Moord in de kathedraal

Moord in de kathedraal
beschrijving:

MOORD IN DE KATHEDRAAL

Thomas Stearns Eliot (1888-1965)

uitzending: KRO, zondag 14/11/1965

bewerking: Jan Starink

regie: Willem Tollenaar

rolverdeling:

- Thomas Becket, aartsbisschop van Kantelberg: André van den Heuvel

- eerste priester: Paul van der Lek

- tweede priester: Frans Somers

- eerste verleider & eerste ridder: Carol Linssen

- tweede verleider & tweede ridder: Jacques Commandeur

- derde verleider & derde ridder: Frits Butzelaar

- vierde verleider & vierde ridder: Henk van Ulsen)

- het koor van vrouwen van Kantelberg: Fé Sciarone , Greet Groot  & Peronne Hosang)

duur: 65'42"

Het toneelstuk Murder in the Cathedral dateert van 1935. Dit hoorspel werd uitgezonden in het kader van de Internationale Radioweek 1965.

In 1163 begon een twist tussen de Britse koning Hendrik II en Thomas Becket, de man die hij het jaar voordien tot aartsbisschop van Canterbury had doen benoemen en van wie hij verwachtte dat hij hem zou helpen bij de verwezenlijking van zijn doelstellingen ten aanzien van de verhouding tussen kerk en staat. Becket ontpopte zich echter tot een onbuigzame verdediger van de meest extreme kerkelijke standpunten. Hij vluchtte naar Frankrijk om steun te zoeken bij de katholieken aldaar. Nadat hij officieel (maar niet persoonlijk) verzoend was met de koning, keerde Becket in 1170 terug naar Engeland. Tijdens zijn gebed in de kathedraal van Canterbury werd hij evenwel vermoord door vier van Henry's ridders. Drie jaar later, werd hij heilig verklaard en sindsdien bleven pelgrims - waaronder ook Hendrik - zijn graf bezoeken...

hoorspel:

(eerste deel, Kantelberg, Archbishop’s Hall, 2 december 1170)

koorvrouw 1: Hier gaan we staan, vlak bij de kathedraal, staan om te wachten. Is het vanwege een gevaar, of omdat we er ons veilig wanen, dat we naar de kathedraal zijn gekomen? Welk gevaar kan ons bedreigen, ons, de arme vrouwen van Kantelberg? Er dreigt geen gevaar, maar veiligheid biedt de kathedraal evenmin. Het is het voorgevoel van een wandaad waarvan we moeten getuigen. Dat brengt ons hierheen.

koorvrouw 2: Zeven jaar, zeven jaar oud is de zomer sinds de aartsbisschop ons moest verlaten. En hij was altijd zo goed voor zijn mensen. Toch zou ik niet willen dat hij terugkwam. Koningen en baronnen treden hard op. Daardoor hebben we vaak onderdrukking geleden, maar toch lieten ze ons meestal met rust.

koorvrouw 3: Dat stemt ons tevreden. Maar nu ben ik bang dat de vredige seizoenen zullen worden verstoord. De winter zal de dood komen aanbrengen uit de zee. Een vernielende lente komt aankloppen op de deuren. Een zomer vol rampspoed verdroogt de rivieren. Ons, armoedzaaiers, wacht een nieuwe kwijnende oktober.

koorvrouw 1: Maar nog is het december, die vrolijke maand. In het stro van de verachting wordt de mensenzoon geboren.

koorvrouw 2: Wij, armen, wat kunnen wij anders doen dan afwachten, en getuigen? Maar hier komen de priesters.

koorvrouw 3: Priesters spreken meestal een heel andere taal.

priester 1: Zeven jaar, en weer ging de zomer voorbij. Zeven jaar sinds de aartsbisschop ons moest verlaten.

priester 2: Wat doen onze aartsbisschop en de Heilige Vader? Wat verwachten ze van onze koppige Engelse koning en van zijn vijand, de koning van Frankrijk, in complotten zonder eind en in kuiperijen ginds in een of andere stad overzee?

priester 1: Komt er aan die twist dan nimmer een einde voordat de armen hier aan de poort de aartsbisschop, hun vriend, hebben vergeten? (getrappel) Hoor, ik hoor een hoefslag! Daar komt een bode!

bode: Dienaren van God, bewaarders van Gods kerk, de aartsbisschop is in ‘t land! Hij is al vlak bij de stadspoort.

priester 1: Is zijn ballingschap voorbij? Is onze aartsbisschop verzoend met de koning?

priester 2: Is de twist uit de wereld? Werd de muur van trots die hen scheidde geslecht? Komt er vrede of oorlog?

priester 1: Werd zijn veiligheid verzekerd? Of is hij enkel veilig krachtens de macht van Rome, volgens de kerkelijke wetten, in de hoede van het recht, in de liefde van zijn volk?

bode: U doet goed z’n veiligheid in twijfel te trekken. Hij komt trots en neerslachtig. Hij houdt vast aan z’n eisen,  maar hij rekent op de trouw van z’n volk. Dat begroet hem met geestdrift, dat verdringt zich langs de weg, spreidt mantels uit, en bestrooit alle straten met bloemen. Hij wordt gesteund door de paus en door de koning van Frankrijk. Maar… onze Engelse koning, dat is een andere zaak...

priester 1: Vertel ons toch, is het nu vrede of oorlog?

bode: Vrede, maar zonder de vredeskus. De aartsbisschop is geen man die zich iets wijsmaakt. Toen hij wegging uit Frankrijk, zei hij tegen de koning: “Sire”, zei hij, “ik verlaat vandaag een man die ik nooit meer terugzie.”

priester 1: Ik maak me zorgen om de bisschop, zorgen over de kerk. Ik heb ‘m al gekend toen hij nog kanselier was, door de koning werd gevleid, door de hofkliek gevreesd. Hij werd veracht en verachtte. Hij stond altijd alleen.

priester 2: Maar onze herder is terug. Hij is terug bij zijn kudde. Wij steunen op een rots. Onze voeten voelen vastheid. De aartsbisschop komt terug en nu hij terugkomt, worden al onze twijfels verdreven. Ik ben zijn man, ik heet hem welkom!

koorvrouw 1: Nee! Hij moet teruggaan. Aartsbisschop, ga terug, keer weerom naar Frankrijk. Laat ons in vrede ons levenseinde halen. U komt en ze juichen, u keert terug en ze jubelen, maar u komt met de dood naar Kantelberg. Zeven jaar hebben we rustig geleefd. Zeven jaar wisten we aan de aandacht te ontsnappen. Zeven jaar leefden we, al leefden we maar half.

koorvrouw 2: Er was verdrukking en weelde, armoede, vrijheid, en hier en daar ook wel onrecht. Maar toch, we leefden, toch leefden we voort, al leefden we maar half.

koorvrouw 1: Soms hadden we geen koren…

koorvrouw 2: Soms was de oogst goed.

koorvrouw 1: Het ene jaar gaf regen...

koorvrouw 2: Het andere was te droog.

koorvrouw 1: Het ene jaar hadden we appels te over...

koorvrouw 2: Een ander jaar zijn de pruimen mislukt.

koorvrouw 1: Maar toch, we leefden, toch leefden we voort.

koorvrouw 2: Al leefden we maar half.

koorvrouw 3: Maar nu maakt u ons bang, niet voor één, maar voor allen. Bang, met een angst die we zelf niet begrijpen. Thomas, aartsbisschop, Thomas, laat ons alleen. Laat ons alleen in dit bekrompen bestaantje. Besef wat het is voor kleine mensen als wij gevangen te raken in het vliegwiel van het lot. Verlaat het sombere Dover. Zet opnieuw koers naar Frankrijk. Verlaat ons! Ga terug...

priester 1: Jullie zijn domme zelfzuchtige vrouwtjes. Jullie kwaken maar aan als kikkers in een boomtop. Zet een vrolijk gezicht, dat ziet de bisschop liever, en heet ‘m welkom met een hartelijk  onthaal.

priester 2: Daar is onze herder. Hij is terug bij de kudde. Thomas, aartsbisschop, ik heet u welkom. Ik ben uw man.

priester 1: Vergeef mij, aartsbisschop, ik zag u niet komen. Mijn hoofd was bij het gepraat van die vrouwtjes.

Thomas - Laat ze begaan. Wat ze zeggen is beter dan ze zelf beseffen. Ze voelen aan, al weten ze het niet, dat doen ondergaan is, en ondergaan doen. Doen en ondergaan hebben allebei hun plaats in de eeuwige actie en het eeuwige geduld. Doen en ondergaan, dat is het grondpatroon van alles. En dat rad moet eeuwig draaien. En toch staat het eeuwig stil.

priester 2: Vergeef ons, aartsbisschop, we hadden u graag beter verwelkomd, maar we waren niet voorbereid op uw komst. Ik zal in uw kamers meteen vuur laten aanleggen om de kou van onze Engelse december te verdrijven. U vindt uw kamers even netjes terug als u ze zeven jaar geleden hebt achtergelaten.

Thomas Becket: Ik ben u dankbaar voor uw goede zorgen, maar ze zijn van geen belang. Rust zal ik niet kennen. Gretige vijanden gunnen me die niet. Opstandige bisschoppen - York, Salisbury, London - probeerden mijn brieven te onderscheppen. De kust krioelde van de spionnen. Mijn bitterste vijanden kwamen mij tegemoet. Maar Gods genade stelde mij van hun plannen op de hoogte. De overtocht was kalm, maar bij Sandwich trof ik Broc, Warenne en de sheriff van Kent. Die hadden gezworen mij te onthoofden. Maar John, de deken van Salisbury, waarschuwde hen en uit angst voor de koning lieten ze het na. Daardoor ben ik voorlopig - voorlopig, zeg ik - veilig.

priester 1: Waar zijn ze gebleven? Zit niemand u meer na?

Thomas: Nog een korte tijd zal de hongerige havik hoog in de lucht hangen, tot hij langzaam omlaag cirkelt, wachtend op een uitvlucht, een voorwendsel, een kans... Het einde komt simpel, onverwacht uit Gods hand. In dit, ons eerste bedrijf, zijn er enkel nog schimmen en ik maak u getuige van mijn schimmengevecht.

(De eerste verleider komt binnen. Die biedt hem wereldse genoegens, een luxueuze levensstijl aan.)

verleider 1: Hoogeerwaarde heer…

Thomas: Hoor... Ik hoor de eerste...

verleider 1: Hoogeerwaarde heer…

Thomas: Dit is de eerste verleider... Een vriendelijke man...  Een welwillende stem die plezierig doet denken aan de dagen van weleer.

verleider 1: Hoogeerwaarde heer, ik heb een hekel aan formaliteiten. Ik ben wars van alle kwaadaardigheid. Ik hoop dat uw momentele zwaartillendheid geen aanstoot neemt aan mijn lichtzinnigheid, dat ik een beetje praat over die “goeie ouwe tijd.” Ouwe gekke Tom..., malle Tom Becket van London. Weet je nog die leuke avond op de Theems? Toen de koning, jij en ik nog boezemvrienden waren? Vriendschap vergaat niet, ondanks de tand van de tijd. Je bent verzoend met de koning. Een nieuwe zomer breekt aan. Fluitspel in de weide, violen in de hal,  gelach, en appelbloesems die drijven op het water. Nu de koning en jij elkaar weer verdragen, hebben priester en leek over niets meer te klagen. En hoeft geen mens meer een narrenmasker te dragen.

Thomas: Je praat over voorbije seizoenen... Ik wil niet onthouden wat ik liever vergeet.

verleider 1: In het hart van de winter is de lente doorgebroken! De sneeuw stuift van de takken als bloesem. De liefde in de boomgaard doet alle vruchten rijpen, en de lach is evenzeer in trek als de traan.

Thomas: Wat weten wij van de toekomst? Alleen dat van geslacht op geslacht dezelfde dingen gebeuren. Geen mens trekt een les uit andermans ervaring, enkel de dwaas verdwaalt in zijn dwaasheid, waant dat hij zelf het rad wentelt waarop men hem draait.

verleider 1: Laten we elkaar niets wijs maken, heer. Wie verlangt niet in het geheim naar wat hij zegt te verachten? Neem een vriendenraad aan: maar je niet druk of je levert je eigen ongeluk.

Thomas: Je bent twintig jaar. Dat is voorgoed te laat gekomen.

verleider 1: Dan laat ik u maar alleen met uw dromen. Ik vertrek zoals ik kwam, zonder spijtige nijd, al voel ik me gekwetst door uw koppigheid. Wat die zal brengen, leert ons de tijd. Als u mij ‘ns in een gebedje wil gedenken, zal ik u wat zoete deugd van mijn liefdesuurtjes schenken. (verlaat de hal)

Thomas: Wat is dat, de lente?... Niet meer dan een gril. Een vluchtige gedachte die onbezorgd fluit met de wind in de rug. En toch... Het onmogelijke blijft nog een verleiding. Wat een mens heeft verloren, wat ie niet eens meer verlangt, blijft spreken in zijn slaap... blijft een dode wereld wekken. En zijn geest dwaalt al af...

(De tweede verleider komt binnen. Die biedt hem blijvende macht als kanselier aan.)

verleider 2: Hoogeerwaarde heer...

Thomas: Hoor... Daar komt de tweede...

verleider 2: Hoogeerwaarde heer…

Thomas: De tweede verleider... Een rijk gekleed man. Hij draagt de bontkraag van het ambt, de halsketting en de zegelring van de macht.

verleider 2: Hoogeerwaarde heer, misschien bent u me vergeten, maar we hebben elkaar wel eerder ontmoet, in Clarendon, Northhampton, en in Montmirail, Maine. Geen prettige herinnering, maar ik haal ze alleen op om ze tegen oudere, zwaardere af te laten steken: eens was u kanselier, als politicus een meester, door iedereen erkend. U moest de staat weer gaan besturen.

Thomas: Kan daarin voor een man Gods vreugde bestaan?

verleider 2: Voor wie enkel om God geeft zal alle vreugde vergaan. Macht ligt voor het grijpen, heiligheid komt later. Een koning beveelt, de kanselier regeert. Dat is een principe dat men een schoolkind niet leert. Voor het recht en de vrijheid van allen regeren, dat is op aarde, en misschien straks in de hemel floreren.

Thomas: Ten koste van wat?

verleider 2: Ten koste van offers.

Thomas: Wat moet ik offeren?

verleider 2: Het schijnschoon van het priesterlijk ambt.

Thomas: Waarvoor moet ik dat offeren?

verleider 2: Voor de kracht en de heerlijkheid.

Thomas: Nee!

verleider 2: Ja! Men moet manoeuvreren. Ook vorsten op veldtocht behoeven thuis trouwe vrienden.

Thomas: Vergeet u de bisschoppen, die ik heb geëxcommuniceerd?

verleider 2: Hongerige haat komt niet in verzet tegen wijseigen belangen.

Thomas: En de baronnen? Vergeten die ooit hoe ik hun kleine rechten heb beknot?

verleider 2: Tegenover die baronnen trekt de koning één lijn met z’n kanselier.

Thomas: Nee! Ik draag de sleutels van hemel en hel. Ik alleen heb die macht in heel Engeland. Ik bind en ontbind op gezag van de paus. Moet ik met minder genoegen gaan nemen? Om vorsten te vonnissen, niet om met dienaars te dienen bewaar ik mijn ambt. Nee... Ga!

verleider 2: Ik laat u over aan uw lot. Uw zonde zweeft omhoog naar de zon, hoger dan de valken van de koning. (verlaat de hal)

Thomas: Wat tijdelijke macht? Wat betekent een vrede bewaren zoals de wereld die kent? Wie zijn hoop heeft gesteld op de vrede van de wereld die niet zijn voltooiing vindt in de vrede van God, sticht alleen onvrede in zijn vermetel vertrouwen, haalt neer wat hij verheft.

(De derde verleider komt binnen. Die biedt hem de erkenning als leider van de barons, tegen de koning, aan.)

verleider 3: Hoogeerwaarde heer...

Thomas: De derde verleider...

verleider 3: Hoogeerwaarde heer..

Thomas: De plattelandsbaron, de rauwe Engelsman, goedsmoeds, goedlachs, goed.

verleider 3: (lacht) Mij had u niet verwacht, mm?

Thomas: Ik verwachtte niemand anders.

verleider 3: Maar niet in deze gedaante. Niet met deze bedoeling.

Thomas: Van welke bedoeling kijkt een man als ik nog op?

verleider 3: Ik ben geen kletsmajoor, geen politieke windhaan. Van luieren en kuipen begrijp ik geen snars. Maar paarden ken ik goed, en honden, en de meisjes. En mijn landerijen ken ik van haver tot gort, want ik ben een baron die bij z’n leest is gebleven. Wij, landheren, wij zijn de ruggengraat van de natie. Wij, niet die kruipende kale meneren aan ‘t hof. U neemt me toch niet kwalijk dat ik het hart op de tong draag? Ik (lachje) ik ben een rauwe Engelsman, dus ik ga recht door zee.

Thomas: En wat is uw oogmerk?

verleider 3: Dit zijn de naakte feiten: uw hoop op een verzoening met koning Hendrik is vervlogen. U probeert alleen u te handhaven in uw isolement. Maar wij denken aan Engeland. En in Engeland is een koning niet almachtig. Hij is trouwens altijd in Frankrijk en schopt daar herrie, in Anjou. Hij is een Fransman van geboorte. Denkt ie ooit aan ons? Nee! U en ik, wij zijn Noormannen, heer. Alleen een Noorman als wij kan Engeland regeren. Laat die man uit Anjou creperen in Anjou. Wat snapt hij van ons? Van ons, Engelse baronnen? En toch, wij zijn het volk.

Thomas: En wat verwacht u van mij?

verleider 3: Kies onze zijde en u slaat een dubbele slag: een slag voor Engeland en een slag voor Rome. U maakt een einde aan de dwingelandij van het hof van de koning over dat van de bisschop, en van het hof van de koning over dat van de adel.

Thomas: Ik heb dat hof helpen stichten.

verleider 3: Die tijd is voorbij! Die tijd is vergeten. Wij zien uit naar de komst van een nieuw bestel. Vorsten dulden enkel de macht van de kroon. Met de kerk staat een volk sterk in zijn verzet tegen de troon.

Thomas: Een bisschop die niet op zijn koning kan bouwen staat enkel sterk in zijn godsvertrouwen. Toen ik kanselier was, stonden mannen van uw soort knikkend en buigend te wachten aan mijn poort. Ik placht toen als een arend over duiven te regeren. Moet ik nu onder wolven meehuilen in wolfskleren? Konkel wat u wilt, ook vroeger liet u het niet, geen mens zal van mij zeggen dat ik de koning verried.

verleider 3: We zullen zien, of de koning mettertijd ook dankbaar blijkt voor die aanhankelijkheid. (verlaat de hal)

Thomas: Eerst maken... dan breken... Dat heb ik altijd getracht. Dat is de tragiek van de tanende macht. Maar als ik iemand zou breken, dan enkel mezelf...

(De vierde verleider komt binnen. Die biedt hem eeuwige glorie als martelaar aan.)

verleider 4: Hoogeerwaarde heer...

Thomas: Een vierde verleider? Een man die ik niet ken. Of ken ik ‘m toch? Wat zou die man moeten?

verleider 4: Vergeef mij, Thomas, ik heb je gesprekje gehoord. Die snoevende landheer zie je niet meer aan je poort. Bravo, Thomas, jouw wil is niet te breken. Daarom kom ik alleen om van vriend tot vriend te spreken.

Thomas: Wie bent u? Ik verwachtte drie bezoekers. Geen vierde.

verleider 4: Omdat je me niet kent, kwam ik zonder vragen. Omdat je me niet kent, hoef ik geen naam te dragen. Toch ken je mij heel goed. Maar tot mijn spijt was er vroeger voor een praatje nooit gelegenheid.

Thomas: Wat hebt u mij te zeggen?

verleider 4: Ze hengelen naar je met aas uit het verleden. Maar als je spartelt, blijk je zwak. Wie een koning wil verslaan, moet veel groter zijn dan hij.

Thomas: Wat raadt u mij aan?

verleider 4: Hou vol... tot het einde. Alle wegen heb jij zelf voorgoed afgesloten, behalve de weg die je zelf hebt gekozen. Want wat betekent vermaak? Of de macht van een koning? Of de macht van de mannen onder zo’n koning? Die stille strategen, die handelaars in hoekjes, wat betekent dat vergeleken bij de geestelijke macht? Jij bezit de sleutels van hemel en hel. Jij hebt de macht tot binden en ontbinden. Bind, Thomas! Bind... De koning en de bisschoppen, hou ze in je greep. Een meester kan een slaaf worden, binnen een uur. Dat weet de oude koning die in stervensnood zonder zoon en zonder rijk z’n tanden kapot bijt. Jij hebt de streng. Spin, Thomas. Spin! Spin de strakke draad van hun eeuwige leven. Of hun eeuwige dood.

Thomas: Dat is... de hoogste macht...

verleider 4: Nee... de hoogste op één na.

Thomas: Dat zie ik niet in.

verleider 4: En toch vertel ik enkel wat je al weet. Denk eens, Thomas, aan de roem na de dood... Als de koning sterft, komt er een andere koning. Maar de heilige leeft voort in z’n graf. Thomas, hoe zullen je vijanden boeten als ze, bang voor je schim, op hun knieën moeten? Denk aan de pelgrims die geknield zullen zijn op de kerkplavuizen voor je diamanten schrijn, geslacht na geslacht, met vertrouwende ogen omhoog ziend, of deemoedig gebogen. Denk aan de wonderen die je zult doen door Gods kracht. En denk dan aan de koning, in zijn eeuwige nacht.

Thomas: Daar heb ik aan gedacht...

verleider 4: Ik had niet anders verwacht... Je laat je eerder door je gedachten dan door koningen overreden. Jij hebt ook wel eens gedacht, verstrooid in je gebeden, of in de bocht van de trap in de laatste paar treden of een keer ‘s morgens, vroeg, tussen dromen en waken. “Nog meer hoon?” heb je gedacht, als de haan ging kraaien. En dat niets blijft bestaan, maar dat het rad zal draaien, dat het nest wordt geplunderd en de vogel gaat klagen, dat de schrijn wordt beroofd en het goud vergooid, dat een lichte vrouw zich met jouw parels tooit, dat de tempel wordt ontwijd en z’n kostbaarst kleinood een klaploper toevalt, of een hoerenschoot. Dat de wonderen ophouden, de pelgrims je verlaten. Dat geen mens je meer zal vrezen of haten. Dat niemand moeite heeft je te vergeten. Dat je niet meer wordt vervloekt of voor gek uitgekreten. Dat ze al je gebreken zullen achterhalen om nauwkeurig de historische feiten te bepalen, en dan zullen zeggen: “Alles is onthuld, hij heeft een soort rol in de geschiedenis vervuld.”

Thomas: Wat moet ik dan doen? Wat blijft me nog over? Is er dan geen eeuwige kroon te veroveren?

verleider 4: O ja, Thomas, ja... Ook daaraan heb je gedacht. Welke roem overtreft de roem van de heiligen die eeuwig in Gods tegenwoordigheid verblijven? Welke aardse roem van koning of keizer? Welke aardse trots is niet klein en nietswaardig naast de rijkdom van eeuwige hemelse glorie? Zoek de weg van de martelaar. Maak je op aarde de laagste, om het hoogst in de hemel te komen. En zie dan beneden, waar de afgrond ligt, de eindeloze foltering van je vervolgers, verschroeide hartstocht en de vergeving verspeeld.

Thomas: Nee!! Wie ben jij die me met m’n eigen wensen bestookt? Wat bied je aan en wat vraag je?

verleider 4: Ik bied aan wat je wenst. Ik vraag wat je kunt geven. Is dat te duur voor zo’n hemels visioen?

Thomas: De andere verleiders boden me een werkelijk goed, waardeloos, maar... tastbaar. Jij hebt alleen dromen. Verdoemelijke dromen...!

verleider 4: Die je dikwijls hebt gedroomd.

Thomas: Bestaat er voor mijn zieke ziel dan geen enkele weg die niet tot verdoemenis en hoogmoed voert? Kun je zondige hoogmoed alleen uitdrijven door nog zondiger hoogmoed? Kan ik dan niet ondergaan of doen zonder voorgoed verloren te gaan?

verleider 4: Je weet en weet niet wat doen of ondergaan is. Jij weet en weet het niet dat doen ondergaan is, en ondergaan doen. Doen en ondergaan hebben allebei hun plaats in de eeuwige actie en het eeuwig geduld. Want het rad moet eeuwig draaien. En toch staat het eeuwig stil...

koorvrouw 3: Er is geen rust meer in huis. Geen rust op de straat. Overal hoor ik rusteloos geschuifel. Dik en zwaar is de hemel. En de aarde, zij dringt zich op aan onze voeten.

priester 1: Thomas, mijn heer, bied niet langer weerstand aan het ontembare getij. Roei niet op tegen de onweerstaanbare stroom. Als het stormt, moet een mens wachten tot de zee weer gaat liggen. Als de nacht ons omgeeft, moet een mens wachten tot het daglicht doorbreekt. Dan vindt de reiziger zijn weg en volgt de zeeman weer de zon.

koorvrouw 1: Riep daar een uil? Of klonk er een signaal tussen te bomen?

priester 2: Zit de grendel op het venster? Is de deur wel gesloten?

verleider: Brandt de fakkel in de hal? Flakkert de kaars in de kamer?

priester 1: Gaat de nachtwaker om bij de muur?

koorvrouw 3: Sluipt de buldog rond bij het hek?

koorvrouw 2: De dood met honderd handen zwerft over duizend wegen.

priester 2: Soms komt hij als iedereen hem ziet, maar vaker onverwachts.

verleider: Komt als een gefluister in de oren. Maar ook als een schok in het hoofd.

koorvrouw 1: Een man die ‘s nachts met een lamp op de weg loopt, kan toch nog in een greppel verdrinken.

priester 1: Een man die bij daglicht een trap beklimt, kan struikelen over één kapotte trede.

verleider: En een man die het vlees op zijn bord ziet, kan z’n ledematen plotseling koud voelen worden.

koorvrouw 3: Heer, wij zijn geen onnozele vrouwen. Wij kennen verdrukking en kwelling, afpersing, geweld, honger en ziekte. God gaf ons steeds weer reden om te hopen, maar nu worden we aangevreten door een angst die geen mens kan verdrijven, geen mens kan vermijden, die spoelt om onze voeten en aanwast tot de hemel. God laat ons alleen, hij laat ons in de steek. Dat is een vreselijker straf dan geboorte en dood. De verstikkende stank van de wanhoop, zoet om van te walgen, overvalt ons in het donker. Vormen worden in het donker gestalte: de luipaard op sluiptocht, de beer die zwaar waggelt, de aap knikkebollend, de gedrongen hyena. De machten van de hel zijn hier aanwezig, kronkelen om ons heen, liggen aan onze voeten, zwaaien en draaien door de donkere lucht. Aartsbisschop Thomas, red ons, red ons... Red uzelf, dat ook wij gered mogen worden.

Thomas: Mijn weg ligt helder voor me. Ik weet wat hij beduidt. Verleiding strekt de handen niet meer naar mij uit. De laatste bekoring was het grootste verraad. Je denkt goed te doen, maar in het waarom steekt het kwaad. Dertig jaar geleden zocht ik alleen de wegen waardoor alleen mijn eer en aanzien in de wereld stegen. Ik genoot van kennis, en het verfijnd gevoel dat de kunst in ons wekt leek mij een levensdoel. De purperen vink in de witte bloesemtooi, de tactiek waarmee ik schaakte of vocht in een toernooi, een lied met een luit, de liefde in het prieel, van dat alles wenste ik en kreeg ik mijn deel. Toen bekroop me de eerzucht. Als de jeugd is vergaan en je meer en meer ontgoocheld in de wereld komt te staan, dan valt de ambitie van achteren aan, en wordt naast enig goeds vooral kwaad gedaan. Toen ik dit land ‘s konings wetten voorschreef, en met hem in jarenlange oorlog in Frankrijk verbleef, toen versloeg ik de baronnen met mijn jaloerse macht, toen verachtte ik allen die mij hadden veracht. Ik at ‘s konings brood en dronk zijn wijn, en taalde er niet naar Gods dienaar te zijn, want wie God dient, doet eerder groter kwaad dan een man die in dienst van een koning staat. Die een grotere zaak dient, laat zich al snel zelf dienen door de zaak, zelfs al bedoelt hij het wel. Wereldse wedijver schaadt de heilige zaak. Die wordt dan vanzelf politiek gemaakt. Ik weet het, wat van mijn leven nog staat te bezien, lijkt de meesten van u... onnozel, misschien wel de zinloze zelfmoord van een gek, de nacht van een dweper uit blindheid verwekt. Ik weet ook: de geschiedenis trekt al te vaak een vreemde conclusie uit een simpele zaak, maar voor ieder kwaad, heiligschennis, onheil, voor onrecht en verdrukking, voor het scherp van de bijl, zult gij allen gestraft worden die dit hoort. Want wij allen hebben de onschuld vermoord. Nederig zal ik Gods wegen gaan, tot het zwaard van het einde toe zal slaan. Goede engel, die mij naar Gods wil bewaart, wees mijn engel en... zweef boven dat zwaard.

(tussenspel, 25 december 1170)

priester 1: Het is kerstmorgen van het jaar onzes Heren 1170. In de kathedraal heeft Thomas, aartsbisschop van Kantelberg, na het lezen van het Evangelie de preekstoel bestegen.

Thomas: “Ere aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen die hij liefheeft...” Zo lees ik in het Evangelie van Sint-Lucas, het tweede hoofdstuk, het veertiende vers. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen. Dierbare kinderen van God, mijn preek op deze kerstmorgen zal kort zijn. Ik spreek alleen de wens uit dat u in uw hart de betekenis van onze heilige missen op Kerstdag wilt overwegen. Immers, in elke mis vernieuwen we het lijden en de dood van de Heer. Maar op Kerstdag doen we dat bij het feest van zijn geboorte. Bijgevolg verheugen we ons in zijn komst ter verlossing van de mensheid, maar dragen we tegelijkertijd zijn lichaam en bloed aan God op, als slachtoffer ter genoegdoening voor de zonden van heel de wereld. In deze zelfde nacht is het gebeurd dat er een engelenschaar verscheen aan de herders van Bethlehem, die hun zei: “Ere aan God in de hoge en vrede op aarde aan de mensen die hij liefheeft.” Op dit tijdstip van het jaar vieren we dus tegelijkertijd de geboorte van de Heer en zijn lijden en dood op het kruis. Broeders en zusters, in de ogen van de wereld moet dit wel vreemd klinken, want wie zal in de wereld ooit tegelijkertijd blij zijn en treuren? Immers, ofwel de vreugd wordt vergald door de rouw, of de rouw wordt vergeten van vreugde. Het is dus alleen in deze, onze mysteriën, dat we tegelijkertijd kunnen jubelen en treuren... Denk nu eens een ogenblik na over de betekenis van dat woord “vrede”. Lijkt het u vreemd dat de engelen vrede verkondigden, terwijl de wereld onophoudelijk door oorlog wordt geteisterd? Hadden die engelenstemmen misschien ongelijk? Hield hun belofte alleen bedrog en teleurstelling in? Wel, herinner u dan hoe de Heer zelf over vrede heeft gesproken. Hij zei tot de apostelen: “Mijn vrede geef ik u. Mijn vrede laat ik u.” Bedoelde hij de vrede zoals wij die kennen? Het koninkrijk Engeland in vrede met zijn buren. De adel in vrede met de koning. Of de vrede van een huisvader die zijn handgeld natelt bij het haardvuur, terwijl zijn beste wijn op tafel klaar staat voor een vriend en zijn vrouw een liedje zingt voor de kinderen. De mensen tot wie Christus sprak, zijn apostelen, kenden die dingen niet. Zij maakten verre reizen, leden ontberingen, doorstonden folteringen en gevangenisstraf, en ten slotte stierven ze de marteldood. Wat heeft onze Heer dan bedoeld? Herinner u dat hij ook gezegd heeft: “Niet de vrede zoals de wereld die geeft, geef ik u.” Hij gaf zijn leerlingen dus vrede, maar niet zoals de wereld die kent. En denk ook eens aan het volgende, dat misschien nooit eerder bij u is opgekomen. Op het kerstfeest vieren we niet alleen tegelijkertijd de geboorte en de dood van de Heer, maar onmiddellijk daarop, de volgende dag al, ook het martelaarschap van zijn eerste bloedgetuige, de Heilige Stephanus. Dacht u dat dat toeval is? Dat het feest van de eerste martelaar volgt op de geboortedag van Christus? Nee, dat is het niet. Evengoed als we ons tegelijkertijd verheugen en bedroefd zijn om de geboorte en het lijden van onze Heer, zo zijn we, al is het wel in mindere mate, ook tegelijkertijd blij en bedroefd over de dood van een martelaar. We treuren om de zonden van de wereld die hem de dood hebben aangedaan, maar we juichen omdat er opnieuw een ziel werd verheven tot de hemelse scharen ter ere Gods en tot verlossing van ons, mensen. Broeders en zusters, als we denken aan een martelaar, zien we hem niet alleen als een goed christen die om de zaak van Christus ter dood werd gebracht. Dat zou ons immers alleen droevig stemmen. We beschouwen hem ook niet alleen als een goede christen die werd toegelaten tot de schare van heiligen, want dat gaf enkel aanleiding tot vreugde. Maar onze vreugde en onze droefheid zijn niet van deze wereld. Het martelaarschap van een christen is nooit toeval, want heiligen worden niet bij toeval gemaakt. Nog minder is het martelaarschap het gevolg van de wil van een mens om heilig te worden, zoals iemand zich door zijn wil en bedoeling tot heerser over de mensen kan maken. Als iemand wordt gemarteld, is dat altijd een beschikking van God, die voortkomt uit zijn liefde voor de mensen, omdat God ze wil waarschuwen, leiden, terugbrengen op Zijn weg. Het is nooit een beschikking van de mens zelf, want de ware martelaar heeft zijn eigen wil prijsgegeven voor die van God. Hij verlangt niets voor zichzelf, zelfs niet de roem. Evenals de kerk op aarde tegelijkertijd rouwt en zich verheugt, op een wijze die de wereld niet kent, zo ook zetelen de heiligen hoog in de hemel, omdat ze zich op aarde tot de laagsten hebben gemaakt. En ze worden in de hemel niet beschouwd zoals wij ze beschouwen, maar alleen in het licht van Gods glorie, waaraan zij hun glorie ontlenen. Dierbare kinderen van God, ik heb vandaag tot u gesproken over de martelaren van het verleden, om u bijzonder te helpen denken aan de heilige bisschop Elphege, onze eigen martelaar van Kantelberg. Het is immers passend dat we ons op Kerstdag herinneren wat voor soort vrede de vrede was die Hij bracht. En ook heb ik zo gesproken omdat ik, mijn dierbare kinderen, in de toekomst misschien nooit meer tot u zal spreken. Omdat u binnenkort misschien een nieuwe martelaar zult hebben, die nog steeds niet de laatste zal zijn... Ik vraag u: grif de woorden die ik heb gezegd diep in uw hart en denk er nog ‘ns over na. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

(deel 2, 29 december 1170)

koorvrouw 1: Zingt de vogel al in het zuiden?

koorvrouw 3: Alleen de zeemeeuw roept, de storm drijft ‘m het land in.

koorvrouw 2: Beginnen de dagen al te lengen?

koorvrouw 3: Langer en donkerder wordt de dag, korter en kouder de nacht.

koorvrouw 1: Is er de tijd van Ons Heren geboorte, is er zelfs op Kerstmis geen vrede op aarde bij de mensen die hij liefheeft?

koorvrouw 3: De vrede van de wereld is altijd onzeker, tenzij de vrede Gods wordt bewaard. De wereld moet elke winter worden gereinigd, anders wacht ons enkel een gure lente, een verschroeiende zomer, en staan de schuren leeg in het najaar.

koorvrouw 2: Welk werk moet er gebeuren tussen Kerstmis en Pasen?

koorvrouw 3: De boer moet in maart uitgaan om dezelfde aarde te ploegen. De vogel zingt hetzelfde lied als de hemel weer helder en hoog is, als de stemmen weer trillen aan de vensters en de kinderen buiten buitelen op de stoep,

koorvrouw 1: Welk kwaad zal onder het lied van de vogels worden bedekt? Welk kwaad wordt er door de verse aarde verborgen?

koorvrouw 3: Wij weten dat niet. Wij kunnen alleen wachten. Al is de tijd kort, wachten valt lang.

priester 1: De eerste dag na Kersmis is het feest van Sint-Stephanus, de eerste martelaar. De machtigen der aarde zaten bijeen en belasterden hem. De tweede dag na Kerstmis is het feest van Sint-John. Temidden van de vergaderden opende hij zijn mond. De derde dag na Kerstmis is het feest van Onnozele Kinderen. Als de stem van talrijke wateren, van donder en harpen, zongen zij een nieuw lied. De dag na Onnozele Kinderen, de vierde dag na Kerstmis, dat is vandaag...

priester 2: Wat is dat... vandaag? Weer een nacht. Weer een dageraad. Elke dag is de dag waarop we moeten hopen en waarvoor we moeten vrezen. Alleen als we terugzien en kiezen, weten we: dat was de dag.

priester 1: Daar komen vier ridders. Ik ken hun boze gezichten. Wordt dit de dag?

ridder 1: Luister goed, priesters. Wij zijn dienaars van de koning.

priester 1: U bent hier welkom. Komt u van ver?

ridder 1: Dringende zaken hebben ons uit Frankrijk doen komen om zaken te bespreken met de aartsbisschop.

ridder 2: Dringende zaken!

ridder 3: Uit naam van de koning.

ridder 2: Op bevel van de koning.

ridder 1: Onze mannen staan buiten. Waar is de aartsbisschop? Wij hebben weinig tijd!

Thomas: Hier is uw aartsbisschop. Ik heb u zien komen door het raam van mijn kamer. U bent welkom, wat uw zaken ook zijn. U zei… van de koning?

ridder 1: Ja, van de koning.

Thomas: Wat voert u hierheen?

ridder 1: Dit voert ons hierheen.

ridder 3: U, aartsbisschop, leeft in verzet tegen de koning. In verzet tegen de koning en de wetten van dit land. U, aartsbisschop, bent benoemd door de koning. U moet doen wat hij wil, op een wenk van zijn hand.

ridder 1: Deze man hier, de aartsbisschop, is de zoon van een sjacheraar. Een kwajongen uit Cheapside die rondhing in de sloppen.

ridder 2: Een klein creatuur dat opkroop tegen de koning, één stuk hebzucht en hoogmoed.

ridder 3: Uit de modder van Londen heeft ie zich omhoog gewerkt en toen raakte ie ‘m nooit meer kwijt,

ridder 2: Als een vlo.

ridder 1: Je hebt gelogen, gezwendeld, bedrogen.

ridder 2: U hebt de koning versmaad.

ridder 3: Hoogverraad!

Thomas: Ik heb de koning trouw gediend, voor en nadat ik de bisschopsring had ontvangen. Ik blijf tot zijn dienst, behoudens in dit ambt.

ridder 1: Behoudens dit ambt? Behoudens uw hebzucht, uw hoogmoed, uw nijd, uw eigendunk, uw kwaadwilligheid!

ridder 2: Uw dwingelandij waarvoor Engeland beeft. Bidden we dat God ‘m z’n zonde vergeeft!

ridder 3: Ja, laten we voor hem bidden.

ridder 1: Ja, voor hem bidden.

ridder 3: Ja, laten we bidden dat God hem vergeeft.

Thomas: Hebt u ook iets te zeggen? Wat u te zeggen hebt op bevel van de koning - als het tenminste zijn bevel is - wat u te zeggen hebt, zeg dat in het publiek, zoals ik uw aantijgingen publiekelijk zal weerleggen.

ridder 1: Nee, hier en nu.

ridder 2: Nee, hier meteen! Anders glipt die ouwe vos weer door de mazen heen.

Thomas: Hier en nu.

ridder 1: U hebt onze koning in diskrediet gebracht bij de koning van Frankrijk en bij de paus van Rome, maar de koning, om oude vriendschap met u begaan, bood u telkens opnieuw vrede aan. Op al wat u wenste, heeft hij zijn fiat gegeven, maar hoe hebt u hem dank bewezen?

ridder 2: Door de bisschoppen te schorsen die ‘s konings zoon hebben gekroond. Door de wettigheid van die kroning te ontkennen, door banvloek op banvloek over ‘s konings trouwste dienaars!

ridder 3: Dit zijn de naakte feiten.

Thomas: Ik had nooit de bedoeling ‘s konings zoon te beroven van een rechtmatige kroon. Ik wenste ‘m eer drie kronen toe dan één. En wat die bisschoppen betreft: ik heb ze niet geschorst. Laat ze naar de paus gaan. Die heeft ze gevonnist.

ridder 1: De straf werd anders door u gegeven.

ridder 2: En moet door u worden opgeheven.

ridder 1: Ontsla ze van die ban! Spreek ze vrij!

ridder 3: Spreek ze vrij!

Thomas: Ik was het instrument. Het staat niet aan mij te ontbinden wat de paus heeft gebonden. Laat ze naar hem gaan. Door mij niet te tellen en de kerk niet te tellen, verachten ze hem.

ridder 1: De koning beveelt, wat u ook beweert. En dit beveelt de koning: vertrek voorgoed uit dit land, u met uw aanhang.

Thomas: Is dat wat hij beveelt? Vergun me dan één woord: zeven jaar heeft mijn volk me gemist, zeven jaar van ellende. Als een bedelaar heb ik zeven jaar op zak van vreemden geleefd. Zeven verloren jaren. Zeven jaren te lang. Luister wat ik zeg. U moet u daarin niet vergissen! Nooit meer golft de zee tussen mij en mijn kudde.

ridder 1: Jij ongelikte beer die de dienaars van de koning stuk voor stuk zwartmaakt en die zijn rechtvaardige majesteit beledigt.

Thomas: Beledig ik de koning? Bestaat er niets hogers dan ik of de koning? U strijdt niet tegen mij, tegen Becket van Cheapside, u strijdt niet tegen Becket die banvloeken uitspreekt, u strijdt tegen Christus, tegen de wet van de kerk en het gezag van de paus.

ridder 1: Priester, je spreekt met gevaar voor je leven.

ridder 2: Priester, zulke dingen zeggen betekent spelen met een dolk.

ridder 3: Priester, verrader, je volhardt in het kwaad. Hoogverraad!

Thomas: Ik onderwerp me aan het oordeel van Rome. Maar... als u me doodt, zal ik mijn graf uit komen en mijn zaak bepleiten voor de rechterstoel Gods. (verlaat de hal)

ridder 1: Hij gaat! Laat ‘m niet gaan.

ridder 4: Bedaar toch, collega’s. U hebt goed uw woordje gedaan. Zijn martelaarshoogmoed laat ‘m ons niet ontgaan. Ik, de vierde ridder, heb nog geen woord gezegd, want ik geloof in die man. Wij krijgen ons recht.

ridder 2: Wij gaan, aartsbisschop, maar we komen terug.

koorvrouw 1: Ik heb ze geroken, die de dood komen brengen. Ik heb ze gehoord, ik heb ze gezien, ik heb ze gevoeld. Ik heb lachen gehoord in geluiden van dieren die vreemde stemmen hebben: de jakhals, de kauw, de ezel; het vluchtige geluid van muis en woestijnrat; de lach van de fuut, die maanzieke vogel. Ik heb gladde, nog levende beesten gegeten, met de scherpzoute smaak van levende wezens in zee; ik heb geproefd van levende kreeften en krabben en oesters, van wulken en steuren; en nu leven ze verder en schieten kuit in mijn darmen. Ik heb de dood in de rozen geroken, in stokrozen, pronkerwt, in hyacint, in sleutelbloemen, aster. Ik heb gerust op de bodem van de zee. Ik lag diep in het graf van de aarde. Hoog in de lucht vloog ik met de raaf. Ik rook bederf op mijn bord. Ik moest wel beseffen wat er stond te gebeuren.

koorvrouw 2: Het was hier, op de gang, in de keuken, op het erf, in de schuur, in de stal, op de markt, en ook in onze aderen, in onze armen, in onze hersens, zoals in de complotten van alle potentaten, zoals in de raadszaal van de groten der aarde. Want wat ook wordt geweven op het getouw van het lot, want wat ook wordt beraamd in de vergadering van de vorsten, het wordt ook beraamd in het bloed en het brein van ons, arme vrouwen van Kantelberg.

koorvrouw 1: Ik heb ze geroken, die de dood komen brengen. Nu is het te laat.

koorvrouw 3: Het is te laat voor een daad, maar nog te vroeg voor wroeging. In de diepste vernedering hebben we berust. Nu zijn we verscheurd, onderworpen, geschonden, één met de zwakte van geest van de natuur, één met de dierlijke kracht van de geest, overmeesterd door de uiterste extase van zelfvernietiging en schaamte. O Heer, vergeef ons... Aartsbisschop, vergeef ons... en wil voor ons bidden, dan durven wij in onze schande ook te bidden voor u.

Thomas: Vrede... Leef in vrede met je visioenen... Dit moest over jullie komen. Leer het aanvaarden als jullie eigen aandeel in de eeuwige last en de eeuwige heerlijkheid. Dit is maar één ogenblik. Straks zal een ander jullie met een zwaard van onverwachte vreugden doorboren, als het mozaïek van Gods plan wordt voltooid. Jullie zullen dit vergeten bij het geploeter in huis. Jullie denkt er pas weer aan tijdens een dutje bij de haard, wanneer de grijze vergetelheid de herinnering heeft verzacht tot een oude droom die te vaak is herhaald. Dan zal alles je onwerkelijk schijnen, want veel werkelijkheid verdraagt een mens niet.

priester 1: Heer, u moet hier niet blijven. Meteen naar de kerk!

priester 2: Ga door de kruisgang. Geen tijd meer verliezen! Naar het altaar, naar het altaar! Ze komen terug!

Thomas: Mijn leven lang heb ik die voeten horen komen. Mijn leven lang heb ik ze verwacht. De dood zal niet komen voor dat ik hem waard ben. En als ik hen waard ben, is het gevaar voorbij.

priester 1: Heer, straks vallen ze binnen om u te doden! Kom mee naar het altaar! Wat wordt er van ons, als u bent vermoord?

Thomas: Niet bang zijn! Besef waar u bent en wat er gebeurt. Ze staan toch alleen mij naar het leven? En ik ben niet in gevaar, alleen dicht bij de dood.

priester 2: Heer, naar de vespers! U mag niet wegblijven van de vespers. U mag niet wegblijven van het heilig officie. Naar de kathedraal!

Thomas: Gaat u alleen naar de vespers en bid daar voor mij. Hier, in mijn paleis, moeten ze de herder vinden. Dan blijft de kudde gespaard. Ik heb gehuiverd van geluk, ik heb de hemel horen fluisteren, ik bleef niet langer onverhoord. Alles gaat naar zijn heerlijke vervulling.

priester 1: We moeten ‘m grijpen!

priester 2: We moeten ‘m dwingen!

priester 1: We slepen hem erheen!

Thomas: Houdt uw handen van mij af!

priester 2: Nee, naar de kerk, naar de vespers!

Thomas: Goed, ik ga mee... Het is een onwaardig schouwspel, tussen bevende priesters de dood af te wachten. (ze verlaten het paleis en komen aan in de kathedraal)

priester 1: Grendel de deuren! Grendel de deuren!

priester 2: Ik heb de deuren al vergrendeld. Wij zijn hier veilig. In een kathedraal durven ze niet binnen te breken.

Thomas: Doe die deur van de grendel! Maak die deur open! Ik wil niet dat dit huis van gebed, dat Christus’ kerk, Zijn heiligdom, een fort wordt. De kerk zal zelf haar erfdeel beschermen, maar niet door eik en steen. Want steen en eik vergaan, alleen de kerk blijft staan. Maak open die deur.

priester 1: Heer, dit zijn geen mensen, ze komen als beesten.

Thomas: U vindt mij roekeloos, dwaas en desperaat? U oordeelt als de wereld, niet naar de daad of die goed of slecht is, maar naar het resultaat. Maak die deur open! Wij zijn hier niet om wereldse triomfen te vieren. Wij zijn hier niet om tegen de beestmens te vechten, wij hebben het beest al lang overwonnen. Wij zijn hier en nu alleen om te lijden. Open die deur, ik beveel u. Maak open! (de gaat de deur openen)

ridder 1: Waar is Becket? Waar is Becket?

priester 1: Mijn God, ze komen, de leeuw en de luipaard, de wolf en de beer.

ridder 3: Waar is Becket? Waar is Becket?

priester 2: Ze hebben zichzelf eerst moed ingedronken. Ze lopen topzwaar.

Thomas: Sta om mij heen, priesters, vorm het gelid van de Heer. Leg uw angst af. Draagt het hoofd hoog. De rechtvaardige vreest niet, hij weet zich sterk als een leeuw.

ridder 2: Becket!

Thomas: Heren, hier sta ik. Geen hoogverrader, maar priester en christen, door Christus’ bloed verlost, altijd bereid met mijn bloed te betalen. Want bloed voor bloed, dat is het teken van de kerk. Zijn bloed voor mijn bloed, om mijn leven vrij te kopen. Mijn bloed voor zijn bloed, om zijn dood te betalen. Mijn dood voor zijn dood.

ridder 1: Ontsla iedereen die je hebt geëxcommuniceerd.

ridder 2: Leg af de macht waar je nog bij zweert.

ridder 3: Geef de koning het geld terug waar je op teert.

ridder 4: Hernieuw de eed die je hebt onteerd.

Thomas: Ik ben bereid hier en nu te sterven voor mijn Heer, opdat zijn kerk vrede en vrijheid mag bergen.

ridders: Verrader! Verrader!

Th - Almachtige God, heilige Maria altijd Maagd, en de heilige Johannes de Doper, de heilige apostelen Peter en Paul

ridder 1: Steek ‘m neer!

ridder 2: Steek ‘m neer!

ridder 3: Steek ‘m neer!

ridder 4: Steek ‘m dood!

Thomas: (kreunt)

ridder 4: Hij is dood...

koorvrouw 3: Zuiver de lucht, reinig de hemel, was de wind, was iedere steen. Vuil is het land, vuil is het water, onze dieren zijn vuil en wij kleven van bloed. Waar is Engeland nu? Waar is Kent? Kantelberg? Ver zijn ze, ver in het verre verleden. Ik dwaal door een landschap van morsdode takken. Ik breek er een af, zie hoe hij bloedt... Ik dwaal door een landschap van stenen. Ik raap er een op, zie hoe hij bloedt... Zal ik ooit nog de dag zien met z’n simpele dingen? Nu een regen van bloed mijn ogen heeft verblind?

koorvrouw 1: Wij hebben niet gewild dat er iets zou gebeuren. Wij leefden immers als leefden we half. Wij kennen alleen het kleine verdriet, de angst in de nacht die ophoudt met het dagwerk, de angst overdag die ophoudt met het slapen, het praten op de markt met de hand aan de bezem, de as die zich ophoopt ‘s nachts in de haard. Zulke dingen bepaalden de grens van ons verdriet.

koorvrouw 2: Elke angst had z’n grens, elk verdriet had zijn einde. Voor lang verdriet is ons leven te kort, maar dit is niet van het leven, dit hoort niet tot de tijd. Dit is een eeuwig moment van hemeltergend kwaad. In één ogenblik eeuwigheid zijn wij samengesmeed met een bovennatuurlijk gedierte en werden vuil, vuil van een vuil dat niets ooit meer afwast. En wij niet alleen, en het huis niet alleen, en de stad niet alleen, heel de wereld is vuil.

koorvrouw 3: Zuiver de lucht, reinig de hemel, was de wind, neem de  steen van de steen, de huid van de arm, de spier uit het been. Was ze schoon. Was de steen, was het been, was het brein, was de ziel. Was ze schoon...

ridder 1: Dames en heren luisteraars, wij, de vier ridders, die zojuist Thomas Becket loon naar werken hebben gegeven, wij verzoeken u vriendelijk ons een ogenblik uw aandacht te schenken. Misschien bent u geneigd ongunstig te oordelen over onze daad. U geloof in fair play. Als één man door vier man wordt aangevallen, dan gaat uw sympathie naar die ene man uit. Ik heb eerbied voor zulke gevoelens. Ja, sterker, ik deel ze. En toch waag ik het een beroep op uw eerlijkheid te doen. U moet niemand veroordelen voor u beide partijen hebt gehoord. Ikzelf ben een man van daden, niet van woorden. Daarom zal ik alleen de andere sprekers bij u inleiden. Zij zijn beter in staat deze moeilijke materie uiteen te zetten. Ik wil dan eerst de oudste in ons gezelschap, mijn buurman op het land, verzoeken het woord tot u te richten: baron William de Tractie.

ridder 3: Ik eh… lijk minder op een geoefend spreker dan mijn vriend Reginald Fitz Urse u doen wil geloven, maar één ding wil ik graag zeggen: wat we ook hebben gedaan en wat u d’r ook van denkt, wij hebben volkomen belangeloos gehandeld. Wij verdienen hier geen cent aan. We zijn vier doodgewone Engelsen, voor wie het landsbelang op de eerste plaats komt. Ik ben mij ervan bewust dat we geen erg beste indruk hebben gemaakt toen we daarnet hardhandig moesten optreden, maar we beseften dat we een allerberoerdst karwei hadden op te knappen en daarom hebben we eerst een stevig glas gedronken, hoewel we volstrekt geen drinkers zijn. ‘t Valt niet mee om een aartsbisschop te liquideren, zeker niet als je bent opgevoed in de goeie ouwe kerkelijke tradities. Als we dus een beetje hardhandig te werk zijn gegaan, dan weet u nu waarom. En ik geef eerlijk toe dat ik mij daar niet gelukkig over voel. Maar ik heb al gezegd: wij verdienen er niets aan. Over het verdere verloop van deze zaak maken we ons geen illusies. Koning Hendrik, God zegene hem, zal uit diplomatieke overwegingen moeten zeggen dat ie nooit de bedoeling had dat er zoiets gebeurde. Kortom, er zal een geweldige deining van komen en zelfs als alles meeloopt, zullen wij de rest van ons leven wel in ballingschap ergens in het buitenland moeten slijten. Nee, niemand zal d’r ons een lintje voor geven. Daarom vraag ik u, zoals ik in ‘t begin al heb gezegd: gun ons dan in elk geval de verdienste dat eigenbelang bij ons volstrekt niet in het spel was. Dit is, geloof ik, alles wat ik op het hart heb.

ridder 1: Ik vraag dan nu uw aandacht voor Hugh de Morville, die een specialist is op het gebied van politieke wetenschappen, en het constitutionele recht. Sir Hugh de Morville.

ridder 2: Ik wil om te beginnen even terugkomen op een punt dat onze leider Reginald Fitz Urse naar voren heeft gebracht: uw gevoel voor fair play. In die opvatting lijkt de brave aartsbisschop, die z’n goede eigenschappen had die ik van harte bewonder, in die opvatting lijkt Thomas Becket vanzelf de zwakste partij, maar was hij dat ook? Nu moet u uw gevoelens even uitschakelen en mij een beroep laten doen op uw gezond verstand. Wat was het doel van de aartsbisschop en wat had koning Hendrik op het oog? Het antwoord op die vragen biedt de sleutel tot het hele probleem. Het doel van de koning is altijd hetzelfde geweest: hij wilde de orde herstellen die onder z’n zwakke voorgangers duchtig had geleden. Hij wilde de buitensporige macht van plaatselijke gezagsdragers binnen redelijke perken brengen en hij wilde hervormingen invoeren op wetgevend terrein. In z’n jeugdvriend Becket, die zich een bijzonder knap bestuurder had betoond, wilde hij daarom de functie van kanselier en aartsbisschop verenigen. Had Becket de weg gevolgd die hem door de koning was uitgestippeld, dan hadden we een vrijwel volmaakte start voor ‘m gekregen: het bestuur van kerk en staat in handen van één man, onder het oppergezag van de koning. Maar wat gebeurde er? Op het ogenblik dat Becket op aandringen van de koning aartsbisschop is geworden, neemt hij ontslag als kanselier, wordt roomser dan de paus, hangt ostentatief de verstokte asceet uit en begint te beweren dat er een hogere orde is dan die welke onze koning - in wiens dienst hij toch stond - zoveel jaren lang had nagestreefd. En hij voegde er zelfs aan toe - God mag weten waarom - dat die hogere en die zogenaamde lagere orde onverenigbaar waren! U zult het met mij eens zijn dat zo’n verregaand machtsmisbruik van een aartsbisschop regelrecht indruist tegen de redelijke beginselen van een nuchter volk als het onze. Ja, dat bent u beslist met ons eens. Alleen, de maatregelen waartoe wij werden gedwongen om orde op zaken te stellen, alleen die kunnen uw goedkeuring niet wegdragen. Nu moet u echt geloven dat het niemand meer spijt dan ons dat wij onze toevlucht moesten nemen tot geweld. Ongelukkig genoeg zijn er nu eenmaal tijden waarin geweld de enige manier is om de maatschappelijke gerechtigheid te garanderen. In betere tijden dan de onze had u uw afkeuring over het beleid van de aartsbisschop kunnen uitdrukken door een motie van wantrouwen in het parlement, of u zou ‘m na een openbaar proces hebben kunnen vonnissen en als verrader terecht kunnen stellen. Dan had niemand z’n handen vuil hoeven maken en was alles formeel in de beste orde geweest. Maar als u nu een juiste voorstelling hebt gekregen van de verhouding tussen de aanspraken van de kerk en het welzijn van de staat, onthoud dan dat wij het zijn geweest die de eerste stap op deze weg hebben gezet. Wij zijn behulpzaam geweest bij het tot stand brengen van de enige staatsvorm die uw goedkeuring wegdraagt. Wij hebben, kort en goed, uw belangen gediend. Wij hebben recht op uw instemming. En mocht er toch nog sprake blijven van enige schuld, dan zult u die samen met ons moeten dragen.

ridder 1: Wij hebben nu nog één spreker in ons midden die nog een ander gezichtspunt naar voren kan brengen. Mochten er nog mensen zijn die wij nog steeds niet overtuigd hebben, dan geloof ik dat Richard Brito, die zelf is voortgesproten uit een familie die bekend staat door zijn aanhankelijkheid aan de kerk, in staat moet worden geacht hen definitief ons gelijk te doen inzien. Richard Brito.

ridder 4: Ja, wat ik wil zeggen, dat kan worden samengevat in deze concrete vraag: wie heeft de aartsbisschop gedood? Misschien komt er nu een gevoel van verbazing bij u op. Maar gaat u de loop van de gebeurtenissen ‘ns na. Toen wijlen de aartsbisschop nog kanselier was, heeft niemand - onder de koning - meer gedaan om de eenheid en de stabiliteit van dit land te verzekeren. Maar vanaf het ogenblik dat Becket aartsbisschop wordt, schakelt ie z’n politiek volledig om. Hij toont zich plotseling volkomen onverschillig voor het welzijn van dit land. Hij wordt een monster van egoïsme. Dit egoïsme begint ‘m meer en meer parten te spelen. Het wordt ten slotte een uitgesproken manie. Ik heb positieve bewijzen dat hij, toen hij Frankrijk verliet, onomwonden heeft voorspeld dat ie niet meer lang zou leven en in Engeland ter dood zou worden gebracht. Hij bedient zich daarbij zozeer van alle vormen van provocatie, dat z’n gedrag maar één conclusie rechtvaardigt: hij wil kost wat het kost... martelaar worden. Zelfs in z’n laatste ogenblikken had ie er ons nog toe kunnen brengen genade te laten gelden voor recht, maar u hebt zelf gehoord hoe hij onze vragen uit de weg ging! En toen ons bovenmenselijk geduld tot het uiterste was geprikkeld, toen had ie nog makkelijk kunnen ontsnappen. Hij had zich kunnen verschansen of kunnen onderduiken tot onze rechtvaardige woede was bekoeld. Maar dat was nu precies wat ie niet wilde. Hij stond erop dat de deuren geopend zouden blijven. Moet ik nog meer zeggen? Me dunkt dat u - met deze feiten voor ogen - wel zult moeten concluderen tot “schuldig”, schuldig aan zelfmoord in een toestand van ontoerekenbaarheid. Dit is het enige humane oordeel dat u kunt uitspreken over een man die toch in menig opzicht... een groot man is geweest...

priester 1: Wij, priesters van Kantelberg, wij staan hier als wezen die hun vader hebben verloren. Hoe vinden wij ‘m weer? De kerk ligt beroofd, onteerd en verlaten. Op haar ruïnes zal de heiden gaan bouwen zijn wereld zonder God.

priester 2: Nee, sterker wordt de kerk en hechter door die misdaad. Zij triomfeert in tegenspoed, blijft onaantastbaar soeverein zolang er mensen voor haar durven sterven.

priester 1: O, Thomas, de glorie van uw nieuwe staat blijft hier voor ons verborgen. Maar bidt voor ons in liefde.

priester 2: O, Thomas, die met heiligen en martelaren nu voor Gods aangezicht staat, denk aan ons in liefde.

priester 1: Ons past een danklied ter ere van de Heer. Een nieuwe heilige ziet op ons neer in Kantelberg.

koorvrouw 1: Wij prijzen U, God, om Uw glorie die openlijk blijkt in alles op aarde: in de sneeuw en de regen, de wind en de storm; in al het geschapene, in de jagers en in de gejaagden.

koorvrouw 2: Zelfs de hand aan de bezem, zelfs de rug die zich buigt om het haardvuur te voeden, zelfs de knie die zich buigt om de haard uit te halen, zelfs wij, de kleine poetsters en boensters van Kantelberg, wij prijzen U, Heer.

koorvrouw 3: En danken U voor Uw genade van bloed. Waar een heilige heeft geleefd, waar een martelaar zijn bloed gaf, daar is heilige grond en dat heilige zal nooit of te nimmer vergaan.

koorvrouw 1: Vergeef ons, Heer, wij kennen onszelf als doodgewone mensen.

koorvrouw 2: Wij zijn bang voor de zegen, bang voor de eenzaamheid, bang voor de overgave, bang voor het verlies.

koorvrouw 3: Maar niets maakt ons banger dan uw liefde. O, God... De zonde van de wereld komt neer op ons hoofd. Het bloed van de martelaren en de doodsangst van de heiligen komt neer op ons hoofd. Dat geven wij toe. En daarom bidden wij. Heer, ontferm u over ons, heilige Thomas van Kantelberg, aartsbisschop en martelaar, bid voor ons.

koorvrouwen: Amen.

Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign