerd. Ze is in Stockholm geweest bij een zwemwedstrijd. Het was mogelijk dat ze iets zou weten. Daarom heb ik ‘r opgezocht en ze had het over een vriend, ene... ene Tetz. Ja, maar dat zou toch te toevallig zijn...

Szluka: Dan zullen we dat onmiddellijk uitzoeken. D’r is veel dat ik nog niet begrijp, maar ‘t zal nou allemaal wel gauw opgehelderd worden. Deze zaak moet inderdaad verband houden met uw landgenoot Matsson. Mm?

Martin: Mm. Ja... natuurlijk, ja. Ja...

Szluka: U kunt het beste wat gaan rusten.

Martin: Ja.

Szluka: Over een paar uur zal één van de heren wel zijn opgeknapt en dan kunnen we ’m aan de tand voelen. Intussen zal ik een huiszoeking laten houden in dat pension en die jongedame laten oppakken.

Martin: Ja, het... het... het is mogelijk dat ze... dat ze nergens van weet. Ze studeert aan de universiteit en ze werkt in een museum. Ze heeft nooit van Matsson gehoord... Au... ja, au... Hoe dan ook, ik ga inderdaad even liggen. Ik ben een beetje gekneusd, geloof ik.

Szluka: ‘k Zal u naar uw hotel laten brengen.

Martin: Ja, graag. Maar eh...

Szluka: Zodra één van de heren in staat is z’n mond open te doen, zullen we u laten ophalen. Als u dat graag wilt.

Martin: Ja, dat wil ik bijzonder graag.

Szluka: (lachje) Politiemensen zijn overal ‘t zelfde. Politieman is geen beroep en een roeping is ‘t in geen geval. Het is een straf.

Martin: Ja, daar meent u niks van.

Szluka: Nee, nee nee. Ik denk het alleen. Soms...

Szluka: Nou, die eh… jongedame, die Ari Böck, heeft dus tegen u gelogen. Ze studeert niet aan de universiteit. En ze werkt niet bij het museum. Ze schijnt in feite helemaal niks te doen. Ze is geschorst uit de zwemploeg, omdat ze zich onfatsoenlijk gedroeg.

Martin: Mm. En die kerels?

Szluka: Daar begint schot in te komen. We hebben iets gevonden. En één van die twee is opgeknapt, die lange, die Fröbe. Nou, we zullen ‘ns gaan kijken. Gaat u mee?

Martin: Ja. Hier?

Szluka: Ja. (opent de deur)

Martin: Ja, dank u. (ze gaan binnen)

Szluka: Naam?

Fröbe: Theodor Fröbe.

Szluka: Wanneer bent u geboren?

Fröbe: 21 april 1936. In Hannover.

Szluka: En u bent West-Duits staatsburger. Waar woont u?

Fröbe: Hamburg. Hermanstrasse 12.

Szluka: Wat is uw beroep?

Fröbe: Reisleider. Of, om precies te zijn, vertegenwoordiger van een reisbureau.

Szluka: Voor wie werkt u?

Fröbe: Voor een reisbureau dat Winkler heet.

Szluka: Wat is uw adres in Boedapest?

Fröbe: Ik woon in een pension, in Ûjpest. Venetianer út 6.

Szluka: Wat doet u in Boedapest?

Fröbe: Ik vertegenwoordig het reisbureau. Ik begeleid groepen toeristen van en naar Boedapest.

Szluka: U en een zekere Tetz Radeberger bent eerder op deze nacht op heterdaad betrapt toen u een man aanviel op de Groza Peter Rakpart. U was beiden gewapend en het was duidelijk uw bedoeling uw slachtoffer te doden of te verwonden. Kent u deze man?

Fröbe: Nee.

Szluka: Hebt u ‘m eerder gezien... Geef antwoord!

Fröbe: Nee!

Szluka: Weet u wie hij is?

Fröbe: Nee!

Szluka: U kent ‘m niet, u hebt ‘m nog nooit gezien en u weet niet wie hij is? Waarom het u hem dan aangevallen? Nou, geef antwoord! Waarom hebt u dan aangevallen?

Fröbe: Eh... we... we hadden geld nodig en...

Szluka: En?

Fröbe: En toen zagen we ’m daar op de kade en...

Szluka: U liegt! Liegt u alstublieft niet tegen mij. U hebt er niks aan. De overval was van tevoren beraamd en u was gewapend. Bovendien is het een leugen dat u ‘m nog nooit gezien hebt: u hebt ‘m twee dagen geschaduwd. Waarom? Geeft u antwoord, alstublieft.

Fröbe: We dachten dat het iemand anders was.

Szluka: Wie dan?

Fröbe: Iemand die...

Szluka: Iemand die...?

Fröbe: …die... die ons geld schuldig was.

Szluka: En daarom hebt u ‘m dus geschaduwd en aangevallen?

Fröbe: Ja!

Szluka: Ik heb u al een keer gewaarschuwd: het is bijzonder onverstandig om te liegen. Ik weet het meteen als u liegt. Kent u een Zweed die Alf Matsson heet?

Fröbe: Nee.

Szluka: Uw vrienden Radeberger en Böck hebben gezegd dat u ‘m wel kent.

Fröbe: Ja, ik... ik ken ‘m oppervlakkig. Ik... ik wist niet dat die Matsson heette.

Szluka: Wanneer hebt u Alf Matsson voor het laatst gezien?

Fröbe: In mei, geloof ik.

Szluka: Waar hebt u ‘m gezien?

Fröbe: Hier in Boedapest.

Szluka: En daarna niet meer?

Fröbe: Nee.

Szluka: Drie dagen geleden is deze man bij uw pension geweest om naar Alf Matsson te informeren. Sindsdien hebt u ‘m geschaduwd en vannacht hebt u geprobeerd hem te doden. Waarom?

Fröbe: Niet om te doden.

Szluka: Waarom?

Fröbe: We wilden hem niet doden.

Szluka: Maar u hebt ‘m wel aangevallen. En u was gewapend. U had een mes.

Fröbe: Ja, maar dat was een vergissing. D’r is tenslotte niets met ‘m gebeurd, is het wel? Hij mankeert niks. U heeft het recht niet mij zo te ondervragen.

Szluka: Hoe lang hebt u Alf Matsson gekend?

Fröbe: Ongeveer een jaar. Ik weet het niet precies.

Szluka: Hoe heeft u ‘m leren kennen?

Fröbe: Bij een wederzijdse kennis, hier in Boedapest.

Szluka: Hoe heet die kennis?

Fröbe: Ari Böck.

Szluka: Hebt u ‘m daarna vaak ontmoet?

Fröbe: Een paar keer. Niet zo vaak.

Szluka: Elke keer in Boedapest.

Fröbe: Ja, maar we hebben elkaar ook in Praag ontmoet, en in Warschau.

Szluka: En in Bratislava?

Fröbe: Ja.

Szluka: En in Constanta... Ja of nee?

Fröbe: Ja...

Szluka: Hoe kwam dat, dat u hem in al die steden hebt ontmoet, hoewel u daar geen van beiden woont?

Fröbe: Ik… ik ben veel op reis. Da’s m’n werk. Ja, en hij reist ook veel, en het kwam toevallig zo uit dat we elkaar daar zagen.

Szluka: Waarom zag u elkaar daar?

Fröbe: Nou, we kwamen mekaar gewoon tegen. We zijn goede vrienden.

Szluka: U zegt nu dat u ‘m de afgelopen jaren in minstens vijf steden geregeld hebt ontmoet en dat u goede vrienden bent. Daarnet zei u dat u ‘m oppervlakkig kende. Waarom wilt u niet toegeven dat u ‘m goed kende?

Fröbe: Het maakt me zenuwachtig zo ondervraagd te worden. Ik ben moe. En bovendien heb ik pijn in m’n been.

Szluka: O ja? U bent dus erg moe… Was Tetz Radeberger d’r ook bij toen u Alf Matsson in al die verschillende steden ontmoette?

Fröbe: Ja. Ja, we werken voor hetzelfde reisbureau en... we reizen samen.

Szluka: Hoe komt het, denkt u, dat Radeberger ook niet meteen wou toegeven dat hij Alf Matsson kende? Was hij misschien ook erg moe?

Fröbe: Daar weet ik niks vanaf.

Szluka: Weet u waar Alf Matsson op het ogenblik is?

Fröbe: Nee, ik heb geen idee.

Szluka: Moet ik het u vertellen?

Fröbe: Ja?

Szluka: ‘k Zeg het u niet... Hoe lang hebt u voor Winklers reisbureau gewerkt?

Fröbe: Zes jaar.

Szluka: Betaalt dat goed?

Fröbe: Niet bijzonder, maar ik krijg alles vrij onderweg: eten, onderdak en reisgeld.

Szluka: Maar uw salaris is niet hoog?

Fröbe: Nee, maar ik kan d’r van leven.

Szluka: Dat lijkt zo. U kunt er van leven. Ja.

Fröbe: Wat bedoelt u daarmee?

Szluka: U hebt vijftienhonderd dollar, achthonderddertig pond en tienduizend mark in uw bezit. Dat is een hoop geld. Hoe komt u daar aan?

Fröbe: Dat gaat u niks aan!

Szluka: Geeft u antwoord op mijn vragen. Sla niet zo’n hoge toon tegen mij aan.

Fröbe: Het gaat u niks aan waar ik mijn geld vandaan haal.

Szluka: ‘t Is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat u heel wat minder slim bent dan ik dacht. Maar zelfs als u maar een klein beetje verstand heeft, dan zoudt u toch moeten inzien dat u beter mijn vragen kunt beantwoorden. Hoe komt u aan dat geld?

Fröbe: Ik… ik… ik heb allerlei bijbaantjes gehad.

Szluka: Wat voor bijbaantjes?

Fröbe: Alles en nog wat.

Szluka: Kijkt u eens... Ik heb hier een pakje. Het is in plastic gewikkeld en met plakband dichtgeplakt. Ziet u wel?

Fröbe: Mm.

Szluka: Waarom wilt u niet naar dit pakje kijken? Bedoelt u dit met “van alles en nog wat”? Hasjiesj smokkelen bijvoorbeeld? Een heel winstgevend baantje, hè, Fröbe? Maar op den duur toch niet.

Fröbe: Ik... ik begrijp niet waar u het over hebt.

Szluka: Nee?

Fröbe: Nee.

Szluka: En dit pakje heeft u zeker ook nog nooit gezien?

Fröbe: Nee. Moet dat dan?

Szluka: En ook niet de vijftien andere pakjes die in de bekleding van de deuren en de stoelen van Radebergers auto waren verstopt? D’r zit heel wat hasjiesj in zo’n pakje. We zijn hier zulke dingen niet gewend, dus weet ik niet precies hoeveel dit vandaag de dag zou opbrengen. Hoeveel groter zou uw kapitaal zijn geworden na verkoop van uw voorraadje?

Fröbe: Ik... ik weet nog steeds niet waar u het over hebt.

Szluka: Ik zie aan uw paspoort dat u eh… vaak in Turkije komt. Dit jaar alleen al bent u d’r zeven keren geweest.

Fröbe: Ja, Winkler heeft ook reizen naar Turkije. Als reisleider moet ik er vaak heen.

Szluka: Ja, dat komt dan bijzonder goed uit, is het niet? In Turkije is hasjiesj tamelijk goedkoop en gemakkelijk te krijgen. Nietwaar, Herr Fröbe? Als u blijft zwijgen, maakt u het alleen maar erger voor uzelf. We hebben bewijsmateriaal genoeg. En bovendien hebben we een getuige.

Fröbe: Wat? Die smeerlap heeft dus gekletst?

Szluka: Inderdaad.

Fröbe: Die vuile rot Zweed!

Szluka: Misschien begrijpt u nu dat het geen zin heeft zo nog door te gaan. Je kunt beter bekennen, Fröbe. Ik wil het allemaal horen, alles wat je je herinnert. Namen, data, cijfers, alles... Vertel me maar eerst ‘ns wanneer je bent begonnen narcotica te smokkelen.

Martin: Dus... dat was wat hij hier kwam doen: hasjiesj smokkelen. Ik zou wel ‘ns willen weten wat ze met hem hebben gedaan.

Szluka: Met Alf Matsson?

Martin: Ja.

Szluka: Dat krijgen we d’r nog wel uit. Maar we kunnen ‘m beter eerst wat rust gunnen.

Martin: Hoe is ’t met z’n been?

Szluka: Geen enkel gevaar. ‘t Is maar een vleeswond. (lachje) We hoeven niet vaak te schieten, maar als ‘t zover komt, dan mikken we goed.

Martin: Ja... ja, ja ja.

Szluka: U bent moe, hè? Waar gaat u nog niet een paar uur slapen in ‘t hotel. Ik zal u straks wel opbellen. Gaat u maar naar de uitgang, dan bestel ik een wagen voor u.

Martin: Ja, ik ben inderdaad geradbraakt, ja... Als u zo vriendelijk zou willen zijn, ja.

(telefoon)

Martin: (neemt op) Ja?

telefoonreceptioniste: U hebt een gesprek aangevraagd met Stockholm, meneer Beck?

Martin: Ja. Geeft u maar door, juffrouw.

Hammar: Met Hammar. Ben jij het, Martin?

Martin: Ja, met Martin. Ik eh... ga nu wat slapen, maar ik bel even op om te zeggen dat de zaak zo goed als rond is.

Hammar: En Alf Matsson?

Martin: Ja... Alf Matsson, dat is het enige dat nog niet is opgehelderd. Wat dat betreft zijn we niets van ze te weten gekomen. Ze houden vol dat ze niet weten waar ie is.

Hammar: Maar hij was wel lid van de bende?

Martin: In zekere zin. Hij was een tussenhandelaar. Maar die Fröbe en Radeberger hebben in feite de hele zaak georganiseerd. Dat meisje Böck fungeert alleen maar als een soort eh... een soort tussenpersoon. Ze onderhielden trouwens allebei intieme relaties met ‘r... Maar ja... Hoe dan ook... eh... Alf Matsson was maar één van hun tussenhandelaars. Er waren d’r ook andere, uit Engeland, Duitsland en Nederland. Radeberger en Fröbe ontmoetten hen hier of in een ander Oost-Europees land en dan betaalden ze in westers geld, eh… ponden dus, dollars en marken.

Hammar: Vreemd dat ze ’t zo lang hebben kunnen volhouden zonder te worden gesnapt.

Martin: Nee, dat is niet zo vreemd. Kijk, zolang ze het goedje niet hier of in een ander socialistisch land verhandelden, behalve dan aan die tussenhandelaars, was er weinig kans dat ze gepakt werden. In kapitalistische landen denkt niemand dat er in het Oostblok iets te vinden is dat het meesmokkelen waard is en daarom wordt de bagage van de reiziger uit die landen nauwelijks gecontroleerd. Ja, als ze hadden geprobeerd hier een markt voor hun koopwaar te vinden, ja, dan waren ze gauw genoeg tegen de lamp gelopen, maar dat was niet aantrekkelijk voor ze.

Hammar: Ze wilden natuurlijk westers geld.

Martin: Precies. En ze moeten d’r behoorlijk wat aan verdiend hebben.

Hammar: Dus die organisatie zat knap in elkaar? Als wij niet naar Alf Matsson waren komen zoeken, had het wel ‘ns heel lang kunnen duren voordat ze gesnapt waren.

Martin: Ja... Maar wat nou die Alf Matsson betreft, ze houden vol dat ze ‘m niet meer hebben gezien. De laatste keer had ie eh... had ie minder gekregen dan ie had gewild, en daarom nam ie vrij gauw weer contact op met Ari Böck. Ze hadden ‘m hier drie weken geleden in Boedapest zullen ontmoeten, maar hij is niet komen opdagen. Zeggen ze. De hasj die in de auto verstopt zat, was voor hem bestemd. Zeggen ze.

Hammar: Misschien heeft ie ruzie met ze gekregen en heeft ie gedreigd ze aan te geven. Als dat zo is, zijn ze misschien bang geworden en hebben ‘m uit de weg geruimd, op dezelfde manier als ze gisteren met jou geprobeerd hebben. Ja, zo zal het wel gebeurd zijn.

Szluka: Ja, dat dacht ik eerst ook.

Martin: En wat denk je nu?

Szluka: Nou, ik weet het niet. Ik dacht dat u misschien zelf met één van hen zelf zou willen spreken, met die eh… Radeberger, de man met wie u gisteren hebt gevochten. Hij praat nogal graag en ik heb de indruk dat ie te stom is om goed te kunnen liegen. Wilt u ‘m ondervragen? Misschien krijgt u d’r meer uit dan ik.

Martin: Ja. Ik wil ‘m erg graag ondervragen.

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (11/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.

Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign