DEEL 2
Anton Quintana (1937), naar de boeken van Maj Sjöwall (1935) & Per Wahlöö (1926-1975)
uitzending: VARA, woensdag 08/10/1975
bewerking: Ruurd van Wijk - muziek (naar Zweedse volksliedjes): Kees Smal - uitvoering: Letty de Jong & Harry Mooten
regie: Ad Löbler
rolverdeling: [afkondiging geeft enkel de namen van de hoorspelers]
- [adjudant Martin Beck]: Jan Borkus
- [Inga, zijn vrouw]: Willie Brill
- [Lennart Kollberg, collega van Beck]: Hans Karsenbarg
- [Fredrik Melander, collega van Beck]: Paul van der Lek
- [Edgar Olavson]: Hans Veerman
- [Mary Jane Peterson]: Joke Reitsma-Hagelen
duur: 35'53"
Martin Beck: U bent Edgar Olavson, 33 jaar, wonende in Kiruna. U bent ingenieur. Is dat juist?
Edgar Olavson: Da’s correct, ja.
Martin: U wordt niet onder ede verhoord. Een aantal vragen die ik u ga stellen hebben betrekking op intieme details uit uw privé-leven. Die zult u… ja… wellicht onaangenaam vinden, maar het doel van dit verhoor is het verkrijgen van inlichtingen. Niets van hetgeen u zegt zal openbaar worden gemaakt of tegen u worden gebruikt. Nou kan ik u niet dwingen mijn vragen te beantwoorden, maar ik zou wel uw aandacht op het volgende willen vestigen: door al deze vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden kunt u er daadwerkelijk toe bijdragen dat de persoon - of personen - die verantwoordelijk zijn voor de moord op Roseanna Stenström gegrepen en gestraft zullen worden.
Olavson: Ik zal m’n best doen. (kucht)
Martin: Goed. Meneer Olavson, tot voor elf maanden woonde u op Gaalgatan 83?
Olavson: Ja.
Martin: Ja?
Olavson: Ja, ik deelde een flat met een collega van mij. We waren destijds beiden ongetrouwd.
Martin: Wanneer leerde u Roseanna Stenström kennen?
Olavson: Mm… bijna twee jaar geleden.
Martin: Onder welke omstandigheden leerde u haar kennen?
Olavson: We hebben elkaar ontmoet op een feestje van een collega van me, Johnny Matson.
Martin: Een party dus?
Olavson: Ja.
Martin: Ja. En die eh… die Matson, behoorde hij tot de kennissenkring van Roseanna Stenström?
Olavson: Och nee, nauwelijks. ‘t Was een instuif waar een hoop mensen in en uit liepen. Johnny kende haar oppervlakkig van de bibliotheek waar ze werkte. Hij had alle mogelijke mensen uitgenodigd, God mag weten waar ie ze allemaal vandaan had gehaald.
Martin: Hoe kwam u in contact met Roseanna Stenström?
Olavson: Dat weet ik niet, gewoon zoals het op feestjes gaat.
Martin: Was u d’r heen gegaan met de vooropgezette bedoeling u vrouwelijk gezelschap te verschaffen? (Olavson zwijgt) Ja, zoudt u zo vriendelijk willen zijn deze vraag te beantwoorden?
Olavson: Ja, ik weet het precies niet meer. ‘t Kan best, ‘k had toen geen vaste vriendin, maar ik geloof dat ik er eerder heen ging omdat ik niks anders te doen had.
Martin: Wat gebeurde d’r toen?
Olavson: Zoals ik al zei: Roseanna ontmoette ik puur toevallig en eerst hebben we samen gepraat, daarna wat gedanst.
Martin: Hoe vaak hebt u met elkaar gedanst?
Olavson: Alleen de eerste twee dansen. De party was nog maar net aan de gang.
Martin: Dan moet u dus elkaar praktisch onmiddellijk hebben ontmoet?
Olavson: Ja, dat zal dan wel, hè.
Martin: Juist. En toen?
Olavson: Toen stelde ik voor om weg te gaan.
Martin: Al na twee dansen?
Olavson: Om precies te zijn: tijdens de tweede dans.
Martin: En wat zei juffrouw Stenström daarop?
Olavson: Ze zei: “Ja, laten we weggaan.”
Martin: Zo, zonder meer?
Olavson: Ja.
Martin: Ja. Wat bracht u ertoe een dergelijk voorstel te doen?
Olavson: Is het nodig dat ik op dat soort vragen antwoord geef?
Martin: Ja, anders is dit gesprek zinloos, meneer Olavson.
Olavson: Okay. Ik merkte dat ze onder het dansen… opgewonden werd.
Martin: Opgewonden?
Olavson: Ja.
Martin: Hoe bedoelt u dat precies? Opgewonden… in seksueel opzicht?
Olavson: Ja, wat anders?
Martin: Hoe merkte u dat dan?
Olavson: Ja, dat kan ‘k niet zo uitleggen. In elk geval merkte ik het heel duidelijk, aan haar manier van doen, en verder kan ‘k het ook niet uitleggen.
Martin: En u? Was u ook seksueel geprikkeld?
Olavson: Ja!
Martin: Had u gedronken?
Olavson: Niet meer dan één martini.
Martin: En juffrouw Stenström?
Olavson: Die dronk nooit alcohol.
Martin: U bent dus samen weggegaan?
Olavson: Mm.
Martin: En verder, wat is er toen verder gebeurd?
Olavson: Nou, we waren geen van tweeën met de auto. Eh… we namen een taxi naar het huis waar ze woonde, Olgunkapta 116. Daar woont ze nog steeds. Nou ja, woonde bedoel ik dan.
Martin: Ja, en vond ze ’t zonder meer goed dat u met ‘r mee naar huis ging?
Olavson: Mm… We maakten over en weer wat opmerkingen, de gebruikelijke grapjes, da’s alles. Wat we precies gezegd hebben, dat weet ik niet meer precies.
Martin: Deed u nog toenaderingspogingen in die taxi?
Olavson: We kusten elkaar.
Martin: Vond ze ‘t goed?
Olavson: Ja, natuurlijk. Ik zeg toch: we kusten elkaar.
Martin: Wie rekende d’r af met de chauffeur?
Olavson: Roseanna. Ze was me voor.
Martin: Mm. En toen?
Olavson: Nou, toen… toen gingen we de flat binnen… Uitstekend ingericht. ‘k Herinner me nog wel dat ik verbaasd was: ze had een enorme hoop boeken.
Martin: Mm. Wat hebt u toen gedaan?
Olavson: Tja, eh…
Martin: Had u gemeenschap met mekaar?
Olavson: Ja.
Martin: Wanneer?
Olavson: Praktisch onmiddellijk.
Martin: Zoudt u zo vriendelijk willen zijn om zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven wat er toen gebeurde?
Olavson: Jezus, wat is dat nou eigenlijk? Een… privé Kinsey report?
Martin: Meneer Olavson, het spijt mij, ik zou willen herinneren aan wat ik in het begin van ons gesprek heb gezegd: uw antwoorden kunnen van het grootste belang zijn. Weet u nog wel?
Olavson: Ja, ‘tuurlijk wel.
Martin: Mm.
Olavson: Ja, u moet begrijpen, het… het valt voor mij niet mee om zulke dingen te vertellen over iemand die geen mens kwaad heeft gedaan en bovendien niet meer in leven is.
Martin: Ja, ik kan met u meevoelen. Als ik toch blijf aandringen, is dat alleen omdat we uw hulp nodig hebben.
Olavson: Nou, vooruit dan maar. Vraagt u maar wat u weten wilt.
Martin: U was in de flat. Wat gebeurde d’r toen?
Olavson: Ze deed haar schoenen uit.
Martin: En toen?
Olavson: Toen hebben we elkaar gekust.
Martin: Toen?
Olavson: Toen ging ze de slaapkamer in.
Martin: En wat deed u?
Olavson: Ik volgde haar. Wilt u details weten?
Martin: Ja.
Olavson: Ze kleedde zich uit en ging mooi liggen.
Martin: Op bed?
Olavson: Nee, in bed. Ze trok de dekens over zich heen.
Martin: Had ze zich helemaal uitgekleed?
Olavson: Ja, dat weer wel, hoor.
Martin: Deed ze… preuts aan?
Olavson: Nee, dat niet.
Martin: Deed ze ‘t licht uit?
Olavson: Nee.
Martin: En wat deed u?
Olavson: Wat dacht u?
Martin: Ja, had u… had u toen gemeenschap met mekaar?
Olavson: God nog aan toe! Wat dacht u dan wat we aan ‘t doen waren? Scrabbelen? Ja, neem me nou niet kwalijk, hoor.
Martin: En tot hoe lang bent u gebleven?
Olavson: Dat weet ik niet precies meer. Tot een uur of één, twee. Toen ben ’k naar huis gegaan.
Martin: Dat was dus de eerste keer dat u juffrouw Stenström ontmoet had?
Olavson: Ja, de eerste keer.
Martin: Wat was uw indruk van juffrouw Stenström toen u wegging? En hoe dacht u de volgende dag over haar?
Olavson: Eh… nou, eerst dacht ik: ‘t is een gewone goedkope griet, al had ze van het begin af aan die indruk niet gemaakt. En later dacht ik dat ze ‘n nymfomane was. Maar het een is al even absurd dan het andere. En vooral nu, nu ze dood is, kan ik me nauwelijks meer voorstellen dat ik ooit zoiets gedacht heb. (kucht)
Martin: Ja, u moet één ding goed begrijpen, meneer Olavson: dit gesprek is voor mij net zo pijnlijk als voor u, dat verzeker ik u. Als dat niet nodig was, zou ik u dit soort vragen zeker niet stellen, maar ja, jammer genoeg is het zo dat deze zaak nog lang niet is opgelost.
Olavson: Ja, dat begrijp ik allemaal wel, maar… dit valt ook niet mee voor mij, hè. Ik zit hier in een glazen hok, hè, d’r lopen steeds maar agenten heen en weer, buiten, en hier zit een man met een bandrecorder, die kijkt me steeds aan, en ik moet u hier de meest intieme dingen vertellen over dingen die ik met Roseanna samen heb beleefd. Ik ben echt geen cynicus, hoor, inspecteur, maar…
Martin: Ja ja, Erik, laat de jaloezieën naar beneden en wacht hiernaast.
Erik: Ja. (doet wat gevraagd werd)
Olavson: Nou, mijn excuses, ik kan er ook niks aan doen.
Martin: Ja, excuses is eh… niet… niet bepaald nodig. Ja, wat die bandrecorder betreft, daar kan ik niets aan veranderen, dat is voorschrift, meneer Olavson. (kucht) Eh… hoe is het toen verder gegaan tussen u en juffrouw Stenström?
Olavson: Nou, twee dagen daarna heb ik haar opgebeld. Ze zei ronduit dat ze geen zin had mij te ontmoeten, maar als ik wou, kon ik gerust nog ‘ns bellen. Toen ik weer belde - dat moet ongeveer een week later zijn geweest - toen eh… vroeg ze me naar haar toe te komen.
Martin: En toen?
Olavson: Toen zijn we weer met elkaar naar bed gegaan. En vanaf dat moment gebeurde dat geregeld, soms één, soms twee keer in de week, en altijd thuis bij Roseanna. Vaak op zaterdagen, en dan eh… brachten we de zondag samen door als we allebei vrij waren. (kucht)
Martin: Hoe lang heeft die verhouding met haar geduurd?
Olavson: Acht maanden.
Martin: En waarom kwam daar een eind aan?
Martin: Ik werd verliefd op haar.
Martin: Ik ben bang dat ik u niet goed begrijp.
Olavson: Nou, eigenlijk was het allemaal heel simpel. Om eerlijk te zijn, was ik al een hele tijd verliefd op ‘r. Ik hield echt van d’r. Maar het woord liefde werd tussen ons nooit genoemd, en dus hield ik mijn mond.
Martin: Waarom?
Olavson: Omdat ik haar niet wou verliezen. En toen ik er ten slotte toch met haar over sprak, toen was ‘t ook meteen uit.
Martin: Zou u dat ‘ns willen uitleggen wat u daar zei?
Olavson: Ik heb nooit iemand ontmoet die zo eerlijk en zo oprecht is geweest als Roseanna. Ze mocht me graag en ze vond het erg prettig om met mij naar bed te gaan. Maar ze wou niet haar leven met mij delen. Ze had daar ook nooit een geheim van gemaakt. Zij en ik wisten verdomd goed waarom we elkaar bleven ontmoeten.
Martin: Hoe reageerde ze toen u haar vertelde dat u van d’r hield?
Olavson: Ze trok het zich aan. En daarna zei ze: “We gaan nog één keer met elkaar naar bed en als je morgen weggaat, is ‘t voorgoed afgelopen. We moeten elkaar geen verdriet doen.”
Martin: En dat hebt u zomaar geaccepteerd?
Olavson: Ja. Als u haar gekend had, zou u begrepen hebben dat er niks anders opzat.
Martin: Wanneer was dat?
Olavson: De derde juli van ‘t vorig jaar.
Martin: En toen hebt u d’r nooit meer ontmoet?
Olavson: Klopt.
Martin: Meneer Olavson, ontmoette ze ook andere mannen in die tijd?
Olavson: Eh… ja en nee.
Martin: Met andere woorden, u had de indruk dat ze zo nu en dan andere mannen ontmoette?
Olavson: Nou, dat was geen kwestie van indruk, dat wist ik zeker. Kijk, in eh… in maart volgde ik een cursus van vier weken in Gotenburg, en… voordat ik op reis ging, zei ze tegen me dat ik er niet hoefde op te rekenen dat ze me al die tijd trouw zou blijven. En toen ik terug was en er haar naar vroeg, zei ze dat het één keer gebeurd was. Na drie weken.
Martin: Dat ze gemeenschap had gehad?
Olavson: Ja. (lachje) Wat een rotwoord is dat eigenlijk... Nou ja, ik heb haar toen… toen - heel dom van me - ik heb haar gevraagd met wie.
Martin: En… en… wat zei ze?
Olavson: Dat dat mijn zaak niet was. En dat was natuurlijk ook zo, van haar standpunt uit bekeken.
Martin: Dus… de acht maanden dat u mekaar trof, had u dus geregeld gemeenschap met elkaar, als ik u goed begrepen heb.
Olavson: Ja.
Martin: Juist. Maar hoe bracht ze dan d’r avonden en nachten door als u niet bij mekaar was?
Olavson: Dan was ze alleen. Ze hield ervan alleen te zijn. En ze las ontzettend veel, en bovendien werkte ze nog. Ze was bezig met een boek te schrijven of iets dergelijks, ‘k weet het niet precies meer. Maar ze praatte d’r nooit over. Nee, u moet goed begrijpen dat Roseanna erg zelfstandig was. We hadden eigenlijk weinig gemeenschappelijke interesses, behalve dan op dat ene punt. Maar we konden goed met elkaar opschieten.
Martin: Ja, maar hoe kunt u nu met zoveel zekerheid beweren dat ze d’r avonden alleen doorbracht als u niet bij d’r was?
Olavson: Ja... Ik eh... ik was jaloers. Een paar keer heb ik haar huis in de gaten gehouden als ze me niet wou ontmoeten. Twee keer zelfs vanaf het moment dat ze thuiskwam tot ‘s morgens vroeg dat ze de deur uitging.
Martin: Hebt u haar ooit geld gegeven?
Olavson: Nee, nee, nooit.
Martin: Waarom niet?
Olavson: Nooit. Nee, ze had m’n geld niet nodig, dat zei ze meteen al. Als we al ‘ns een keer samen uitgingen, betaalde ze altijd voor zichzelf.
Martin: Wat is er van d’r geworden toen ze die verhouding had verbroken?
Olavson: Dat weet ik niet. ‘k Heb ‘r nooit meer gezien. Nou, kort daarop kreeg ik een nieuwe baan, en ik ben toen verhuisd.
Martin: Ja, ja.
Olavson: Ja.
Martin: Zoudt u een beschrijving kunnen en willen geven van d’r karakter?
Olavson: Zoals ik al zei, ze was erg zelfstandig. En eerlijk. En verder maakte ze een volkomen natuurlijke indruk. Ze gebruikte bijvoorbeeld nooit make-up. En ze droeg ook nooit sieraden. Over het algemeen genomen maakte ze een zeer rustige en ontspannen indruk. Maar op een keer zei ze tegen me dat ze me niet te vaak wou ontmoeten, omdat ik haar op d’r zenuwen zou gaan werken. Dat deden dan de mensen altijd, zei ze, en in ons geval was dat niet nodig.
Martin: Mm. Ja, ik eh… moet u nu een paar intieme vragen stellen.
Olavson: Oh. Nou, ga uw gang. ‘t Kan me niet meer schelen.
Martin: Hebt u enig idee hoe vaak u gemeenschap had met Roseanna Stenström?
Olavson: Jawel: achtenveertig keer.
Martin: En dat kunt u zo precies zeggen?
Olavson: Ja. En ik kan u ook uitleggen waarom ik dat zo precies weet. Elke keer al we elkaar ontmoet hadden en met elkaar naar bed waren geweest, dan zette ik een rood kringetje om de datum in mijn kantooragenda. En voor ik ‘m weggegooid heb, heb ik die keren geteld.
Martin: Als u nou ‘ns een beschrijving zou moeten geven van haar seksueel gedragspatroon, zou u dat dan als eh… normaal willen bestempelen?
Olavson: Ze was erg libidineus.
Martin: Eh… beschikt u over voldoende ervaring om daarover te kunnen beoordelen?
Olavson: Ik was eenendertig toen we mekaar leerden kennen, en ik had toen ook al het een en ander meegemaakt.
Martin: Juist… Placht ze een orgasme te hebben?
Olavson: Ja, altijd.
Martin: Had u meermalen achtereen gemeenschap?
Olavson: Nee, dat was niet nodig.
Martin: Gebruikte u voorbehoedsmiddelen?
Olavson: Roseanna gebruikte een soort pillen, elke ochtend één.
Martin: Sprak u ooit over seksuele problemen met haar?
Olavson: Nee, dat niet. We wisten wat we weten moesten.
Martin: Heeft ze vaak met u over d’r vroegere ervaringen gesproken?
Olavson: Nooit.
Martin: En u?
Olavson: Eén keer maar. Maar het leek haar niet in het minst te interesseren, dus heb ik het nooit meer gedaan.
Martin: En jullie gesprekken, waar gingen die over?
Olavson: Eh… ja… over alle mogelijke dingen, meestal alledaagse onderwerpen.
Martin: Met wie ging ze verder om dan behalve dan natuurlijk met u?
Olavson: Met niemand. Ze had wel een vriendin, een collega van de bibliotheek waar ze werkte, maar ze zagen elkaar zelden in hun vrije tijd. Nou, zoals ik u al gezegd heb: Roseanna had geen behoefte aan gezelschap.
Martin: Ja, maar ze is toen wel naar dat feestje gegaan waar u mekaar hebt leren kennen?
Olavson: Ja, om d’r iemand te ontmoeten met wie ze naar bed zou willen. Ze had toen lang in… in onthouding geleefd.
Martin: Hoe lang was dat?
Olavson: Meer dan zes weken.
Martin: Hoe weet u dat zo precies?
Olavson: Dat heeft ze me zelf verteld.
Martin: Was ze moeilijk te bevredigen?
Olavson: Voor mij in elk geval niet.
Martin: Nou, was… was… was ze veeleisend?
Olavson: Het enige wat ze wenste is wat iedere normale vrouw wenst: dat je haar neemt tot ze niet meer kan. Als u begrijpt wat ik bedoel.
Martin: Ja... Eh… had ze nog speciale eigenaardigheden?
Olavson: In bed?
Martin: In bed, ja.
Olavson: Ze had maar één bijzondere eigenschap: ze klauwde.
Martin: En wanneer deed ze dat?
Olavson: Eigenlijk de hele tijd, maar speciaal tijdens een orgasme.
Martin: Hoe?
Olavson: Hoe?
Martin: Ja, hoe klauwde ze?
Olavson: O... ‘k begrijp het. Ze gebruikte beide handen, en al haar vingers, als klauwen. Van mijn heupen over mijn rug naar mijn nek. En ik heb er nog steeds littekens van. Die gaan waarschijnlijk ook nooit meer weg.
Martin: Bracht ze vaak variaties aan in d’r seksuele bedrijvigheid?
Olavson: (zucht) Mijn god, wat gebruikt u toch rare uitdrukkingen. Maar goed. Nee, dat deed ze nooit. Altijd dezelfde houding: op haar rug, met een kussen onder haar achterste, en met ‘r benen wijd uit mekaar en hoog opgetrokken. Ook hierin was ze volkomen natuurlijk en zonder omwegen, en ze wou nadrukkelijk en lang en in één keer genomen worden zonder variaties, en op de enige manier die haar als normaal voorkwam.
Martin: Ja. Ik begrijp het, ja.
Olavson: Dat mag ook wel zo langzamerhand, hè?
Martin: Ja, dan is er nog één ding dat ik u wilde vragen. Ik heb namelijk de indruk gekregen dat - uit wat u verteld hebt - dat u het was die elke keer contact met ‘r opnam. Nietwaar? U belde en ze zei dat u af kon komen, of dat ze geen zin had en dat u maar een andere keer moest eh… moest bellen. Het hing dus van haar af wanneer u mekaar ontmoette?
Olavson: Ja, nou, eigenlijk wel.
Martin: En is het ook wel ‘ns voorgekomen dat zij u belde en u verzocht te komen?
Olavson: Ja. Een keer of vier, vijf.
Martin: Mm. Hebt u d’r erg gemist?
Olavson: Ja... (kucht)
Martin: Nou, meneer Olavson, ik dank u voor uw hulp, en uw openhartigheid vooral. Dit gesprek zou wel ‘ns van groot belang blijken te zijn voor het onderzoek.
Olavson: Ja eh… u begrijpt wel: ik beschouw dit gesprek als zeer confidentieel.
Martin: Maar natuurlijk.
Olavson: Eh… ik heb vorig jaar kerst een… vrouwtje ontmoet, en ik ben in februari weer opnieuw getrouwd.
Martin: Uiteraard, dat heb ik u van het begin af aan gezegd.
Olavson: Goed. Kan dan die verrekte bandrecorder af?
Martin: Ja! Zeker, ja ja. (schakelt uit)
(Martin en Kollberg luisteren naar de bandopname)
Martin: Zo… Nou, tot zover dus het verhoor van Edgar Olavson.
Kollberg: Waarom wou jij weten of hij haar gemist had?
Martin: Wat?
Kollberg: Waarom vroeg jij dat of hij haar gemist had? Dat had je voor je rapport toch niet nodig?
Martin: Nee... Domme vraag eigenlijk.
Kollberg: Och, één vraag meer of minder...
Martin: (komt binnen) Zo! Hebben jullie het meubilair verplaatst?
Kollberg: Ja! Zo kunnen we allebei aan ons bureau werken zonder mekaar steeds aan te gapen. De enige manier om het met elkaar uit te houden.
Melander: Hè hè! Het zit ‘m dwars dat ik door mijn verstandige manier van leven niet rondloop met rooie oogjes zoals hij.
Martin: En zoals ik… Zeg, hoe is het? Schieten jullie op eh… met die passagiers?
Kollberg: Reken maar. Mevrouw Lise-Lotte Jensen, oud 61 jaar, deelt hier aan de politie te Vejle mee dat ze aan boord van het schip Diana een verrukkelijke reis heeft gehad, dat het kouwe buffet eveneens verrukkelijk was, dat het één hele dag en één hele nacht geregend heeft, en dat ze de nacht dat het zo regende op een groot meer zeeziek geworden is. Toch was ‘t een heerlijke reis, en alle passagiers waren even aardig. Het aardige meisje op de foto kon ze zich helaas niet herinneren.
Martin: Noemt ze nog namen van eventuele medepassagiers?
Kollberg: Nou, die heb ik al genoteerd. Ze heeft het grootste deel van de tijd gebridged met het alleraardigste Zuid-Afrikaanse echtpaar Hoyt uit Durban. O ja, ze heeft ook nog kennis gemaakt, wat dacht je, met een grote mijt die in haar bed was gekropen. Is een mijt een lustmoordenaar?
Melander: Een soort spin, van de orde der Acarina. Je hebt wel een miljoen soorten.
Kollberg: Ah, dat weten we dan weer.
Melander: De getuigenverklaring van mevrouw Lise-Lotte Jensen kan helaas weinig licht werpen op de zaak waar we mee bezig zijn.
Kollberg: Je kunt het altijd veilig aan adjudant Melander overlaten om een logische conclusie te trekken. Werkelijk verbluffend.
Melander: Laten we vooral niet geïrriteerd raken, daar schieten we niets mee op. Tenslotte hebben we al een derde van de lijst afgewerkt.
Kollberg: (lachje) Na tien dagen...
Melander: ‘t Is ook niet niks, Martin. Met veertig hebben we telefonisch contact gehad en van drieëntwintig beschikken we zelfs over een echt procesverbaal.
Kollberg: En het resultaat? Noppes.
Melander: Geduld. Laten we verder gaan. Karl-Åke Eriksson, lid van de bemanning. Hebben we die al gehad?
Kollberg: Mm… Stoker. Nee, nee, maar we weten wel wat over ‘m. Drie weken geleden heeft ie aangemonsterd op een Finse vrachtboot via het Zeemanshuis in Gotenburg.
Melander: Uhum...! En hij is tweeëntwintig, niet?
Kollberg: Ja! En wat wil dat “uhum” zeggen?
Melander: Z’n naam doet me ergens aan denken. Dat zou ie jou ook moeten doen, alleen noemde hij zich toen anders.
Kollberg: Okay, okay, we hebben niet allemaal zo’n geheugen als een olifant. Nou, ga zitten. Steek je pijp maar ‘ns op en neem je gemak. Als jij je iets herinnert, dan is het vast en zeker zo. Martin…
Martin: Hè?
Kollberg: Hoe denk je dat het is om een kamer te delen met een wandelend kaartsysteem?
Martin: O, daar weet ik alles van! Maar soms, ja, soms is het handig, hoor.
Kollberg: En hij rookt de smerigste shag die d’r te krijgen is.
Melander: Het schiet me zo wel te binnen.
Kollberg: Uiteraard! God, wat ben ik moe.
Melander: Vroeger naar bed gaan! Je moet ervoor zorgen dat je genoeg slaap krijgt. Ik slaap acht uur per nacht. Op het moment dat ik m’n hoofd op het kussen leg, ben ik vertrokken.
Kollberg: Wat zegt jouw vrouw daarvan?
Melander: Niets, die slaapt nog eerder dan ik.
Kollberg: (lachje) Hoor je dat, Martin?
Martin: Ja, ja.
Kollberg: (lacht) Soms hebben ze niet eens de tijd het licht uit te doen.
Martin: Ah, laat ‘m nou maar met rust. Laat ‘m denken...
Kollberg: Ah, ik laat hem toch met rust. Kijk, de grote meester peinst. Nou klopt ie z’n pijp uit... En nu staart ie naar het plafond. Alleen jij en ik die ‘m kennen weten dat ie bezig is nieuwe gegevens te registreren in dat onschatbare geheugen van ‘m, dat archief waarin alles vastligt wat ie ooit heeft gezien, gehoord of gelezen heeft.
Martin: Nou ja, Lennart, kom ‘ns even mee.
Kollberg: Mm.
Martin: Even naar m’n kamer toe.
Kollberg: Oh? Zodat dat stuk ongeluk rustig kan doen alsof ie een computer is?
Martin: Nou, kom nou maar mee.
Kollberg: Ja, okay. (ze verlaten het lokaal en gaan naar een andere kamer)
Martin: Ik eh… ik wil je wat laten horen.
Kollberg: Eén van je befaamde verhoren?
Martin: Ja.
Kollberg: Wie was ditmaal de dupe?
Martin: Mary Jane Peterson, uit Kiruna.
Kollberg: Aha! Dat belooft weer wat. Leve de seks!
Martin: Nou, leve de seks zul je niet zeggen als je d’r gehoord hebt. Kom binnen en ga zitten. (sluit de deur)
Kollberg: Zo. Laat dat maar ‘ns horen aan papa Kollberg. (Martin schakelt in)
Martin: ...in Kiruna, 4 oktober 1964. Verhoorleider adjudant Martin Beck van afdeling Moordzaken Stockholm. Mary Jane Peterson is ongetrouwd, 28 jaar, werkzaam in de gemeentelijke bibliotheek hier ter plaatse. Gaat u zitten, juffrouw Peterson.
Peterson: Dank u wel. Waarom hebt u me laten komen?
Martin: Ik zou u graag een paar vragen willen stellen.
Peterson: Over Roseanna Stenström?
Martin: Ja.
Peterson: Ik kan u niet meer vertellen dan ik al gedaan heb: ik kreeg een ansichtkaart van haar, en dat is alles. Hebt u me helemaal hierheen laten komen om me dat nog een keer te horen zeggen?
Martin: Was u bevriend met juffrouw Stenström?
Peterson: Ja, zeker.
Martin: En u hebt samengewoond voor juffrouw Stenström een eigen flat betrok, nietwaar?
Peterson: Ja, veertien maanden lang. Ze .?., had geen onderdak. Toen heb ik ‘r bij me laten wonen.
Martin: De kosten van het huishouden werden tussen u beiden gedeeld, neem ik aan?
Peterson: Uiteraard.
Martin: Ja. Uiteraard. Wanneer is juffrouw Stenström verhuisd?
Peterson: Al meer dan twee jaar geleden, in het voorjaar van 1962.
Martin: U ging .?. met mekaar om?
Peterson: We zagen elkaar iedere dag, op de bibliotheek.
Martin: Ontmoette u elkaar ook nog wel eens ‘s avonds?
Peterson: Niet zo vaak, we zagen elkaar al meer dan genoeg tijdens het werk.
Martin: Hoe zou u het karakter van juffrouw Stenström willen beschrijven?
Peterson: De mortuis nihil nisi bene.
[Martin: Hoor ‘ns even, hoor ‘ns even.]
Peterson: Dat is Latijn.
Kollberg: O? Ja...
Peterson: Het betekent: van de doden niets dan goeds.
Martin: Ja, maar ik vraag uw indruk van juffrouw Stenström karakter.
Peterson: Vraag het maar aan iemand anders. Kan ik gaan?
Martin: Juffrouw Peterson! Waarom nam juffrouw Stenström een andere flat?
Peterson: Omdat we te klein behuisd waren. Overigens zie ik niet in wat u daarmee te maken hebt.
Martin: Wel, ik heb hier een rapport van de politie, gedateerd 8 april 1962. Om tien minuten voor één ‘s nachts hebben medebewoners van uw flatgebouw aan de politie gemeld dat ze voortdurend lawaai, geschreeuw en een luide woordenwisseling hoorden in een appartement op de vierde verdieping. Toen de agenten Nilsson en Mollberg tien minuten later arriveerden, werden ze niet binnengelaten, zodat de conciërge de deur liet openmaken. U en juffrouw Stenström bevonden zich midden in de flat. Juffrouw Stenström had een peignoir aan, terwijl u hooggehakte schoenen droeg en iets dat volgens Mollberg waarschijnlijk een witte cocktailjurk was. Juffrouw Stenström bloedde uit een wond op d’r voorhoofd, de kamer zag er wanordelijk uit. Noch u, noch juffrouw Stenström was bereid aangifte te doen en “aangezien de rust was weergekeerd”, zoals het hier staat, hebben de agenten de flat weer verlaten.
Peterson: Waarom haalt u dit weer op?
Martin: De volgende dag nam juffrouw Stenström haar intrek in een hotel en de week daarna had ze een appartement gevonden in dezelfde straat, maar nu een paar huizenblokken verder.
Peterson: Ik zou opnieuw willen vragen: waarom haalt u dit weer op? Alsof ik niet genoeg narigheid van dat schandaaltje heb gehad.
Martin: Ik probeer u ervan te overtuigen dat u maar beter op onze vragen kunt antwoorden. En dat het het verstandigst is om de waarheid te zeggen.
Peterson: Okay. ‘k Heb ‘r d’r uitgegooid. En waarom niet? Het was tenslotte mijn flat.
Martin: Waarom hebt u haar d’r uitgegooid, zoals u dat zo mooi uitdrukt?
Peterson: Wat maakt dat nou uit? Wie maakt zich nou nog druk over ruzie tussen twee vriendinnen van drie jaar terug?
Martin: Alles wat betrekking heeft op juffrouw Stenström is op dit moment van het grootste belang. Zoals u uit de kranten hebt kunnen lezen, valt er niet veel over haar te schrijven.
Peterson: Wat wilt u daarmee zeggen? Wilt u daarmee zeggen dat u die geschiedenis aan de kranten zou kunnen geven als u dat zou wensen?
Martin: Nou, het gaat hier om een openbaar stuk, nietwaar. Iedereen kan d’r inzage van krijgen.
Peterson: Nou, dan is het vreemd dat het al niet gebeurd is.
Martin: Misschien ligt de verklaring in het feit dat ik het het eerst gevonden heb. Zodra ik het naar het centrale archief terugstuur, kan wie er dan ook gebruik van maken.
Peterson: En als u het niet terugstuurt?
Martin: Ja, dan liggen natuurlijk de zaken wel wat anders. (Martin schakelt uit)
Martin: Ja ja ja ja.
Kollberg: (lacht) Wat een slecht mens ben jij, Martin Beck!
Martin: Wil je de rest misschien nog horen?
Kollberg: Arme onschuldige dames bedreigen, hun goeie naam te grabbel gooien als ze niet meewerken. Zeg, weet jij niet dat zoiets helemaal indruist tegen de code van de oprechte politieman?
Martin: Ja ja ja ja, ik weet het. Wil je de rest horen, te ja of te nee?
Kollberg: Ja.
Martin: Nou, daar gaan we dan. (schakelt weer in)
Peterson: Is het verslag van dit verhoor ook zo’n openbaar stuk?
Martin: Nee.
Peterson: Kan ik daarop vertrouwen?
Martin: Ja.
Peterson: Nou, eh… goed. Wat wilt u weten? En schiet een beetje op, zodat ik zo gauw mogelijk weer weg kan voor ik een hysterische aanval krijg.
Martin: Waarom dwong u juffrouw Stenström te verhuizen?
Peterson: Omdat ze me te schande maakte.
Martin: Op welke manier?
Peterson: Roseanna was een hoer.
[Martin: Hoor ‘ns even...]
Peterson: Ze was zo loops als een teef en dat heb ik d’r gezegd ook.
Martin: Hoe reageerde ze daarop?
Peterson: M’n beste meneer, Roseanna reageerde niet op dergelijke vulgaire uitdrukkingen. Daar stond zij boven, zij lag alleen maar naakt in bed de een of andere filosoof te lezen, je aan te kijken met grote ogen, niet begrijpend, en grootmoedig.
Martin: Had ze een heftig temperament?
Peterson: Ze had helemaal geen temperament.
Martin:Juist. Wilt u me nou ‘ns even vertellen wat de directe aanleiding was van de breuk tussen u beiden, en waarom die op zo’n heftige wijze plaatsvond?
Peterson: Dat lijkt me niet zo moeilijk te raden. Zelfs u zou nog wel zoveel fantasie moeten kunnen opbrengen.
Martin: Een… man?
Peterson: Een klootzak, met wie zij in bed kroop terwijl ik vijfenveertig kilometer verderop op ‘m zat te wachten. Misverstand! Hij was nog dom ook. Hij had gedacht dat ie me thuis zou moeten komen afhalen, maar toen hij arriveerde was ik al weg. Roseanna niet natuurlijk, die was altijd thuis. Nou, toen gebeurde het. Godzijdank was die rotzak al verdwenen toen ik thuis kwam, anders had ik nou zakkies zitten plakken.
Martin: Hoe wist je dan wat er gebeurd was?
Peterson: Van Roseanna! Zij sprak altijd de waarheid. “Waarom heb je dat gedaan, Roseanna?” “Mijn lieve Mary-Jane, omdat ik er zin in had.” Nou, logisch was ze ook nog: “Maar Mary-Jane, dat is toch het beste bewijs dat ie waardeloos is?”
Martin: En u wilt nog steeds beweren dat u en juffrouw Stenström vriendinnen waren?
Peterson: (lachje) Ja, gek genoeg wel. Als Roseanna een vriendin had, nou, dan was ik het. ‘t Ging een beetje beter toen ze verhuisd was en we elkaar niet voortdurend hoefden te zien. Ja, toen ze hier kwam wonen, zo van de universiteit, was ze altijd alleen. Haar ouders waren even daarvoor gestorven, kort na elkaar, en ze had geen broers of zusters, geen verdere familie en geen vrienden. D’r was iets aan de hand met ‘r erfenis. ’t Heeft jaren geduurd voor ze die loskreeg. Ze zat dus altijd zonder geld. Maar vrij snel nadat ze verhuisd was, kreeg ze ’t geld in handen.
Martin: Mm. Ja, en eh… nu haar karakter.
Peterson: Ja, als u ‘t mij vraagt leed ze aan een soort zelfstandigheidscomplex. ‘t Kan heel vreemde vormen aannemen. Een van d’r eigenaardigheden was dat ze slordig gekleed rondliep. Ze stelde d’r prijs op er onaantrekkelijk uit te zien. Het was al mooi als ze een lange broek en een slobbertrui aantrok. Met de grootste moeite kon ze zich ertoe brengen een jurk aan te trekken naar d’r werk. ‘t Was een hoop van die vreemde ideeën. Ze droeg bijna nooit een beha en als iemand die nodig had was zij het wel. Ze had een afschuwelijke hekel aan schoenen. Ze gaf niet om kleren, zei ze. Als ze vrij was, kon ze rustig de hele dag naakt rondlopen. Ze had geen pyjama’s of nachthemden. (zucht) Ik ergerde me dood.
Martin: Was ze slordig?
Peterson: Alleen wat ‘r uiterlijk betreft. Dat deed ze opzettelijk. Ze deed net of ze nog nooit gehoord had van cosmetica, kappers of nylons, maar met andere dingen was ze heel precies. Vooral als ‘t om d’r boeken ging.
Martin: Waar ging d’r belangstelling naar uit?
Peterson: Oh, ze las erg veel. En ze schreef… eh… eh… vraag me niet wat, want dat weet ik niet. En ‘s zomers was ze vaak urenlang weg. Ze beweerde dat ze dan hele lange wandelingen maakte. ‘t Is maar of je ‘t gelooft, hè? En mannen. Andere interessen had ze niet.
Martin: Was juffrouw Stenström een aantrekkelijke vrouw?
Peterson: Helemaal niet! Als u goed geluisterd had, dan zou u dat ook wel uit m’n woorden kunnen opmaken. Maar ze was manziek, en daar kom je ‘n eind mee.
Martin: Had ze geen vaste vriend?
Peterson: Toen ze bij me wegging, toen had ze iemand die bij de straatverlichting werkte. Die verhouding heeft ongeveer een half jaar geduurd. Ik heb ‘m wel ‘ns ontmoet. God mag weten hoe vaak ze ‘m niet bedrogen heeft, honderden keren vermoedelijk.
Martin: En bracht ze vaak mannen meer naar huis toen u nog samenwoonde?
Peterson: Ja.
Martin: Ja, wat is volgens u vaak?
Peterson: Wat is volgens u vaak?
Martin: Een paar keer per week?
Peterson: Nee, d’r moet wel ergens een grens zijn.
Martin: Ja, hoe vaak dan wel? Geeft u toch antwoord!
Peterson: U moet niet zo’n toon tegen me aanslaan.
Martin: Ik stel m’n vragen zoals ik dat wil. Hoe vaak bracht ze mannen mee naar huis?
Peterson: Eén of twee keer in de maand.
Martin: Waren dat altijd andere mannen?
Peterson: Dat weet ik niet, meestal zag is ze niet eens. Ze ging d’r eigen gangetje. Vaak maakte ze van de gelegenheid gebruik als ik ging dansen of zo.
Martin: En ging u nooit met z’n tweeën uit?
Peterson: Nee. ‘k Zou niet eens weten of ze wel kon dansen.
Martin: Kunt u mij nou een paar namen noemen van mannen die juffrouw Stenström uitnodigde om eh… met ze mee te gaan?
Peterson: Eh... één van hen was een Duitse student die we op de bibliotheek ontmoet hadden. ‘k Heb ze zelf aan elkaar voorgesteld. ‘k Weet dat ie Mildenberger heette, Ulli Mildenberger. Ze heeft ‘m een keer of drie, vier mee naar huis genomen.
Martin: In een tijdsbestek van hoe lang?
Peterson: Een eh... maand. Vijf weken, ongeveer. Maar hij belde d’r wel iedere dag op en waarschijnlijk troffen ze elkaar ook wel ergens anders. Hij heeft een jaar hier in Kiruna gewoond, maar hij is in het voorjaar naar Duitsland teruggegaan.
Martin: Ja, hoe zag ie er uit?
Peterson: Aardig. Lang, blond. Brede schouders.
Martin: Had u zelf ook intieme omgang met deze Mildenberger?
Peterson: Dat gaat u geen pest aan!
Martin: Hoeveel verschillende mannen heeft ze mee naar huis genomen in de tijd dat u uw flat met ‘r deelde?
Peterson: Zes of zeven.
Martin: Voelde juffrouw Stenström zich aangetrokken tot een bepaald type?
Peterson: In dit opzicht was ze volkomen normaal, Ze wou aardige mannen hebben, mannen die d’r in ieder geval uitzagen als mannen.
Martin: Wat kunt u vertellen van die reis die ze heeft gemaakt?
Peterson: Alleen maar dat ze die lang van tevoren gepland had. Ze was van plan een maand door Zuid-Zweden rond te reizen en de rest van de tijd wou ze dan op één plaats blijven: Stockholm. Kan ik… nou gaan? Ik heb… ik heb een baan, zoals u misschien bekend is.
Martin: Wat was uw reactie toen u hoorde wat juffrouw Stenström was overkomen?
Peterson: Ik was uiteraard erg geschokt, maar niet bepaald verbaasd.
Martin: Hoezo?
Peterson: Iemand die zo leeft…
Martin: Ja, da’s wel genoeg, ja. U kunt nu wel gaan, juffrouw Peterson.
Peterson: Vergeet u niet wat u beloofd hebt.
Martin: Ik heb niks beloofd. Je kunt de bandrecorder wel afzetten, Erik. (Martin schakelt uit)
Martin: (hoest)
Kollberg: Je wordt oud, Martin.
Martin: Ja, wie niet?
Kollberg: Hoe zag ze d’r uit, die dame?
Martin: Wie?
Kollberg: Nou, Mary-Jane Peterson.
Martin: O! Ja, nou, opvallende verschijning. Vlot gekleed, heel slank. Een uitstekend figuur. Hoezo? Waarom?
Kollberg: Nou, dat bedoel ik met dat je te oud wordt: je toon in dat verhoor! Had je zo’n afkeer van d’r?
Martin: Ze loog op een paar punten. Bepaalde bijzonderheden die ongunstig zouden kunnen zijn voor d’r eigen reputatie.
Kollberg: Ach, kom nou, dat doet toch iedereen.
Martin: Ja... Roseanna niet.
Kollberg: Jezus! Je praat over haar of ze nog leeft.
Martin: Doe ik dat? Ik wil ‘m vinden, de man die d’r heeft vermoord. Ik zal geen rust hebben voor ik ‘m vind.
Kollberg: Ha, niet alleen oud, maar ook nog malende, ziedaar onze veelbelovende adjudant Martin Beck.
Martin: Ik doe alleen maar m’n werk, man.
Melander: (komt plots binnen) Ik wist het toch! Ik zei het toch!
Kollberg: Wat krijgen we nou? Waar is jouw eeuwige kalmte, vriend Melander?
Martin: Het ijzeren geheugen heeft z’n werk gedaan. Nou, zeg het maar, Melander. Je weet nu wie die Karl-Åke Eriksson is.
Melander: Precies!
Kollberg: Nou?
Melander: Tegenwoordig noemt ie zich Eriksson, maar twee en een half jaar geleden heette die Eriksson-Stolt, en toen werd ie tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld, omdat ie een meisje van net dertien verleid had. Herinner jij je dat niet meer?
Kollberg: Ja ja, nou weet ik het weer. Vergis je je niet?
Melander: Nee, ‘k heb het even nagetrokken, ‘t is dezelfde vent.
Kollberg: Eh… ik weet niet meer precies wat er toen gebeurd is. Eh… woonden die niet in Sundbyberg?
Melander: Nee, in Hagelund, bij z’n moeder. Hij nam de dochter van de conciërge mee naar boven terwijl z’n moeder weg was. ‘t Kind was nog geen dertien, en ook niet helemaal normaal. Hij gaf haar limonade en sterke drank, en toen ze eenmaal dronken was, randde die ‘r aan.
Kollberg: En d’r ouders hebben ‘m toen aangegeven?
Melander: Ja. En ik heb ‘m zelf nog opgehaald. Tijdens het verhoor hield ie zich van de domme. “Het meisje wou het zelf”, zei ie, maar de arts die ‘r onderzocht vreesde dat ze de schok nooit meer te boven zou komen.
Martin: En die vent was aan boord gelijk met Roseanna? Waar is ie nu?
Melander: Op een Finse vrachtboot, de Kalajoki. Ik zal uitzoeken waar die momenteel is.
Martin: Ik zal meteen Ahlberg bellen.
Kollberg: Zo heeft iedereen weer hoop, en werk, en daar gaat het toch om.
(telefoon)
Martin:Ja? Ja...
Kollberg: Hier is collega Kollberg, die er met heimelijk leedvermaak van uitgaat dat hij je wakker heeft gebeld.
Martin: Klopt. En bedankt.
Kollberg: Die boot, de Kalajoki, is net uit Holmsmund vertrokken. Vannacht doet ie Söderhamn aan. De maatschappij bevestigt dat Eriksson aan boord is.
Martin: Ga d’r dan als de sodemieter met Melander naartoe en haal ‘m op.
Kollberg: Nou, dan zou ik mooi te laat komen. Maar ik heb Ahlberg gebeld, en eh… die is d’r met z’n jongens naartoe. Hij heeft me zo-even opgebeld dat ie eh… Eriksson te pakken heeft gekregen, maar hij zegt dat Eriksson de stoere kerel probeert uit te hangen en weigert te praten. Hij zegt dat ze een verhoorexpert nodig hebben, en dat ik jou wakker moet bellen… Ja, hij schijnt te denken dat we jou nodig hebben.
Martin: Okay... Ja, ik kom met de trein van half acht. Straks. (legt de hoorn neer)
Inga Beck: Wat ga je doen?
Martin: Wat ik ga doen? Ik ga me aankleden. Slaap jij maar door.
Inga: Moet je dan geen koffie?
Martin: Kan ‘k toch zelf wel zetten.
Inga: Ah, het wordt toch te gek dat ze je midden in de nacht wakker gaan bellen.
Martin: Doen ze op mijn verzoek. Ga jij nou maar slapen.
Inga: Ach, welnee. Ik zet wel even koffie voor je. En je moet wat eten, anders voel je je straks helemaal zo slap.
Martin: Eten? Ik moet er niet aan denken nou wat te eten. Laat me nou maar.
Inga: Hè nee, ‘k ben nou toch wakker. Kleed jij je nou maar aan, dan zet ik wel koffie.
Martin: Zoals je wilt.
???
script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (11/2007)
Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.
Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.
Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.