DEEL 5
Anton Quintana (1937), naar de boeken van Maj Sjöwall (1935) & Per Wahlöö (1926-1975)
uitzending: VARA, woensdag 29/10/1975
bewerking: Ruurd van Wijk - muziek (naar Zweedse volksliedjes): Kees Smal - uitvoering: Letty de Jong & Harry Mooten
regie: Ad Löbler
rolverdeling: [afkondiging geeft enkel de namen van de hoorspelers]
- [adjudant Martin Beck]: Jan Borkus
- [Lennart Kollberg, collega van Beck]: Hans Karsenbarg
- [Fredrik Melander, collega van Beck]: Paul van der Lek
- [Sonja Hansson]: Barbara Hoffman
- [Folke Bengtsson]: Bert van der Linden
- [commissaris Hammar]: Huib Orizand
- [Inga, Becks vrouw]: Willie Brill
- [Ingrid, zijn dochter]: Gerrie Mantel
duur: 35'48"
Kollberg: Okay, okay, we hebben het nou al ‘k weet niet hoeveel keer geoefend. D’r blijft een directe lijn voor ons gereserveerd die niemand anders mag gebruiken. Melander is al van ik weet niet hoeveel kanten aan komen rijden, en jij en ik hebben met bestudeerde nonchalance langs dat huis gewandeld, en de chronometer zegt dat we alles uitstekend getimed hebben, okay, okay, okay. Maar, behalve die ene keer dat die lammeling van een Melander met opzet - ik herhaal: met opzet - de lift buiten werking stelde door de deur open te laten staan, hebben wij alleen maar bewezen en nog eens bewezen dat wij d’r op tijd bij kunnen zijn, als ie komt.
Martin Beck: Dat foefje met die lift heeft me nachtmerries bezorgd.
Kollberg: (lacht) Ja, dat was een goeie van Melander, de rotzak. Op de volgende repetitie heb ik ‘m dan ook bijna z’n arm uitgedraaid, zodat zelfs Sonja boos op me was.
Martin: Lennart, jij denkt dat je aan alles denkt. Let nou ‘ns even op, dan zal ik jou een paar notities van vriend Melander voorlezen.
Kollberg: Laat ‘ns horen. Ik weet dat ik aan alles heb gedacht.
Martin: Daar gaan we dan: Melander bewondert onze moeite dat we het spel zo realistisch mogelijk spelen - dit om de pijn kennelijk wat te verzachten - en vraagt zich af wat er met Sonja gebeurd zou zijn als ten eerste, de sleutel klemt en de deur niet open wil, ten tweede, Sonja niet zelf de tijd krijgt om snel open te doen, ten derde, de man die zich verstopt heeft in de garderobekast weer - ik herhaal: weer - vergeet de sleutel uit het slot te halen, zodat Bengtsson rustig de kast op slot kan doen, ten vierde, Bengtsson helemaal niet in het aas hapt, zodat we kunnen wachten tot in juttemis.
Kollberg: (lachje) Melander kan de pokken krijgen, zeg ‘m dat maar. (de telefoon rinkelt)
Martin: (neemt op) Beck.
Sonja: Bengtsson heeft gebeld, Martin, de kast is onderweg. Ik hoef niet naar ‘m toe te komen om te betalen, maar ik kan met de chauffeur afrekenen. Die heeft de nota bij zich. Hij hoopt dat ik tevreden zal zijn. Nog een geluk dat ik de telefoon hoorde, want ik liet net water in de badkuip lopen.
Martin: Voorlopig maar geen bad nemen. Maar in alle ernst, Sonja, jij moet wel in de buurt van de telefoon blijven, hè!
Sonja: Ja ja ja, dat begrijp ik. Zeg, wat doe ik, ga in meteen naar ‘m toe als de kast gearriveerd is?
Martin: Ja, ‘k dacht van wel. En bel me daarna weer op. (legt de hoorn neer) Afwachten nou maar. ‘t Is een flink meisje. Ik mag ‘r wel.
Martin: Heb ik het nou toch verkeerd ingepikt, Lennart? Met de dag begint Hammar vragender te kijken. En zelf weet ik het ook al niet meer. Ik kan Sonja toch niet blijven terugsturen met smoesjes over kasten die vervoerd moeten worden? En dat Stockholm geen stad is om alleen te zijn? Twee hele weken heb ik me hier zitten opvreten. En volgens Sonja reageert ie nauwelijks. Ze weet nou wel zeker dat ie het nooit kan zijn. Is te verlegen, te weinig geïnteresseerd. Het arme kind heeft het er de laatste keren veel te dik opgelegd. Openlijker kan het toch niet? En volgens haar zouden zeven van de tien mannen al een week geleden bij haar voor de deur gelegen hebben. En ze is d’r nou wel zeker van dat we beter een plaatsvervangster voor d’r kunnen zoeken. Die Bengtsson leeft z’n kalme leventje maar, hij drinkt z’n karnemelk, ie gaat z’n werk, hij… hij zorgt dat ie negen uur slaap krijgt en zelf hebben we alle contact met de buitenwereld verloren. Ons normale bestaan is… is… totaal verstoord! En ik zit hier maar vijandig naar die telefoon te staren. En m’n vrouw vraagt ook niet eens meer waarom ik elke nacht van huis ben. (telefoon) Pak jij ‘m maar op, ik heb geen zin.
Kollberg: Okay. (neemt op) Ja?... Wat?... Ja, okay. (legt neer)
Martin: Heeft ie eh…
Kollberg: Nee, hij staat op straat, voor de deur.
Martin: Jezus!
Kollberg: Geen paniek! ‘t Verandert in feite niets aan de situatie. Hij kan de deur niet forceren en we zijn zo ter plaatse.
Martin: Ja, we zullen… voorzichtig te werk moeten gaan.
Kollberg: Ja, met de auto naar Lilla Teatern en dan verspreiden.
Kollberg: Staat ie d’r nog?
Martin: Ja. Hij kijkt af en toe omhoog. Loopt een beetje heen en weer. Nu kan ik ‘m niet meer zien, met die bus. Effe wachten. Ja, daar is ie weer. Hij… hij gaat een worstje kopen, denk ik. Ja, hoor.
Kollberg: (likkebaardt) Lekker warm worstje. Gelijk heeft ie.
Martin: Hij eet ‘m op, naast de kiosk. Af en toe kijkt ie naar boven, .?. het raam.
Kollberg: Leve de romantiek. Zeg, Martin?
Martin: Ja? (haalt z’n neus op)
Kollberg: Zou ie hier al vaker geweest in?
Martin: Misschien. ‘t Is puur toeval dat Sonja ‘m vanavond zag.
Kollberg: Ja. Misschien is ie hier wel iedere avond geweest… Jezus, ‘k word stapelgek als ie daar de hele nacht blijft rondlopen. We zullen nog bevriezen ook.
Martin: Wou jij misschien met Sonja ruilen?
Kollberg: Al zou ie hier iedere avond zijn geweest, dan bewijst dat toch nog niks! ‘k Heb zelf als een krolse kater om ieder huis lopen struinen waar willige meiden in zaten. Ja, ‘k was natuurlijk jonger.
Martin: ‘Tuurlijk.
Kollberg: Martin, ik heb een voorstel.
Martin: Mm?
Kollberg: Wij pikken ‘m weer op, doen ‘m de duimschroeven aan tot ie bekent. Kunnen we eindelijk weer eens normaal gaan slapen.
Martin: Zou ze bang zijn?
Kollberg: Sonja? Niks hoor. Nee, da’s geen meisje dat gauw zenuwachtig wordt.
Martin: Net als Roseanna Stenström… Daar gaat ie. Hij heeft de bus gepakt. Die gaat slapen.
Kollberg: Gelijk heeft ie. En wij staan hier weer voor lul.
Martin: Nee, zo zie ik dat niet. D’r is toch iets gebeurd vanavond, dat kun je niet ontkennen.
Kollberg: Nee, dat kan ik niet ontkennen… Laten we in godsnaam teruggaan naar het bureau. ‘k Heb nog een fles in m’n la liggen.
Martin: Okay.
(telefoon - Martin neemt op)
Sonja: Hij is er weer. Hij staat bij de bushalte.
Martin: Hij staat bij de bushalte.
Kollberg: Jezus! De vierde keer. Zou die man een slaapwandelaar zijn?
Martin: We komen d’r aan! (legt neer)
Martin: Luister goed, Sonja. Morgen - of liever gezegd: vandaag - is het zaterdag. Dan werkt ie tot twaalf uur. Als ie z’n kantoor uit komt, zorgt dat je d’r bent. Je doet net of je haast hebt, je pakt ‘m even bij z’n arm en dan zeg je: “Dag, ik had je wel ‘ns verwacht, waarom laat je niks van je horen?” Iets in die trant dan, meer niet. En dan ga je d’r meteen vandoor. Eh… je moet niet te dik gekleed zijn. En ditmaal moet je je uiterste best doen.
Martin: En?
Kollberg: Een grote actrice. Applaus voor d’r. Je had ‘r gezicht moeten zien toen ze ‘m groette. Enthousiasme, vreugde, verwachting. Ze liet ‘m praktisch meteen weer los. Ze liep verder… Formidabel!
Martin: En hij?
Kollberg: Hij bleef staan, keek haar na. Nou, ‘k dacht even dat ie d’r achterna wou gaan, maar toen stak ie z’n handen in z’n zakken en liep langzaam, heel langzaam de andere kant op… Martin, wat zou je d’r van zeggen als ik zelf ‘ns werk van Sonja ging maken?
Melander: (door de telefoon) Ik sta in de sigarenwinkel op het Järntorget. Sonja was fantastisch. Ze heeft kennelijk iets bij ‘m losgemaakt. Ik schaduw ‘m moeiteloos. Hij kijkt niet op of om en we zijn door Kungsan gelopen, de Strömbrug overgestoken en dwalen nu rond door de oude stad.
Martin: Ja.
Melander: Geen schijn van kans dat ie me ziet. Hij loopt als een slaapwandelaar, ziet niets, hoort niks. Maar nu moet ik ophangen, Martin, anders raak ik ‘m kwijt.
Martin: Okay. (legt de hoorn neer)
Kollberg: ‘t Is nou niet precies een fijn baantje waarmee we d’r hebben opgescheept, hè?
Martin: Nee, maar ze doet het uitstekend. En de rest zal ze net zo doen. Als Melander nou maar geen blunder begaat, zodat…
Kollberg: Melander is zo goed in dit soort dingen, dat weet je zo goed als ik.
Martin: Afwachten dan maar.
(telefoon)
Martin: (neemt op) Ja.
Melander: We zijn nu in Folkungsgatan. Hij doet niets anders dan lopen, straat in straat uit, zonder op te kijken of te blijven staan. Hij maakt een apathische indruk.
Martin: Doorgaan! (legt neer)
Kollberg: Toen ging de telefoon en hij stortte zich zwetend op de hoorn, en wie denk je dat het was? Het was zijn vrouw.
Martin: Ze had nu niet moeten bellen!
Kollberg: Ik heb je al in geen eeuwen gezien, zei zijn vrouw, en nou schijn ik je niet eens meer te mogen bellen. Wat voer je toch uit? Wanneer kom je naar huis?
Martin: Hou toch je smoel!
Kollberg: Zei hij tegen z’n vrouw. Ik heb nu geen tijd. Dag! Je moet niet meer bellen.
Martin: Okay! ‘k Heb er nu wel spijt van, maar wat kan ik er nou nog aan doen?
Kollberg: Zei ie tegen z’n collega’s en ging weer zitten wachten op een telefoontje van Melander ergens in de grote boze stad!
Melander: (door de telefoon) Hij is net een café binnengegaan. Daar zit ie in z’n eentje een biertje te drinken. We zijn heel zuid rond geweest. D’r is nog steeds iets vreemds aan ‘m, iets heel erg vreemds, maar wat?
(telefoon)
Melander: Martin, hij is nu op weg naar de binnenstad. Hij loopt sneller. Zodra ik kan, bel ik weer. Dag.
(telefoon)
Kollberg: Hij gaat er nu op af.
(telefoon)
Melander: Hij is vandaag anders dan anders. Het is net of ie tot leven is gekomen. Hij heeft iets geforceerds. Ik moet nu voorzichtiger zijn. Hij kijkt voor het eerst naar de meisjes.
(telefoon)
Martin: (neemt op) Ja?
Sonja: Martin, daar is ie weer.
Martin: We komen d’r aan. Lennart is al onderweg. (legt neer)
Sonja: Ik wist dat Lennart gauw zou komen. En had ik het ergst achter de rug, dan zou ik niet meer alleen zijn. Maar hij kwam maar niet.
Melander: (door de telefoon) Ik raakte ‘m kwijt! Vraag me niet hoe het gebeuren kon. D’r was een aanrijding en ik liet me even afleiden, en ineens was ie verdwenen. Spoorloos!
Sonja: Lennart was al tien seconden te laat en ik moest erom lachen, want ik wist hoe hij zich daaraan zou ergeren. Ik zag mezelf lachen in de spiegel, maar er stond zweet op m’n voorhoofd. Toen ik eindelijk z’n sleutel in het slot hoorde, was ie ruim een minuut te laat.
Sonja: (opent de deur) Goddank dat je d’r bent…
Bengtsson: (sluit de deur) Ik ben het. ‘k Dacht dat m’n loper wel zou passen, maar nee… ‘t Is goed dat je zelf open deed.
Sonja: Ik… ik verwachtte iemand anders, daarom deed ik open. Waarom bel je niet gewoon aan?
Bengtsson: Aanbellen? Jij zoekt mij iedere keer op. Jij vraagt of ik bij je langs wil komen, maar ik weet dat je ‘t niet serieus bedoelt. Ik weet dat je alleen maar… me alleen maar wil vernederen. Jij… jij bent geen vrouw, jij bent een beest! Een beest! Hoor je me? Jij denkt dat je mij kan bespotten. Jij denkt dat ik me wel zal overleveren aan jouw schaamteloosheid. Ik verafschuw je! Jou, en al die anderen! Dat je… dat je je zo durft gedragen, zo weerzinwekkend! Dat je me uitdaagt! Ik wil alleen met rust gelaten worden! Maar jij, jij dringt je op! Jij! Jij verdient het. Het is je eigen schuld, niet de mijne. Jij verdient het dat ik je straf. Ik moet jou straffen! Straffen! Straffen!! Ik moet!! Dat moet ik wel doen! Jij bent de duivel. Jij doet het zelf. Jij wil mij besmetten met jouw onreinheid. Weerzinwekkend!! Hoor je dat? En ik zal jou straffen! Ik… ik moet jou wel doden. Ik moet je onreine lichaam wel doden.
Sonja: (schreeuwt - de deur wordt ingetrapt)
Bengtsson: Begrijp je dan niet dat ik je wel moet doden? (twee schoten)
(telefoon)
Martin: (neemt op) Beck.
Sonja: Martin, met Sonja.
Martin: Ja?
Sonja: Ik hoorde van Lennart dat je je het erg aantrekt.
Martin: Ja, natuurlijk! Als we tien, vijftien seconden later waren geweest…
Sonja: Ha, daar moet je niet over piekeren. Het was jouw fout niet. En ik ben er toch goed van afgekomen.
Martin: Dank zij Lennart.
Sonja: Ja. ‘k Geloofde m’n ogen niet toen in ‘m ineens door de deur heen zag komen. Waar heeft ie dat geleerd?
Martin: Bij de parachutisten.
Sonja: Nou. Het was in ieder geval het mooiste wat ik ooit gezien heb: die dikke Lennart die dwars door de deur heen leek te lopen.
Martin: We hadden overal mee rekening gehouden, behalve dat ie vastgehouden zou worden door een of andere stomme diender.
Sonja: Omdat ie te hard reed en zich niet meteen kon identificeren. Te gek als je d’r over nadenkt.
Martin: Ja.
Sonja: Martin…
Martin: Mm?
Sonja: Hij zal nu wel bekennen, hè?
Martin: Dat denk ik wel, Sonja. Hij zal er nu niet meer onderuit kunnen. De moord op Roseanna is opgelost, dankzij jouw hulp. Ik ben je daar erg dankbaar voor.
Sonja: Stakker...
Martin: Wie bedoel je?
Sonja: Hem.
Martin: Zo kan ik er niet over denken. Ik wil dat ie bekent en opgesloten wordt. Sonja, op dit moment heb ik zes en een halve maand gewacht.
Sonja: Nou eh… voor mij is ‘t voorbij, hè? Ik eh… ik hoor de rest nog wel ‘ns. Ja toch?
Martin: Ja, Sonja. De kranten zullen er trouwens vol van staan.
Sonja: Als je maar zorgt dat mijn naam d’r uit blijft. Zo fraai was mijn aandeel nou ook weer niet.
Martin: Zoals je wilt.
Sonja: Eh… misschien bel je nog wel ‘ns, hè?
Martin: Ja, misschien. Dag Sonja.
Sonja: Dag, Martin. (hij legt de hoorn neer)
Martin: Okay. Dan wordt het nu tijd voor jou en mij, Bengtsson.
Martin: U heet dus Folke Bengtsson, geboren zes augustus 1926. U woont in de Rörstrandsgatan in Stockholm. Is dat juist?... U moet antwoord geven.
Bengtsson: Ja. Ja, dat is juist.
Martin: Bekent u dat u schuldig bent aan de lustmoord op Roseanna Stenström, gepleegd in de nacht van vier op vijf juli van het vorig jaar?
Bengtsson: Ik heb niemand vermoord.
Martin: U moet harder praten.
Bengtsson: Nee, dat heb ik niet gedaan.
Martin: Wij kunnen bewijzen dat u in haar gezelschap bent gezien op vier juli. Die nacht hebt u haar in d’r hut vermoord en d’r lichaam overboord gegooid.
Bengtsson: Nee, dat is niet waar!
Martin: Hebt u haar op dezelfde manier gedood als u de vrouw in de Runebergsgatan probeerde te doden?
Bengtsson: Ik wilde haar niet doden.
Martin: Wie wilde u niet doden?
Bengtsson: Dat meisje. Maar ze zocht me iedere keer op. Ze vroeg of ik bij haar thuis wilde komen, maar ze bedoelde dat niet serieus. Ze wilde me alleen maar vernederen.
Martin: Wou Roseanna Stenström u ook vernederen? Hebt u ‘r daarom gedood?
Bengtsson: Dat weet ik niet.
Martin: Bent u in d’r hut geweest?
Bengtsson: Dat herinner ik me niet. Misschien, ik… ik weet het niet.
Martin: Bent u erg moe?
Bengtsson: ‘t Gaat wel. Niet zo erg.
Martin: Doet uw schouder pijn?
Bengtsson: Nee, nu niet meer. ‘k Heb een spuitje gekregen in het ziekenhuis.
Martin: Toen u gisteravond die vrouw zag, deed ze u toen niet denken aan die vrouw van afgelopen zomer, die vrouw op de boot?
Bengtsson: Dat zijn geen vrouwen.
Martin: Wat bedoelt u daarmee? Natuurlijk zijn dat vrouwen.
Bengtsson: Ja, maar dat zijn net… net… net beesten.
Martin: Ik begrijp u niet goed.
Bengtsson: Nou, dat het beesten zijn, overgeleverd aan…
Martin: Overgeleverd aan wat? Aan u?
Bengtsson: U hebt het recht niet om mij te bespotten! Ze zijn overgeleverd aan hun lusten, aan hun schaamteloosheid.
Martin: Denkt u daar werkelijk zo over?
Bengtsson: Zo denken alle mensen d’r over, behalve de meest verdorvene.
Martin: Mocht u die vrouwen niet? Roseanna Stenström? ‘t Meisje in de Runebergsgatan, die…
Bengtsson: Sonja Hansson...
Martin: Ja! Mocht u haar niet?
Bengtsson:Ik verafschuwde haar. En die andere ook. Zover ik me kan herinneren, tenminste. Maar ziet u dan niet hoe ze zich gedragen? Begrijpt u dan niet wat het zeggen wil om een man te zijn?
Martin: Nee. Kunt u mij dat uitleggen?
Bengtsson: Ze zijn weerzinwekkend. Ze zijn weerzinwekkend! Ze pronken met hun zondigheid. Daar dagen ze ons mee uit en daar vieren ze triomfen mee. Daar beledigen ze ‘t menselijk geslacht mee. Weet u dat niet?
Martin: Gaat u wel ‘ns naar prostituees?
Bengtsson: O, die zijn niet zo weerzinwekkend en niet zo schaamteloos. Die pakken d’r geld voor aan. Hebben tenminste nog een greintje eergevoel.
Martin: Weet u uw antwoord nog van de vorige keer dat ik u dit vroeg?
Bengtsson: Wat? Hoezo? Nee...
Martin: Weet u nog dat ik u gevraagd heb of u wel ‘ns naar prostituees ging?
Bengtsson: Nee, dat… dat weet ik niet meer.
Martin: Ik wil u helpen.
Bengtsson: (lachje) Waarmee dan? Mij helpen? Kunt u mij helpen na wat er gebeurd is?
Martin: Ik wil u helpen uw geheugen op te frissen.
Bengtsson: Oooh.
Martin: Maar u moet zelf meewerken.
Bengtsson: Ja.
Martin: U moet u proberen te herinneren wat er is voorgevallen toen u aan boord van de Diana was. Weet u nog hoe u met Roseanna Stenström in gesprek raakte?
Bengtsson: Dat weet ik niet meer. Daar heb ik niet zo over nagedacht.
Martin: Mocht u haar al meteen niet?
Bengtsson: Nee. Ik bedoel: ja. Ik… ik mocht haar niet.
Martin: Waarom bent u dan blijven praten?
Bengtsson: Omdat ze zich aan me opdrong. Ze bleef maar staan praten en lachen. Ze was precies als alle andere: schaamteloos.
Martin: En wat hebt u toen gedaan?
Bengtsson: Daarna?
Martin: Ja.
Bengtsson: Dat… dat weet ik niet, dat… dat… dat herinner ik me niet meer. Ja, misschien hebben we samen gegeten.
Martin: U moet proberen u dat te herinneren.
Bengtsson: Ik weet het echt niet meer.
Martin: Hebt u d’r later op de avond opnieuw ontmoet?
Bengtsson: Nee. ‘k Weet nog wel dat ik een poosje op het voordek gestaan heb toen het al donker was, maar… maar toen was ik alleen.
Martin: Hebt u haar ‘s avonds dan niet ontmoet? U moet proberen u dat te herinneren.
Bengtsson: Ja... ja, ik geloof van wel. Ik… ik weet het niet zo precies, maar… maar ik geloof dat we op een bank op het achterdek hebben zitten praten. Ik wou met rust gelaten worden, maar ze drong zich aan me op.
Martin: Heeft ze u gevraagd mee te gaan naar d’r hut?
Bengtsson: Nee.
Martin: En toen hebt u haar later op de avond gedood, nietwaar?
Bengtsson: Nee, nee, dat heb ik niet gedaan.
Martin: Weet u echt niet meer dat u d’r gedood hebt?
Bengtsson: Nee. Nee… Heb ik dat gedaan?
Martin: Ja. Ik weet dat u d’r gedood hebt.
Bengtsson: Ja, maar waarom kwelt u me nou zo? U moet dat woord niet de hele tijd herhalen. Ik heb niets gedaan.
Martin: Het is niet mijn bedoeling u te kwellen, ik probeer u te begrijpen. Ik doe m’n best. Ik begrijp dat er sommige mensen zijn die u niet mag, dat ze u afkeer inboezemen. En met zulke mensen wilt u liever niet te maken hebben, hè?
Bengtsson: Nee! Onder geen voorwaarde.
Martin: Goed. Wij nemen dus aan dat u mensen als Roseanna Stenström en Sonja Hansson niet mag. Maar diezelfde vrouwen oefenen toch een sterke aantrekkingskracht op u uit?
Bengtsson: Nee.
Martin: Wilt u hun lichamen dan niet zien en aanraken?
Bengtsson: U hebt niet het recht dat tegen me te zeggen.
Martin: Wilt u ze dan niet aanraken…
Bengtsson: U moet zulke dingen niet zeggen.
Martin: …uitkleden, en naakt zien. Wilt u dat niet?
Bengtsson: Nee! Nee! Nee!
Martin: Wilt u ook niet dat ze u aanraken? Met hun handen over uw lichaam gaan?
Bengtsson: Zwijg!!
Martin: Kom, dat is niet zo vreemd. Integendeel, dat is heel normaal. Als ik bepaalde vrouwen zie, heb ik ook zulke gedachten. Houdt u zich toch rustig. U krijgt alleen nog maar meer pijn. Die kogelwond zal weer gaan bloeden.
Bengtsson: Wilt u zeggen dat ik niet normaal ben? Wilt u beweren dat ik abnormaal ben, omdat ik tenminste wat schaamgevoel in m’n lijf heb? Ik heb recht op m’n eigen leven…
Martin: Ja!! Maar niet op dat van anderen! Gisteravond heb ik met m’n eigen ogen gezien dat u iemand bijna van het leven hebt beroofd.
Bengtsson: Nee, dat kan niet! Ik heb niks gedaan.
Martin: U probeerde haar te doden. En als wij niet op tijd waren gekomen, had u nu een mensenleven op uw geweten gehad. U zou een moordenaar geweest zijn.
Bengtsson: Ja, maar ik… ik… Zij… zij verdiende het... Het was haar schuld, en niet de mijne.
Martin: Wat zegt u? Zoudt u willen herhalen wat u daar zei?
Bengtsson: Ik zeg niks meer.
Martin: Dat is goed. ‘k Heb nog liever u dat niets zegt dan dat u tegen me liegt.
Bengtsson: Ik lieg niet.
Martin: U hebt me gezegd dat u alleen blaadjes koopt die over vissen en sport gaan. Maar u koopt toch ook blaadjes met naakte vrouwen?
Bengtsson: Da’s niet waar!
Martin: O nee? D’r liggen toch meer dan honderd van zulke blaadjes bij u thuis in de kachel?
Bengtsson: Hoe weet u dat?
Martin: Omdat we uw flat doorzocht hebben. Toen hebben wij die blaadjes gevonden. Maar wij hebben nog... meer gevonden. Een zonnebril bijvoorbeeld, die van Roseanna Stenström was.
Bengtsson: U bent mijn huis binnengedrongen en hebt inbreuk gemaakt op mijn privé-leven? Ja, waarom hebt u dat gedaan? Waarom hebt u dat gedaan!? Ik wil niks met u te maken hebben. U bent een afschuwelijke man!!
Martin: Het is niet verboden naar naaktfoto’s te kijken. Waarom? Die vrouwen in die blaadjes zien d’r net zo uit als andere vrouwen. Zo’n groot verschil is dat niet. Maar laten we nou ‘ns even aannemen dat er foto’s in gestaan hadden van Roseanna Stenström, Sonja Hansson, of… Siv Lindberg.
Bengtsson: Zwijg!! Zoiets mag u niet zeggen. U mag die naam niet in uw mond nemen!
Martin: En waarom niet? Wat zou u doen als ik tegen u zei dat er een foto van Siv Lindberg in zo’n blaadje staat?
Bengtsson: U liegt! U bent een duivel!
Martin: Wat zou u doen?
Bengtsson: Ik… ik zou… ik zou u straffen. Ik zou u doden. Omdat u dat gezegd hebt.
Martin: Mij kunt u niet doden. Maar wat zou u met die vrouw doen? Hoe heet ze ook weer? Ja, Siv eh…
Bengtsson: Straffen! Straffen!! Ik zou…
Martin: Ja?
Bengtsson: Ja, ja, ja, dat zou ik doen.
Martin: En… haar doden?
Bengtsson: Ja!
Martin: Waarom?
Bengtsson: U moet zulke dingen niet zeggen.
Martin: U hebt een hoop foto’s kapot gemaakt. Met een mes. Waarom hebt u dat gedaan?
Bengtsson: Ze zijn… ze zijn in mijn huis geweest. Ze hebben overal gezocht en gesnuffeld.
Martin: Waarom hebt u in die foto’s zitten snijden?
Bengtsson: Wat heeft het voor zin? Hoe kan een mens nog leven als iedereen…
Martin: Waarom hebt u met een mes in die foto’s zitten snijden?
Bengtsson: Dat gaat u niks aan! Duivel! Liederlijk zwijn!
Martin: Waarom?
Bengtsson: Om te straffen. En u zal ik ook straffen.
Martin: Aan boord van de Diana hebt u een vrouw gedood. U weet dat niet meer, maar… ik zal u helpen zodat u zich het weer herinnert. Het was een kleine, nauwe hut. Heel slecht verlicht. De boot voer over een meer.
Bengtsson: In de Boren. Ja, dat weet ik nog.
Martin: En u… u was in d’r hut. En daar trok u haar d’r kleren uit.
Bengtsson: Nee nee. Nee, dat deed ze zelf. Ze kleedde zich uit. Ze wou mij besmetten met haar onreinheid. Het was weerzinwekkend.
Martin: En toen hebt u haar bestraft.
Bengtsson: Ja! Ja. Ja. Toen heb ik haar bestraft. Begrijpt u dat dan niet? Ze moest bestraft worden, ze was liederlijk en schaamteloos.
Martin: Hoe hebt u haar bestraft? Door haar te doden, nietwaar?
Bengtsson: Ze verdiende te sterven. Ze wilde mij ook bezoedelen. Ze koketteerde met ‘r schaamteloosheid. Begrijp dat toch, ik moest haar wel doden! Ik moest haar onreine lichaam wel doden!! Ik… ik wist dat ik er juist aan deed: het was ‘r eigen schuld. Ze had het verdiend.
Martin: Wat hebt u gedaan toen ze dood was?
Bengtsson: (zucht) Laat u me toch met rust. Waarom moet u d’r toch… toch de hele tijd over praten? Ik herinner het me niet meer.
Martin: Wat hebt u met ‘r gedaan toen ze dood was?
Bengtsson: Hou nou toch op met vragen! Het was mijn schuld niet. Het was haar eigen schuld.
Martin: Ik weet dat u haar gedood hebt, u hebt me dat zelf verteld. Wat hebt u daarna met ‘r gedaan?
Bengtsson: Ik heb haar in het meer gegooid. Ik hield het niet uit… haar daar zo te zien liggen. Ik… ik heb ’r in het meer gegooid. Ik hield het niet langer uit. (weent) Ik… hield het niet langer uit haar daar zo te zien liggen. Ik hield het niet langer uit...
???
Melander: (komt binnen) Kijk ‘ns!
Martin: Mm?
Melander: Voor jou.
Martin: Wat is dat?
Melander: Het afschrift van het verhoor van Sundbyberg.
Martin: Neem mee dat rotding! Morgen begint m’n vakantie. Geef ‘t maar aan Kollberg of iemand anders! ‘t Kan me niet schelen aan wie, zeg!
Kollberg: (komt binnen) Ben jij hier nog, Martin? Waarom vertrek je niet?
Martin: Ja…
Kollberg: Ga jij nou maar met vakantie, en laat de misdadige gedragingen van je medemensen maar aan ons over. Waar ga je overigens naartoe?
Martin: De scherenkust.
Kollberg: (lachje) Slim van je. Je hebt daar geen telefoon?
Martin: (lacht) Nee.
Kollberg: Prachtig! In ieder geval, ik ga nou eerst wat eten. Vooruit nou, smeer ‘m nou, Martin.
Martin: Ja… Ja, je hebt gelijk, ja. Nou, okay, dan eh… ga ik maar. Dag jongens, tot over een maand! Doe je best. (verlaat het lokaal)
(in de roeiboot)
Ingrid Beck: Voor we naar huis gaan, gaan we eerst nog effe zwemmen bij de rots, hè?
Martin: Ja, maar ik wil voor donker terug zijn. ‘k Wil nog een paar netten uitzetten.
Ingrid: (lachje) Wat heeft dat nou voor zin? Al dagen lang vang je niks anders dan een hoop zeewier en waterplanten. (lacht) En je hebt toch een hekel aan vis schoonmaken? Hoooh, wat een prachtig gezicht is dat toch, hè?
Martin: Ja!
Ingrid: Hé, pap, vannacht wil ik op de veranda slapen.
Martin: Als je moeder het goedvindt.
Ingrid: Ha, waarom niet?
Martin: Ja. Zoek het maar met ‘r uit, hoor.
Ingrid: Hé, zeg, pap.
Martin: Ja?
Ingrid: Je moest vaker een spijkerbroek en een trui aantrekken. Je lijkt jaren jonger zo.
Martin: Ik moet vaker vakantie nemen.
Ingrid: (lacht) Ja… (geluid van een naderende boot) Hé, die boot komt naar ons toe, geloof ik.
Martin: O, dat is Nygren, de eigenaar van de scheepswerf.
Ingrid: Wat zou die nou moeten?
Martin: Nygren niets, maar ik heb zo een vermoeden…
Ingrid: Wat dan, pap?
Martin: Dat ze op m’n bureau ontdekt hebben dat ze me via hem kunnen bereiken.
Ingrid: Oh.
Nygren: D’r was telefoon voor je. Of je zo gauw mogelijk wilt terugbellen. Ik heb het nummer op een papiertje geschreven. Het ligt bij het toestel.
Martin: Wie was het?
Nygren: Dat staat er ook bij. (vaart verder)
Martin: Verdomme! Die rotzak van een Kollberg! Laat hij toch doodvallen.
Ingrid: Zeg, pap, kun je niet eh… kan je niet gewoon doen of je van niks weet, of je neus bloedt?
Martin: Ja, dat zou leuk zijn. Gewoon vergeten dat het bureau bestaat. (lacht)
Ingrid: Dat kun je niet, hè?
Martin: Nee. (roeit verder)
(Martin telefoneert)
Hammar: Hammar.
Martin: Met Beck. Nou, wat is er aan de hand?
Hammar: Het spijt me verschrikkelijk, Martin, maar ik moet je vragen zo gauw mogelijk terug te komen. Je zult misschien de rest van je vakantie moeten opofferen. Nou ja, uitstellen bedoel ik.
Martin: De rest van m’n vakantie… ‘k Ben net een paar dagen weg!
Hammar: Het spijt me ontzettend, Martin. Ik zou ‘t je niet vragen als ‘t niet nodig was. Kun je vandaag nog hier zijn?
Martin: Eh… vandaag… Wat is er dan gebeurd?
Hammar: Als je vandaag nog kunt komen, zou dat heel prettig zijn. ‘t Is erg belangrijk. Als je hier bent, vertel ik je meer.
Martin: D’r gaat over een uur een boot. Maar waarom is dat zo belangrijk. Kan Kollberg of Melander dan niet…
Hammar: Nee, nee nee, jij moet het doen. Er schijnt iemand te worden vermist.
Inga Beck: D’r schijnt iemand te worden vermist. Nou en? Ben jij soms de enige op het bureau die zoiets kan uitzoeken?
Martin: Natuurlijk niet, maar…
Inga: Houden ze er dan helemaal geen rekening mee dat je een gezin hebt en dat je hard aan vakantie toe bent? Ze maken je stuk op dat bureau. Ze doen net of je privéleven volkomen onbelangrijk is.
Ingrid: Mam...
Martin: Het zal wel iets belangrijks zijn, anders hadden ze me toch…
Inga: Het is altijd wel iets belangrijks, en ze moeten altijd jou hebben. Maar promotie, ho maar. En nou… zit ik hier drie weken alleen met Ingrid, terwijl ik zo gehoopt had… (zucht) ‘t Gaat toch al niet zo goed tussen ons, Martin...
Martin: Ik was alleen maar erg moe de laatste tijd. Trek het je toch niet zo aan. Zodra ik daar weg kan, kom ik terug.
Inga: Ik had nog zo gehoopt... Hè, waarom moet dat nou? Kunnen ze ons dan niet eens een paar weken per jaar met rust laten? ‘t Is niet eerlijk.
Martin: Ik moet nou weg, anders haal ik die boot niet. Ik… ik bel je zodra ik wat weet.
Inga: Ja, bellen is altijd makkelijk.
Martin: Ik heb toch geen keus in z’n geval. ‘k Heb toch te doen wat Hammar zegt, begrijp je dat dan niet?
Inga: Jij denkt nooit ‘ns aan mij, en aan Ingrid. Er zijn toch wel andere mensen bij de politie? Waarom moet jij die opdrachten altijd opknappen?
Martin: Ik was veel liever bij jou en bij Ingrid hier gebleven. Ik ga niet voor m’n plezier terug naar Stockholm.
Ingrid: Mam, wees nou toch ‘ns een keer redelijk.
Inga: Hou jij je d’r buiten!
Martin: Ja, ik moet weg. ‘k Bel je nog wel. Dag.
(Martin klopt aan)
Hammar: Ja? O, ben je daar?
Martin: Ja. (sluit de deur)
Hammar: Net op tijd. Over een half uur moet je op Buitenlandse Zaken zijn.
Martin: Buitenlandse Zaken?
Hammar: Ja. Deze man moet je hebben. Verlies het kaartje niet, hè.
Martin: Mm. Die naam zegt me niks.
Hammar: Mm. Zeer hoge piet. Beschouwt zichzelf als een naaste medewerker van de minister. ‘k Heb ook nog nooit van ‘m gehoord.
Martin: Ik hou niet van politici.
Hammar: Je kijkt niet zo kwaad als je zou moeten kijken.
Martin: ‘k Ben te verbouwereerd om kwaad te zijn. Wat is er nou eigenlijk aan de hand?
Hammar: ‘k Zal het je straks vertellen, als je met die idioot hebt gesproken.
Martin: D’r wordt iemand vermist, mm?
Hammar: Ach...wat... De hele geschiedenis is volmaakt belachelijk. Om eerlijk te zijn: ik heb opdracht gekregen je geen zogenaamde verdere inlichtingen te geven voor je op BZ bent geweest.
Martin: Hebben ze daar tegenwoordig iets over ons te vertellen?
Hammar: Zoals je weet zijn er verschillende afdelingen. Sinds ik hier ben gekomen, hebben wij een heel regiment ministers gehad. De meesten wisten evenveel over de politie als ik over onzelieveheersbeestjes.
Martin: (lacht)
Hammar: Nou, tot straks dan.
Martin: Ja, tot straks.
Hammar: Martin…
Martin: Ja?
Hammar: Eén ding kan ik jou vast wel vertellen.
Martin: Mm?
Hammar: Je hoeft deze zaak niet op je te nemen als je niet wilt. (Martin vertrekt)
X - Ah! Prachtig! Prachtig dat u gekomen bent. Komt u verder. Ja, nee nee nee, geen plichtplegingen. Dat is zo m’n manier om een serieus gesprek te beginnen. Spuug mekaar in het gezicht, daarna lopen de zaken veel vlotter. Mijn naam is Martin.
Martin 1: Martin? Ik ook.
Martin 2: Wat?
Martin 1: Ik ook.
Martin 2: O! Ja ja (lacht), zo zo zo. Gaat u zitten, gaat u zitten, gaat u zitten.
Martin 1: O, dank u. Ja, die Martin, vervelend, dat zou de zaken een beetje kunnen compliceren, hè.
Martin 2: Hè?
Martin 1: De naam Martin, bedoel ik.
Martin 2: O! natuurlijk, ja. Ja (lacht), heel grappig, ja, heel grappig. Eh… ja ja ja, heel grappig, verdomd geestig. Ja, eh… ik heb u laten komen voor een eh… precaire en verdomd onaangename zaak.
Martin 1: O! Hoezo?
Martin 2: Kent u Alf Matsson?
Martin 1: Nee.
Martin 2: Nee?
Martin 1: Nee.
Martin 2: O! Nou, hij is anders heel bekend. Journalist. Werkt voornamelijk voor weekbladen. Ook wel eh… televisie. Schrijft verdomd goed. Kijk eh… hier heb ik een pasfoto van ‘m. Deze Alf Matsson wordt vermist.
Martin 1: Zo? En uw pogingen om ‘m op te sporen hebben geen resultaat gehad?
Martin 2: Er zijn geen pogingen gedaan. En die zullen er ook niet komen.
Martin 1: Hoe lang is ie al weg?
Martin 2: Tien dagen.
Martin 1: Tien dagen, da’s niet erg lang.
Martin 2: In dit speciale geval is het lang genoeg. De omstandigheden zijn zeer uitzonderlijk. Alf Matsson is de 22ste juli naar Boedapest gevlogen. Daar zou hij in opdracht van z’n blad een paar artikelen schrijven. De maandag daarop zou ie het kantoor in Stockholm bellen om ze de tekst door te geven van een bepaalde rubriek die hij altijd verzorgt. Hij heeft niet gebeld. Dat was vreemd, omdat Matsson - zoals de krantenmensen zeggen - “altijd op tijd inleverde.” Met andere woorden, hij was nooit te laat met z’n kopij, begrijpt u wel? Twee dagen later heeft het blad z’n hotel in Boedapest opgebeld, waar zij zeiden dat ie daar inderdaad logeerde, maar op het moment blijkbaar niet thuis was. Het blad liet een boodschap achter en wachtte nog twee dagen. Matsson liet niets van zich horen. Ze deden navraag bij z’n vrouw, hier in Stockholm, maar zij had ook niets gehoord. Op zichzelf zegt dat niet zoveel, want ze zijn bezig te scheiden. Afgelopen zaterdag heeft de redactie ons gebeld. Ze hadden opnieuw contact gehad met het hotel en daar zeiden ze dat Matsson zich sinds hun vorige telefoongesprek niet meer had vertoond. Maar z’n bagage stond nog wel op z’n kamer en z’n paspoort lag nog bij de receptie.
Martin 1: Ja ja. Ja...
Martin 2: Afgelopen maandag - dat was de 1ste augustus - hebben we ons in verbinding gesteld met onze mensen in Boedapest. Zij wisten niets van Matsson af, maar staken - zoals zij dat noemden - hun voelhorens uit bij de politie. Ja, die bleek “niet geïnteresseerd” te zijn. Dinsdag hebben we de hoofdredacteur hier gehad. Nou, ik mag wel zeggen dat het een bijzonder onaangenaam onderhoud was. Verdomd onaangenaam. Nou, hoe het ook zij, het resultaat van dat gesprek was dat wij onofficieel en op hoog niveau contact zochten met de politie. En dat heeft op zijn beurt weer geleid tot uw aanwezigheid hier.
Martin 1: Ja… Ja. Ja, ik ben bang dat ik het niet helemaal begrijp. Eh… waarom heeft de redactie zich dan niet op de gebruikelijke manier met de politie in verbinding gesteld?
Martin 2: Nou, dat zal ik u zeggen. De hoofdredacteur en uitgever van het blad - dat is één en dezelfde persoon -heeft de zaak niet aan de politie willen rapporteren, omdat het nieuws dan meteen zou uitlekken en de rest van de pers bereiken. Ja, begrijpt u, Matsson is hun eigen correspondent en hij is verdwenen toen hij in hun opdracht voor hun blad een reportage maakte in het buitenland.
Martin 1: Ja, ja.
Martin 2: Daarom willen zij - terecht of ten onrechte - het nieuws voor zichzelf houden. De hoofdredacteur leek zich nogal zorgen te maken over Matsson, maar aan de andere kant stak ie niet onder stoelen of banken dat ie een primeur rook. Zo noemen ze dat, hè, het soort nieuws dat de oplaag van een blad in één slag met misschien wel 100.000 exemplaren kan vergroten.
Martin 1: Ja, ik begrijp het, ja.
Martin 2: Ja, als u eh… iets over de algemene tendens van het blad weet, nou, dan zult u begrijpen… (kucht) Nou ja, hoe het ook zij, één van hun correspondenten wordt vermist en het feit dat hij juist in Hongarije moest verdwijnen, maakt het nieuws niet minder aantrekkelijk. Mm? Achter het ijzeren gordijn. Nou ja, zulke uitdrukkingen gebruiken we liever niet, hier.
Martin 1: Nee, da’s begrijpelijk wel, ja.
Martin 2: Maar hoe het ook zij, ik hoop dat u begrijpt wat dit betekent. Als de vermissing wordt gerapporteerd en in de kranten komt, is dat op zichzelf al erg genoeg, zelfs als het verhaal niet buiten alle redelijke proporties wordt opgeblazen, maar als het blad het nieuws voor zichzelf houdt en eh… voor z’n eigen tendentieuze doeleinden gebruikt, nou ja, de hemel weet wat er dan eh… (kucht) Nou ja, hoe het ook zij, het zou schade doen aan allerlei belangrijke relaties die wij met veel geduld en takt en inspanning hebben opgebouwd.
Martin 1: Ja ja ja.
Martin 2: En de hoofdredacteur had al een artikel kant en klaar toen hij hier maandag was. We hadden het twijfelachtige genoegen de doorslag ervan te mogen lezen en ik kan u verzekeren dat, als het wordt gepubliceerd, dan zou dat in bepaalde opzichten een verschrikkelijke ramp betekenen.
Martin 1: Zo? Mm.
Martin 2: Ja, ze waren al van plan het in het nummer van deze week te plaatsen. Wij hebben al onze overredingskracht moeten aanwenden en beroep moeten doen op alle mogelijke ethische normen… om eh… de publicatie tegen te houden… (kucht) Nou, wat denkt u?
Martin 1: Ja, de hoofdredacteur stelde een ultimatum.
Martin 2: Precies!
Martin 1: (lachje)
Martin 2: Als Matsson niet voor het einde van de volgende week uit zichzelf komt opdagen of door ons wordt gevonden, nou, dan breekt de hel los.
Martin 1: Ik neem aan dat het blad zelf ook naspeuringen heeft verricht?
Martin 2: Nou, ik kreeg de indruk dat hun inspanningen in die richting tamelijk lauw zijn. Ze hebben alle activiteiten voorlopig opgeschort.
Martin 1: De man schijnt inderdaad te zijn verdwenen.
Martin 2: Tja… ja… inderdaad. Heel vervelend.
Martin 1: Ja, maar hij kan toch niet zomaar in rook zijn opgegaan? En waarom ben ik bij deze zaak betrokken?
Martin 2: Nou, dat was ons idee, hoewel we natuurlijk niet wisten dat u persoonlijk zou komen. Wijzelf eh… kunnen het allemaal natuurlijk niet uitzoeken, zeker niet binnen tien dagen. Wat er ook gebeurd is met Matsson, het is een zaak voor de politie. Ik bedoel eh… met dien verstande dat de zaak moet worden aangepakt door een man van het vak. Iemand schijnt u te hebben aanbevolen en uit het feit dat u hier bent gekomen, maak ik op dat u zich van andere bezigheden hebt kunnen vrijmaken.
Martin 1: (lacht)
Martin 2: Waarom lacht u?
Martin 1: O, neem me niet kwalijk. Ja, ik zal me waarschijnlijk wel kunnen vrijmaken, ja. Maar wat verwacht u eigenlijk dat ik zal kunnen doen?
Martin 2: Eh… Tja, eh… naar Boedapest gaan veronderstel ik, hè. Hem zoeken. Als u wilt, kunt u morgen vertrekken. ‘t Is allemaal geregeld via onze kanalen. U komt tijdelijk in onze dienst. Maar u krijgt geen officiële opdracht. Vanzelfsprekend eh… zullen wij u op alle mogelijke manieren helpen. Als u het nodig vindt, kunt u bijvoorbeeld contact opnemen met de Hongaarse politie. Of niet, net wat u zelf wilt. En eh… zoals ik al zei, u kunt morgen al weg.
Martin 1: Ja, in dat geval eh… liever overmorgen.
Martin 2: Nou ja, dat kan ook.
Martin 1: Ik zal ‘t u laten weten.
Martin 2: Goed, maar denkt u alstublieft niet te lang na.
Martin 1: Ik zal u over een uur bellen.
Martin 2: Goed. Uitstekend. Dag Martin! (lacht) Tot ziens!
Martin 1: Ja.
Martin 2: Doe wat u kunt, het is erg belangrijk.
???
script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (11/2007)
Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.
Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.