Moordbrigade Stockholm, deel 12

Moordbrigade Stockholm, deel 12
beschrijving:

DEEL 12

Anton Quintana (1937), naar de boeken van Maj Sjöwall (1935) & Per Wahlöö (1926-1975)

uitzending: VARA, woensdag 17/12/1975

bewerking: Ruurd van Wijk - muziek (naar Zweedse volksliedjes): Kees Smal - uitvoering: Letty de Jong & Harry Mooten

regie: Ad Löbler

rolverdeling: [afkondiging geeft enkel de namen van de hoorspelers]

- [Gunvald Larsson]: Hans Hoekman

- [Rolf Evert Lundgren]: Hans Veerman

- [adjudant Martin Beck]: Jan Borkus

- [Melander, collega van Beck]: Paul van der Lek

- [Inga, Becks vrouw]: Willie Brill

- [Jansson]: Jan Verkoren

- [Majken Jansson]: Gerrie Mantel

- [Kollberg, collega van Beck]: Hans Karsenbarg

- [Lisbeth Karlström]: Paula Majoor

- [Ingrid Oskarsson]: Fé Sciarone

- [mevrouw Engström]: Maria Lindes

- [Ingrid, Becks dochter]: Gerrie Mantel

duur: 35'56"

hoorspel:

Gunvald: Samenvattend zouden we ‘t als volgt kunnen formuleren: een oudere goed geklede man, met een hond, gaat vanaf de Sveavägen het park in tussen kwart over zeven en half acht. Hij loopt langs de kiosk en de speelplaats waar het meisje zich dan nog bevindt. De man met de hond blijft ongeveer een kwartier in het park en als ie weer weggaat, is het meisje niet meer op de speelplaats aanwezig. Een paar minuten daarna komt d’r een man uit de richting van de watertoren en verlaat het park bij de Sveavägen. U nam aan dat ie uit de Ingemarsgatan was gekomen, de trappen achter de watertoren had beklommen en daarna door het park was afgedaald. Maar die man kan evengoed een kwartier eerder via Sveavägen het park zijn binnengekomen, terwijl u de oude man met de hond volgde.

Lundgren: Ja...

Gunvald: Hij kan dus voorbij de speelplaats zijn gekomen en het meisje meegelokt hebben naar de watertoren. Daar kan ie haar gedood hebben en het kan dus op de terugweg zijn geweest dat u ‘m zag.

Lundgren: Ja, dat kan, ja.

Martin: Hebt u gezien welke kant ie opging?

Lundgren: Nee, ik… ik zag ‘m het park uit gaan en ik dacht alleen nog: daar heb ik geen last meer van.

Martin: Hebt u ‘m van dichtbij gezien?

Lundgren: Ja, hij liep vlak langs mij heen. Ik stond achter de kiosk.

Gunvald: Goed. Dan nemen we nou z’n signalement op. Hoe zag ie d’r uit?

Lundgren: Huh, nou, niet groot, maar hij was ook niet klein. Nogal shabby. Een… grote neus.

Gunvald: Hoe was ie gekleed?

Lundgren: Nou, shabby, hè. Licht overhemd, wit, geloof ik. Geen das, donkere broek, grijs of bruin.

Gunvald: Haar?

Lundgren: Hij had dun haar, achterover gekamd.

Melander: Had ie geen colbertjasje aan?

Lundgren: Nee nee, geen colbertjasje. Ook geen overjas.

Gunvald: Kleur ogen?

Lundgren: Wat?

Gunvald: Hebt u de kleur van z’n ogen gezien?

Lundgren: Nee. Blauw, dacht ik, of grijs. Zo’n type was dat wel… Maar licht in elk geval.

Gunvald: Hoe oud dacht u dat ie was?

Lundgren: Tja, zo tussen de veertig en vijftig. Dichter bij de veertig, hoor, volgens mij.

Melander: Wat voor schoenen?

Lundgren: Dat weet ik niet. Waarschijnlijk gewone zwarte lage schoenen, zoals die zwervers meestal dragen. Maar daar raad ik maar naar. Dat weet ik niet precies.

Gunvald: Ja... een man van een jaar op veertig met een normaal postuur, met dun achterovergekamd haar en een forse neus.

Lundgren: Ja.

Gunvald: Wit of lichtgekleurd overhemd, open. Bruine of donkergrijze broek. Vermoedelijk zwarte schoenen.

Lundgren: Ja.

Gunvald: Ja. Goed. Dan is er nou nog één ding: u moet een aantal foto’s bekijken.

Lundgren: Mm.

Gunvald: Zeg, eh… waar is het album van de zedenpolitie?

Lundgren: Ja, geef maar hier, geef maar hier.

Martin: En Rolf Ewald Lundgren nam boeken vol foto’s door van mannen die bij de zedenpolitie bekend staan. Hij bekeek elke foto heel aandachtig en dan schudde ie het hoofd. Hij vond niemand die leek op de man die hij in ‘t Vanadispark had gezien. Ten slotte zei ie dat ie nou wel iets te eten zou kunnen krijgen en dan kon gaan slapen, en hij maakte een bijna opgeruimde indruk.

Lundgren: Stel je voor!... Ik heb die rotzak gezien!...

Martin: Och Jezus... ‘k Ben nog lang niet uitgeslapen. ‘k Voel me nog moeier dan toen ik naar bed ging.

Inga Beck: Je moet niet zoveel koffie drinken voordat je gaat slapen. Daar krijg je maar nachtmerries van.

Martin: ‘k Heb nooit nachtmerries.

Inga: (spotlachje) Nee... Je wordt alleen zwetend wakker en dan zit je me wezenloos aan te staren.

Martin: Dat is niet waar.

Inga: Denk je soms dat ’k fantaseer?

Martin: Ja... ja, ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik beroerd heb geslapen. Dat ik wakker ben geworden met een duf gevoel in m’n maag.

Inga: Komt van de koffie.

Martin: Nou goed, laten we ’t daar dan maar op houden.

Inga: Straks word je weer misselijk in de ondergrondse.

Martin: Da’s één keer gebeurd.

Inga: Nou die autoweg van Bagarmossen naar het bureau zuid is er. Dan zou je… zou je ’n een eh… auto kunnen aanschaffen, hè? Da’s ook leuk voor de weekends.

Martin: Ik verdom het om automobilist te worden!

Inga: En je krijgt nota bene vierendertig cent per km vergoed als politieman.

Martin: Nou en!? ‘k Heb het totnogtoe gemakkelijk kunnen stellen zonder zo’n rotding. Moet ik me nou een auto aanschaffen, omdat het rijk zo gek is daaraan mee te betalen?

Inga: Ja, allicht. Niet meer dan billijk.

Martin: Okay, nou, ik begin d’r in elk geval niet aan.

Inga: Alleen maar eigenwijsheid van je.

Martin: Mm. Mens...

Inga: Je hebt ook een hekel aan de ondergrondse.

Martin: Ja! Ondergrondse en aan de gewone tram, en aan de trein. Nou, en? ‘k Heb zo’n beetje hekel aan alles.

Inga: Ja!

Martin: Ja... Nou, ik ga maar. Anders kom ik te laat...

Inga: Met een auto zou je d’r wel veel minder lang over doen ook...

Martin: Ja, stel je voor: kon ik gezellig nog een beetje blijven hangen! Hè?

Inga: Ach, donder op, chagrijn.

Martin: Tot vanavond dan. (slaat de deur dicht)

(Larsson draait een nummer)

mannenstem: Met Jansson.

Gunvald: Goedemorgen, met de recherche, met adjudant Larsson.

mannenstem: Ja? Waarmee kan ik u van dienst zijn?

Gunvald: Zou ik uw dochter Majken Jansson even aan de lijn kunnen krijgen?

Jansson: Jazeker, een ogenblikje. We zitten juist te ontbijten. Majken? Politie...

Majken: Ja, hallo, met Majken Jansson.

Gunvald: Politie. Adjudant Larsson.

Majken: Ja?

Gunvald: U hebt ons meegedeeld dat u op de avond van de negende juni een luchtje was gaan scheppen in het Vanadispark.

Majken: Ja.

Gunvald: Wat had u toen aan?

Majken: Wat ik aan had? Ja, even kijken, eh... een zwart met witte cocktailjurk.

Gunvald: En wat nog meer?

Majken: Een paar sandalen.

Gunvald: Juist. En wat nog meer?

Majken: Niets meer.

Jansson: (moppert wat)

Majken: Hè, stil nou, pa. Hij vraagt alleen wat ik eh...

Gunvald: Niets? Had u verder niks aan?

Majken: Nee.

Gunvald: Nou, ik bedoel, droeg u dan niets onder uw jurk?

Majken: O, ja, zeker wel. ‘k Had natuurlijk ondergoed aan.

Gunvald: Ja, en wat voor soort ondergoed?

Majken: Wat voor soort ondergoed?

Gunvald: Precies...

Majken: Nou, ik... ik had natuurlijk eh... wat u zoal aan hebt, hè.

Jansson: (moppert wat)

Majken: Pa, het is de politie!

Gunvald: En wat had u dan zoal aan?

Majken: Eh… ja, een beha natuurlijk, en... Ja, wat dacht u eigenlijk?

Gunvald: Ik dacht niets. Ik houd er geen vooropgestelde mening op na. Ik vraag alleen maar...

Majken: (lachje) Een broekje natuurlijk.

Gunvald: Juist. En wat voor soort broekje?

Majken: Wat voor soort? Ik begrijp niet wat u bedoelt. Ik... ik had natuurlijk een broekje aan, een onderbroekje.

Gunvald: Een eh... een directoire?

Majken: Ja, als u ‘t zo noemen wilt.

Gunvald: Een eh...

Majken: Maar neemt u me niet kwalijk, ik eh...

Gunvald: Hoe zag dat broekje d’r uit? Was het rood of zwart of blauw, of had het misschien eh… camouflagekleuren?

Majken: Oh... een eh... een wit netbroekje.

Jansson: Nou moet je even luisteren...

Majken: Ja, pa, ja, ik zal het vragen.

Gunvald: Dus een wit netbroekje?

Majken: Ja. Waarom vraagt u dat in ’s hemelsnaam?

Gunvald: Ik eh... controleer een getuigenverklaring.

Majken: Een getuigenverklaring??

Gunvald: Inderdaad. Goedemorgen.

(Kollberg klopt op een deur - klopt nog eens)

vrouwenstem: Kom d’r in!

Kollberg: (gaat naar binnen) De bel doet het niet.

vrouw: O, jesses. Wie bent u?

Kollberg: Politie.

vrouw: O, nou, dan moet ik wel zeggen dat de politie d’r een verrekt...

Kollberg: Bent u Lisbeth Hedvig Maria Karlström?

Karlström: Ja. O, gaat het over gisteren?

Kollberg: Inderdaad. U eh... bent kennelijk net uit bed. Misschien hebt u liever dat ik wat later terugkom?

Karlström: O, nee hoor, nee. Ik ben net aan ‘t koffie zetten.

Kollberg: Oh.

Karlström: Ik dacht dat het het meisje van hiernaast was. Dat is de enige die zo hard bonst... Ja, en op dit uur van de dag, hè?... Wilt u ook?

Kollberg: Wat?

Karlström: Een koffie.

Kollberg: Eh… jawel.

Karlström: Ga toch zitten.

Kollberg: (lachje) Waarop dan?

Karlström: O, eh… ga maar op die poef zitten... (zet de koffie neer) Asjeblieft.

Kollberg: Dank u.

Karlström: Hebt u liever dat ik wat meer aantrek?

Kollberg: Dat zou misschien niet zo gek zijn. Dan hoef ik niet steeds naar uw voeten te kijken.

Karlström: Nou eh... goed hoor. Ik zal m’n spijkerbroek wel effe aantrekken. En als ik dan even dit pyjamajasje uit mag doen... Zo... Truitje dan... Zo beter?

Kollberg: (kucht)

Karlström: Het is ook zo akelig warm, hè?

Kollberg: Eh... lekkere koffie.

Karlström: Ja, ik weet echt niks hoor. Helemaal niks. Ja, vervelende geschiedenis, dat met die Simonsson bedoel ik.

Kollberg: Hij heet Rolf Evert Lundgren.

Karlström: O, ook dat nog? Ja, ik eh... ik kan me voorstellen dat u vindt dat ik in een eh... nou ja... in een ongunstig daglicht ben komen te staan, maar... daar kan ik niks aan doen... Op het moment eh... Eh... wilt u misschien roken? Ik heb helaas geen sigaretten, maar... ja, ik rook zelf niet, ziet u, en eh...

Kollberg: Ik ook niet.

Karlström: O. Nou ja, maar of ik nou wel of niet in een onvoordelig daglicht ben komen te staan, ik eh... ik kan alleen maar zeggen hoe het gegaan is. Ik kwam ‘m tegen om een uur of negen, in het Vanadis-zwembad, en eh... toen ben ik met ‘m naar huis gegaan.

Kollberg: Mm.

Karlström: Ik weet dus niks.

Kollberg: D’r is één ding dat ons interesseert en dat u waarschijnlijk wel weet.

Karlström: O? En dat is?

Kollberg: Hoe was hij? In seksueel opzicht bedoel ik.

Karlström: Ja, hoor ‘ns, daar geef ik geen antwoord op. Het is mijn gewoonte niet om eh...

Kollberg: Wat is uw gewoonte niet?

Karlström: Nou ja, het is mijn gewoonte niet om commentaar te leveren op mannen met wie ik omga. Om nou een voorbeeld te geven, als wij nou met elkaar naar bed zouden gaan, dan eh... zou ik naderhand geen bijzonderheden over u gaan rondstrooien, hoor.

Kollberg: (kucht) Ja, maar toch zou ik graag een antwoord hebben op die vraag. Was hij normaal op seksueel gebied?...’t Is erg belangrijk.

Karlström: Waarom?... Nou?

Kollberg: Wel, moet u horen: Lundgren is een beroepsmisdadiger. Hij heeft een stuk of tien zware gewelddaden bekend. Vorige week vrijdagavond bevond hij zich - en dat staat onomstotelijk vast - in het Vanadispark, op het moment dat daar een klein meisje vermoord werd.

Karlström: O! Ja, dat wist ik niet. Nou, maar dat zou ik niet gedacht hebben... Oooh... Maar dan begrijp ik het. Ik begrijp nou ook dat ik een antwoord op uw vraag moet geven.

Kollberg: (kucht) En?

Karlström: Ja eh... voor zover ik het kan beoordelen, was ie volkomen normaal. Bijna te normaal.

Kollberg: Wat bedoelt u daarmee?

Karlström: Ja, ik bedoel eh... dat ikzelf ook volkomen normaal ben in seksueel opzicht, maar dat eh... nou ja... omdat ik het niet zo vaak doe, wil ik wel wat meer dan... zullen we zeggen, alleen routine.

Kollberg: (kucht) Ja, ik eh... ik begrijp wat u bedoelt...’t Is hier warm, mm?

Karlström: Trek uw jasje dan toch uit.

Kollberg: Nou eh... dat valt eigenlijk wel mee, hoor... Wat ik nog vragen wou: was hij het die eerst contact legde in dat zwembad?

Karlström: Nee hoor, eerder andersom.

Kollberg: Oh...

Karlström: Ja... eh. Eerder andersom. Ik ging gisteren de deur uit met de bedoeling een man te versieren. Ik was d’r op ingesteld. ‘k Had me d’r op voorbereid zo te zeggen. Ja, op die manier leef ik. Dat doe ik al heel wat jaren zo. En als u dat wenst, dan kan ik u ook wel uitleggen waarom.

Kollberg: Dat is niet nodig.

Karlström: O, ‘k wil het met alle plezier doen, hoor.

Kollberg: (kucht)

Karlström: Wil je d’r over praten, bedoel ik?

Kollberg: Nee, dat is niet nodig.

Karlström: In elk geval kan ik garanderen dat z’n manier van doen volkomen normaal was. In het begin leek ie niet eens eh… erg geïnteresseerd te zijn. Maar ik heb d’r voor gezorgd dat dat veranderde. (lacht)

Kollberg: De koffie was uitstekend. Dank u wel. Dat eh... was het dan wel.

Karlström: Tja. Ik heb al vaker een lesje gehad, maar dit is wel het ergste. Dat is wel heel onplezierig... Maar… nou ja, ik kan u verzekeren dat ik het initiatief heb genomen, op een niet mis te verstane manier. En als u dat wenst, dan kan ik...

Kollberg: Nee, dat is niet nodig.

Karlström: En ik verzeker u dat ie volkomen normaal was toen ie eh… nou ja... toen we in bed lagen.

Kollberg: Dan... moet ik nu maar ‘ns opstappen.

Karlström: Ik vind u aardig.

Kollberg: Ik u ook. Ik ben sinds anderhalf jaar getrouwd. Mijn vrouw is in de zevende maand.

Karlström: O ja?

Kollberg: Ja.

Karlström: Ja, wat mijn manier van leven aangaat...

Kollberg: Die is niet goed, het kan gevaarlijk zijn.

Karlström: O, dat weet ik.

Kollberg: Dag.

Karlström: Dag!

Gunvald: Dat is dus een uitgemaakte zaak. Hij is seksueel normaal en z’n betrouwbaarheid als getuige staat vast. Verloren tijd.

Kollberg: Waar is Martin?

Gunvald: Die verhoort zuigelingen... Kleuters van drie en zo.

Kollberg: Verder nog nieuws?

Gunvald: Nee, niets.

Melander: Hier is wel wat.

Kollberg: Wat dan?

Melander: Een rapport van de psychologen. Hun kijk op de zaak.

Gunvald: Onzin! Ongelukkig verliefd op een lantarenpaal en dat soort dingen.

Melander: Nou, dat ben ik niet zo zeker van. Ze hebben een verklaring opgesteld, een verklaring die vrij aannemelijk klinkt en die nogal onrustbarend is.

Gunvald: Hoe dat? Kan het onrustbarender zijn dan het al is?

Melander: Het gaat over het feit dat de man mogelijkerwijs niet in ons kaartsysteem voorkomt. Ze zeggen dat het best mogelijk is dat ie geen strafregister heeft, dat ie al heel lang met z’n neigingen kan hebben rondgelopen zonder dat ze ooit tot uiting zijn gekomen, dat het bevredigen van een seksuele perversiteit in veel opzichten doet denken aan verslaving aan verdovende middelen. Hier halen ze voorbeelden aan uit het buitenland. Iemand die seksueel verknipt is, kan jarenlang een exhibitionist of een gluurder zijn en op die manier z’n driftleven bevredigen. Maar als ie door een toevallige impuls een aanranding of een lustmoord pleegt, kan de persoon in kwestie niet op een andere manier meer bevredigd worden dan door het begaan van nieuwe aanrandingen en nieuwe moorden.

Gunvald: Zoals het ouwe spreekwoord van de woeste beren: een beer die één keer een koe gedood heeft, enzovoort.

Melander: Net als een verslaafde aan verdovende middelen die z’n toevlucht neemt tot steeds sterkere vergiften.

Kollberg: Mm, dat klinkt redelijk.

Gunvald: Nou, ik vind het verdomd griezelig klinken.

Melander: Ja, het wordt nog veel griezeliger. Hier staat dat iemand jarenlang geen enkele tastbare uitdrukking hoeft te hebben gegeven aan z’n ziekelijke driften, totdat een toevallige impuls de aanleiding vormt tot een gewelddaad. Daarna kan hij niet nalaten het keer op keer weer te doen.

Gunvald: Ongeveer zoals Jack the Ripper.

Kollberg: Mm... En de aandrift?

Melander: Een toevallige situatie, een mentale inzinking, ziekte, drank, verdovende middelen. Maar waar het nou om gaat: als er dus van een dergelijk misdadig gedrag sprake is, dan zijn er dus in het verleden van de misdadiger zelf geen aanknopingspunten te vinden. Archieven en kaartsystemen zijn hier dus vaak van geen enkel nut. De betrokken persoon komt er eenvoudig niet in voor. En eenmaal begonnen met aanrandingen en moorden kan hij er eenvoudig nier meer mee ophouden. Hij is evenmin in staat zichzelf aan te geven of controle op z’n eigen daden uit te oefenen.

Gunvald: Ja, ik kan me massa’s andere verklaringen indenken. Eh…een buitenlander bijvoorbeeld die...

Melander: Bekendheid met het terrein, de onwaarschijnlijke zekerheid waarmee de moorden ten uitvoer zijn gebracht, de keuze van tijd en plaats, en het feit dat we na twee maanden en zeven etmalen niet één serieuze verdachte hebben, plus het feit van die broekjes... Dat is iets wat wij aan de pers niet verteld hebben.

Gunvald: Ja, ik zei, ik kan me toch nog andere verklaringen indenken.

Melander: Ik ben bang dat hier de wens de vader van de gedachte is.

Kollberg: Maar het is waarschijnlijk een wensdroom, Gunvald, maar ik hoop van harte dat je gelijk hebt. Anders...

Melander: Anders staan we met lege handen. En de enige kans dat we de dader grijpen, is ‘m volgende keer op heterdaad betrappen. Of...

Kollberg: Of hij doet het keer op keer weer tot ie het geluk heeft gepakt te worden.

Gunvald: Godverdomme!...

Melander: Ja.

Kollberg: Zelfs als wij ‘m hier voor ons zagen, zouden wij ‘m niet met een misdrijf in verband kunnen brengen, want we hebben niks. We weten niks van ‘m.

Melander: Zo is het.

Gunvald: Kun je niet eens wat opwekkends zeggen? We hebben een getuige: de overvaller heeft ‘m gezien. Wat denk jij eigenlijk van dat grietje, Lennart?... Nou?

Kollberg: Ze is... erg aardig. Ze doet mij denken aan iemand. Ja, da’s gek genoeg, aan iemand die ik nooit gekend heb, nooit echt.

Gunvald: Wat is dat nou voor onzin?

Kollberg: Iemand die ik nooit levend ontmoet heb, maar aan wie ik nog vaak moet denken. Misschien is dat niet zo best voor haar, voor Lisbeth Hedvig Maria Karlström.

Melander: Ik weet wie je bedoelt.

Kollberg: Ja?

Melander: Ja. Dat meisje in Motala. Is ‘t niet zo?

Kollberg: Ja... De vrouw in het Götakanaal.

Martin: Kijk.

Gunvald: Een metrokaartje? Wat moet je daarmee? Als je reiskorting wil hebben, moet je naar de kassa gaan.

Martin: Bosse, dat broertje van drie, kreeg het van een oom die hij en Annika tegenkwamen in het Tantopark, even voordat ze stierf.

Melander: Even voordat die “oom” Annika wurgde, bedoel je?

Martin: Misschien. “Oom lief. Oom in park lief. Bosse krijgen blet.”

Kollberg: Blet?... Biljet! Metrobiljet!

Martin: “Oom praten met Annika. Oom geven Bosse blet, anders Bosse huilen.”

Melander: Wat heeft dat jochie je nog meer verteld?

Martin: Jochies van drie kunnen niks vertellen. Vraag dat maar aan Gunvald.

Gunvald: Mm... Ja, nou goed. Dan heb ik me vergist.

Martin: Nee. Je hebt je niet vergist. ‘t Was geen doen. Hij had het steeds maar over “blet”, maar hij noemde alles “blet”: tabletten, pepermunt, drop, vitaminetabletten… Dus ik dacht dat eh... dat ik het beter maar vergeten kon.

Gunvald: Maar je vergat het niet.

Martin: Nee, het bleef me dwarszitten. Het jochie was nog zo klein. Hij had bijna geen woorden tot z’n beschikking, maar hij had die vent gezien. Hij had oog aan oog gestaan met die rotzak. Hoe kon ik het dan vergeten?

Melander: Ja.

Martin: Nou dan.

Kollberg: Mm. En toen?

Martin: En toen, ja, en toen, nou, een hoop onzinnige vragen natuurlijk en nauwelijks of geen antwoorden. Nou had ik gehoopt op een soort beschrijving van iemand. Als ie nou bijvoorbeeld een uniform had gedragen, dan had Bosse ‘m zeker “oom plisie” genoemd, nietwaar? Maar voor de rest, kinderen verbazen zich nooit ergens over. Als Bosse een man zou zien met groen haar, hè, met rooie ogen en drie benen, dan zou ie niet hebben gevonden dat daar iets vreemds aan was.

Kollberg: Mm.

Martin: Nou ja, tenslotte gaf ik het maar op. Maar bij de deur wou ie ineens mee naar het park, weet je wel. Hij holde voor me uit, de hal in, hij pakte z’n jasje en ineens steekt ie z’n hand in de zak van dat jasje en haalt daar dat metrobiljet uit. “Bosse blet. Bosse blet van oom.”

Kollberg: Mm. Dus dit is een “blet”?

Martin: Precies.

Melander: De vraag is nu: wat hebben we d’r aan?

Kollberg: Nou, d’r staan misschien vingerafdrukken op. We hebben immers die beroemde ninhydrinemethode?

Martin: ‘t Kan zijn, maar het zal wel niet. In de eerste plaats heeft degene die het afscheurde het in handen gehad. En dan uiteraard degene die het aan het jochie gaf, en daarna heeft ie het maanden in z’n zakken gehad met slakken en dat soort dingen, en tot m’n schande moet ik bekennen dat ik het ook heb vastgepakt.

Gunvald: En bovendien is het te veel gekreukt.

Melander: En het papier is te grof.

Kollberg: Maar... we zullen ‘t natuurlijk proberen.

Melander: Laat ‘ns zien.

Martin: Nou, ik heb de gaatjes al bekeken. Wat dacht je? ’t Kaartje is geknipt op 13:30 uur op de twaalfde. Van welke maand staat er niet op. Dat kan dus betekenen dat eh...

Melander: Deze biljetjes van 1 kroon, type éénhonderd, worden alleen in het centrum verkocht. Misschien kunnen we d’r achterkomen wanneer en waar het verkocht is... D’r staan nog twee nummers op.

Kollberg: Bel SS.

Melander: Dat heet tegenwoordig SL.

Kollberg: Ja, dat weet ik, maar er staat nog steeds SS op de uniformknopen. Ze hebben zeker nog geen geld om nieuwe te laten maken.

Gunvald: Mm, je vraagt je af hoe dat in godsnaam mogelijk is, als het een piek kost om van Gamla Stan naar Slussen te rijden... Wat kost nou een knoop?

Melander: Ik ga het uitzoeken.

Gunvald: Moet je ‘t kaartje niet mee hebben?

Melander: Hoezo? (vertrekt)

Kollberg: (lachje) Dat heeft ie met serienummer en al allang in z’n kop staan.

Gunvald: Zeg, heeft dat jochie nog iets meer gezegd?

Martin: Nee, maar alleen dat ie samen met dat meisje een “oom” tegenkwam. Dat ie naderhand met het biljet voor den dag kwam, dat was dus puur eh... puur toeval.

Kollberg: Mm, we hebben dus een getuige die de moordenaar zowel gezien als gesproken heeft.

Gunvald: Alleen is die getuige drie jaar...

Kollberg: Als ie iets ouder was geweest...

Martin: Dan was het nooit gebeurd. In elk geval niet daar en toen.

Melander: Het kaartje is inderdaad van de twaalfde juni. Het is verkocht door een lokettiste bij de noordelijke ingang van het metrostation Rådmansgatan. Om daar te komen moet je gebruik maken van één van de beide toegangen die aan Sveavägen liggen naast de handelshogeschool. Hier heb je de plattegrond van de metro. Als degene die het kaartje aan de Rådmansgatan gekocht heeft naar het Tantopark is gegaan, dan moest ie overstappen of bij de halte T-Centralen, of bij Gamla Stan of bij Slussen. In dat geval is ie meegereden tot het station Zinkensdamm. Daar vandaan is het ongeveer vijf minuten lopen naar de plek waar het dode meisje gevonden is. Het begin van de rit moet dan gelegen hebben tussen half twee en kwart voor twee, en de hele rit heeft met overstappen mee ongeveer twintig minuten geduurd.

Martin: Mm.

Melander: Tussen vijf voor en tien over twee kon de betrokken persoon dus in het Tantopark zijn.

Martin: Ja, volgens de dokter is het meisje waarschijnlijk gestorven tussen half drie en drie uur, eventueel wel iets vroeger.

Kollberg: Ja, dus wat de tijd betreft, klopt het.

Gunvald: Als die d’r linea recta heen is gegaan, ja.

Melander: Het station ligt niet ver van het Vanadispark.

Kollberg: Ja, wat zegt ons dat? Dat ie tussen de verschillende stadsparken met de ondergrondse heen en weer rijdt en twee meisjes heeft gedood. En waarom heeft ie bus 55 niet genomen? Dan was ie d’r ook gekomen. Had ie zelfs niet hoeven lopen.

Gunvald: Nou, dan was ie waarschijnlijk ingerekend.

Melander: Ja, dat is geen drukke lijn. Daar herkennen ze hun passagiers.

Martin: Luister, brengt het kaartje naar het lab, en vraag ze ons de uitslag zo vlug mogelijke mee te delen.

Gunvald: Mot je net de baas daar kennen!

Kollberg: Ja, die Hjelm is me een chagrijn!

Gunvald: Ja... “Of de heren wel weten wat ie allemaal te doen heeft?”

Martin: Zeg Hjelm dat we d’r volledig begrip voor hebben en dat jij ‘m graag zou komen helpen als jij voor zulk veeleisend werk maar de juiste deskundigheid zou bezitten. Gesnapt?

Gunvald: Gesnapt!

Martin: Goed zo.

Gunvald: Ik ben al weg. (vertrekt)

Kollberg: (lachje) Gesnapt, Martin. Hjelm zal wel wat tegensputteren en dan meteen z’n aandacht aan het kaartje schenken, grote deskundige die ie is. Wanneer zal ik het ooit leren?

Martin: Geduld...

Melander: We hebben de naam van de lokettiste die het kaartje in de Rådmansgatan verkocht heeft. Zal ik d’r iemand heen sturen? (telefoon)

Martin: Ja, da’s goed. (neemt op) Ja?

vrouwenstem: Eh... neemt u me niet kwalijk dat ik u stoor. Ja, u moet het verschrikkelijk druk hebben.

Martin: Met wie spreek ik?

vrouw: U bent toch meneer Beck?

Martin: Ja.

vrouw: U spreekt met Ingrid Oskarsson.

Martin: Oh.

Oskarsson: Ja, u... u hebt zelf gezegd dat ik moest bellen. Ja, misschien is ‘t van geen enkel belang, maar ik vond toch dat ik het moest zeggen.

Martin: O, natuurlijk, neemt u me niet kwalijk. Ik herkende uw stem niet zo gauw, mevrouw. Wat is er aan de hand?

Oskarsson: Lena heeft zich opeens iets herinnerd dat Bosse die maandag in het park gezegd heeft.

Martin: Ja?

Oskarsson: U weet wel, die dag dat het gebeurd is.

Martin: Ja. Ja, wat dan?

Oskarsson: Ze zei dat hij zei dat hij z’n dagpappa gezien heeft.

Martin: Dagpappa?

Oskarsson: Ja, Bosse was eerder van het jaar overdag bij een dagmamma... Eh... er zijn namelijk bijna geen crèches en ik wist niet waar ik ‘m laten moest als ik op m’n werk was. Toen heb ik een advertentie gezet en een mevrouw gevonden in de Timmermansgatan die overdag op ‘m paste.

Martin: Had u het dan niet overeen dagpappa? Of heb ik dat nou verkeerd verstaan?

Oskarsson: Nee, dat is de man van de dagmamma. Ja, hij was er overdag meestal wel niet, maar hij kwam vaak vroeg thuis en zodoende zag Bosse hem praktisch elke dag. En daarom ging hij hem dagpappa noemen, begrijpt u.

Martin: En... Bosse zei tegen Lena dat ie ‘m maandag in het Tantopark heeft gezien.

Oskarsson: Ja, ja.

Martin: Weet u of het voor of na de periode was dat ie was verdwenen?

Oskarsson: Ja, Lena weet zeker dat hij het niet daarvoor gezegd heeft. En daarom dacht ik ook dat ik het u moest vertellen. Ja, het houdt vast geen verband met het gebeurde. Het is een aardige, vriendelijke man, maar als Bosse hem gezien heeft, is het misschien best mogelijk dat hij op zijn beurt ook wel iets gezien of… of gehoord heeft.

Martin: Mm, mm. Hoe heet ie?

Oskarsson: Eh... hij heet Eskil Engström. Ik geloof dat hij van beroep chauffeur is.

Martin: Ja.

Oskarsson: Ze wonen in de Timmermansgatan nummer 18. ‘t Lijkt me een heel aardige man. Ik heb ‘m vaak gezien als ik Bosse ophaalde.

Martin: Ja, heeft ie nog iets meer gezegd over die ontmoeting met zijn dagpappa?

Oskarsson: Nee.

Martin: Hoe ziet die man d’r uit?

Oskarsson: Ja, (lachje) ‘t is moeilijk te beschrijven. Aardig, misschien een tikje slordig, maar dat kan ook door z’n beroep komen. Hij is een jaar of vijfenveertig, vijftig. Dun haar. Ziet er eigenlijk heel gewoon uit.

Martin: Juist. Ja... Ja, als ik u goed begrepen heb, dan gaat Bosse niet meer naar die mevrouw toe, hè?

Oskarsson: Nee, nee, ze hebben zelf geen kinderen en dat was eigenlijk vervelend voor Bosse. Eh... ze hadden me een plaats in een crèche beloofd, maar die ging toen toch naar een moeder die als verpleegster werkte.

Martin: Ja, ja.

Oskarsson: Die hebben de voorrang in deze buurt.

Martin: Ja, eh... waar is Bosse nu overdag?

Oskarsson: Thuis. Ik... ik werk momenteel niet.

Martin: Ja. Wanneer is ie voor het laatst bij de Engströms geweest?

Oskarsson: Mm, de eerste week van april. Ja, ik was toen een week vrij. En toen ik weer zou beginnen, was die plaats in de crèche niet meer vrij en mevrouw Engström had intussen een ander kind genomen.

Martin: En vond ie het prettig bij haar?

Oskarsson: Nou, ‘t gaat wel. Hij vond eigenlijk meneer Engström aardiger. Eh... z’n dagpappa dus. Denkt u dat hij Bosse dat kaartje gegeven heeft?

Martin: Ik weet het niet, maar ik zal proberen d’r achter te komen.

Oskarsson: Ah, ik wil u graag helpen. U weet toch dat we vanavond met vakantie gaan?

Martin: Ja ja, dat is me bekend, mevrouw. Prettige vakantie, en zegt u eh... Bosse voor mij gedag. (legt neer)

Kollberg: Nou... wat zit je me nou aan te kijken?

Martin: Ik zit te denken.

Kollberg: Denk dan hardop, of kijk een andere kant uit.

Martin: Herinner jij je dat verhoor van Rolf Evert Lundgren?

Kollberg: Ja. Ja ja.

Martin: Z’n beschrijving van die man die ie in het Vanadispark gezien heeft?

Kollberg: Ja, klopt dat signalement met dat van eh… de dagpappa?

Martin: Ja, in grote lijnen wel. Middelbaar, shabby, dun haar. Melander...

Melander: Nee.

Martin: Wat nee?

Melander: Er komt geen Eskil Engström voor in het register van de zedenpolitie.

Kollberg: Weet jij dat zeker?

Melander: Ja. Maar ik zal het nakijken, voor alle zekerheid.

Martin: Doe dat. (verlaat het lokaal)

Kollberg: Verdomme!...

Gunvald: Die mensen zijn gek. Ik mag verrekken als het niet waar is.

Kollberg: Hoezo?

Gunvald: Ik had zojuist Hjelm aan de lijn... Tussen twee haakjes, hij wil je spreken, Martin. Nou, één van de kerels van de Mariapost heeft in een bosje bij het Hornstullsstrand een broekje gevonden en zonder ons te waarschuwen heeft ie het naar het lab gebracht en gezegd dat het wel ‘ns van het lijkje in Tantopark kon zijn. Met als gevolg dat die jongens van het lab met open monden hebben staan kijken naar een roze directoire maat 44, die zelfs mij nog te groot zou zijn en zich verbaasd afvragen wat er in jezusnaam aan de hand is. En dat kun je je met recht afvragen. Maakt het dan helemaal niets meer uit hoe dom je bent in dit corps?

Kollberg: Nee, dat heb ik me ook wel ‘ns afgevraagd.

Martin: Wat zei ie nog meer?

Gunvald: Wie?

Martin: Hjelm.

Gunvald: Dat de kans op bruikbare vingerafdrukken nihil was. Veel te grof papier.

Martin: O, dat dacht ik al.

Gunvald: O ja, en hij had blauwe katoenen vezeltjes gevonden, vermoedelijk van de voering van een zak.

Martin: Mm. Bosse heeft een blauw jasje.

Kollberg: Dus dat zeg ook niks.

Martin: Nee, nee, dat zegt ook niks, nee. Ik ga ‘ns eh... bij de Engströms kijken. Ben ik er gelijk even uit. (vertrekt)

(Martin belt aan - deur wordt geopend)

vrouw: Ja?

Martin: Mevrouw Engström?

Engström: Ja.

Martin: Is de heer Engström thuis?

Engström: Nee. Wat wenst u?

Martin: ‘k Zou graag even met u willen praten. Ik ken één van uw dagkinderen.

Engström: Wie dan wel?

Martin: Bosse Oskarsson. Z’n moeder heeft me uw adres gegeven. Mag ik even binnenkomen?

Engström: Oh... nou, kom dan maar verder… (hij gaat naar binnen) Ja eh... neemt u me niet kwalijk, maar waar gaat het over? Wat is er met Bosse?

Martin: Ik ben van de politie. Dit is een eh... routineonderzoek, niets om u ongerust over te maken. En met Bosse gaat alles goed.

Engström: Waarom zou ik me ongerust maken? ‘k Ben niet bang voor de politie. Gaat het over Eskil?

Martin: Ja. Mevrouw Engström, eigenlijk ben ik hier gekomen om met uw man te praten. Het schijnt trouwens dat ie Bosse één dezer dagen heeft gezien.

Engström: Eskil!?

Martin: Ja. Weet u hoe laat ie thuiskomt?

Engström: Maar... Eskil is dood.

Martin: O, neemt u me niet kwalijk. Dat wist ik niet. Ik... Mijn oprechte deelneming. Wanneer is dat gebeurd?

Engström: Dertien april van dit jaar. Auto-ongeluk. De dokter zei dat ie gestorven is voordat ie de tijd heeft gehad zich dat te realiseren.

Martin: Mm. ‘t Spijt me, mevrouw Engström.

Engström: Eskil was met z’n vrachtwagen op weg naar Södertelje. ‘t Was op een maandag. Eskil is 32 jaar chauffeur geweest en al die jaren heeft ie zelfs geen bekeuring gehad. Het was zijn schuld niet.

Martin: Ik begrijp het, ja. ‘t Spijt me heel erg dat ik u lastiggevallen heb. Ik eh... er moet sprake zijn van een persoonsverwisseling.

Engström: Die bandieten die ‘m aangereden hebben, die hebben bijna geen straf gehad. Ondanks het feit dat de auto gestolen was.

Martin: Mm. Ja, dan eh... ga ik dan maar weer, hè. Eh… als u ‘t niet erg vindt, zou ik graag een foto van uw man willen zien voor ik wegga.

Engström: Ik heb geen foto van Eskil.

Martin: Maar u heeft toch een eh... een pas, of een rijbewijs?

Engström: We zijn nooit ergens heen geweest, Eskil geen pas. Z’n rijbewijs is al heel oud.

Martin: Mag ik het toch even zien?

Engström: Mm. Ja. (opent een lade) Hier heb ik het. Alstublieft.

Martin: Ja ja ja...

Engström: Maar zo zag ie d’r niet meer uit, hoor.

Martin: Hoe dan wel? Zoudt u dat eh… willen beschrijven?

Engström: Ja, hij eh... hij was niet zo lang als u, maar wel een stuk langer dan ik. Een meter tweeënzeventig, geloof ik. Vrij mager. Had heel dun haar, een beetje aan de grijze kant. Verder weet ik niet wat ik moet zeggen. Hij... hij zag er aardig uit. Volgens mij tenminste. Al was ie dan misschien niet knap met die grote neus van ‘m en die kleine mond. Maar ja, hij zag er... aardig uit, hè.

Martin: Mm. Ja, dank u wel, mevrouw Engström. Ik zal u niet langer ophouden.

(telefoon)

Martin: Beck.

Melander: Martin, de vrouw die dat kaartje verkocht heeft, ze heet Gunda Persson. Ze herinnert zich niets. Ze heeft geen tijd om naar passagiers te kijken, zegt ze.

Martin: Mm.

Melander: Dat was het dan.

Martin: Ja, bedankt.

Melander: Ben jij bij die dagpappa geweest?

Martin: Ja.

Melander: En?

Martin: Die valt af.

Melander: Weer een dood spoor dus?

Martin: Mag je wel zeggen.

Melander: Sterkte.

Martin: Jij ook. Dag... (legt neer en geeuwt) O, Jezus Christus nog aan toe. (telefoon - neemt op) Ja!

Ingrid Beck: Pap?

Martin: Eh... wat... ben jij het, Ingrid?

Ingrid: Waarom schreeuwde je?

Martin: Ah, doe ik altijd. Wist je dat niet?

Ingrid: Stoor ik?

Martin: Nee.

Ingrid: Je klinkt zo moe.

Martin: Waarom bel je?

Ingrid: Ik ben toevallig in de buurt. Ik dacht eh... misschien heb je even tijd voor een kop koffie. Ik heb je al in zo’n tijd niet meer gezien. ‘t Lijkt wel weken.

Martin: Koffie?

Ingrid: Ja.

Martin: Gewoon, zomaar?

Ingrid: Ja.

Martin: Midden op de dag, onder werktijd?

Ingrid: Ja!

Martin: Waar?

Ingrid: Op de hoek. Ik... ik zit er al. ‘k Kan je naar buiten zien komen.

Martin: ‘k Kom d’r aan.

Ingrid: Fijn. Zeg, pap...

Martin: Ja?

Ingrid: Ze hebben vers appelgebak.

Martin: Ja. Bestel maar vast.

Ingrid: Ja.

Martin: ‘k Ben zo bij je. Ja.

Martin: Ja, vannacht wordt er een eh... een razzia gehouden. ‘k Had het net van Hammar gehoord toen jij belde.

Ingrid: Een razzia?

Martin: Mm.

Ingrid: Dat klinkt spannend, pap.

Martin: Spannend? Lieve kind, iedereen is al doodop. Hoe moeten ze zich dan morgen wel niet voelen?

Ingrid: Jij vindt het niet zo’n goed idee dus?

Martin: Nee. Trouwens, Hammar ook niet, hoor. Die eh... maakte niet bepaald een opgewekte indruk, maar ja... wie wel de laatste tijd?

Ingrid: Kun je dan geen bezwaar maken tegen zo’n besluit?

Martin: Ik was er niet bij toen ze ’t namen.

Ingrid: Mm.

Martin: Ik heb ook geen gegronde bezwaren eigenlijk. ‘k Heb alleen maar het vermoeden dat ze ‘t doen omdat ze niet goed weten hoe ze ‘t onderzoek verder moeten aanpakken, terwijl er toch iets gebeuren moet.

Ingrid: Ziet het er zo slecht uit?

Martin: Mm. Slechter dan ooit. De kranten en de t.v. hitsen de publieke opinie op met al die kreten van... van “de politie doet niks en staat machteloos”, terwijl er verdomme 75 man bij het directe opsporingswerk betrokken zijn. (lachje van Ingrid) Weet je, die druk van buitenaf is zo enorm. En met het uur nemen de tips toe en die moet je dan stuk voor stuk nagaan, al zijn ze bijna allemaal waardeloos. We moeten een moordenaar zien te grijpen. Hoe eerder, hoe beter. ‘t Is een wedloop met de dood, precies zoals de sensatiepers dat schrijft. Ja, en wat hebben we nou om van uit te gaan? Vaag signalement, gebaseerd op de getuigenverklaringen van een… van een  driejarige kleuter, van Lundgren, die overvaller, en een kaartje van de metro!... Dat is niks! We hebben helemaal niks. Dus we houden een razzia. (lachje) Een razzia! Dan pakken we de moordenaar wel niet, maar wel een stelletje handelaren in verdovende middelen, en inbrekers... Nog meer werk voor ons. En de hele onderwereld in paniek. Maar een razzia zal en moet er komen. En wat is het resultaat? Dieven, helers, souteneurs, prostituees...  iedereen houdt zich een tijdje gedekt, alleen de stomsten worden gepakt. Het enige wat we d’r mee bereiken is dat we een beetje rondroeren in de onderste lagen van de maatschappij. Daklozen, alcoholisten, hopeloze gevallen, die er niet eens in slagen om onder tijd weg te komen als de welvaartsstaat de steen optilt waaronder ze zijn weggekropen.

Kollberg: (komt binnen) Dag Ingrid.

Ingrid: Oh....

Kollberg: Sorry, Martin, maar ik moet jullie onderonsje even storen.

Martin: Zeg, hoe weet jij dat ik hier was?

Kollberg: ‘k Keek toevallig uit het raam toen jullie de straat overstaken en eh… hier gingen zitten.

Ingrid: Toevallig!...

Kollberg: Ja!

Martin: Wat een systeem!

Kollberg: Hoe bedoel je?

Martin: Nou, alleen maar staan staren.

Kollberg: Kom je, ja of nee?

Martin: Ja, ik kom.

Kollberg: Dag Ingrid!

Ingrid: Spelbreker!

Kollberg: Het spijt me.

Ingrid: Dag pap.

Martin: Ja.

Ingrid: Je bent zeker weer laat vanavond, hè?

Martin: ‘k Hoop van niet. Dag!

Ingrid: Dag! (ze gaan buiten)

Martin: Nou?

Kollberg: In de Västmannagatan hebben ze ’n lijk gevonden. ’t Klopt ‘t het signalement. Larsson is er al.

Martin: Daarheen dan.

(ze gaan een trap op)

Martin: Waar ligt ie?

Gunvald: Derde verdieping.

Kollberg: Hoe kon ie daar komen? Zonder ladder. Het hele trappenhuis ontbreekt, voor zover ik kan zien.

Gunvald: Dat weet ik niet.

Kollberg: Weet je niet?

Gunvald: Nee. Hij wil het niet vertellen. Hij ligt gewoon dood te zijn op z’n rug.

Kollberg: Okay. Okay...

Martin: Mm. D’r zit niks anders op dan de boel af te zetten en te wachten op de technische dienst.

Kollberg: Wachten dus. Nou, gezellig.

Gunvald: Ja...

Kollberg: Je vraagt je af, een dooie vent op de derde etage van een half afgebroken huis.

Gunvald: Je hoeft er niets bijzonders van te verwachten. Hij is gestikt in z’n eigen braaksel.

Martin: Mm. Ja, daar ziet het wel naar uit, hè?

Kollberg: Zeg eh... hoe lang zou ie al dood zijn, denken jullie?

Martin: Niet zo lang.

Gunvald: Nee, niet bij deze temperatuur.

Kollberg: Nou, ‘t signalement klopt wel.

Martin: Ja, dat slaat op wat al te veel mensen.

Kollberg: En de wijk... ‘t Is de juiste wijk. Jij had gedacht aan Vasastaden of Noord-Norrmalm. Mm?

Martin: Ja, we moeten d’r eerst achter zien te komen... wie ie is.

Kollberg: Ja...

Gunvald: Waar blijven ze?

Kollberg: Geduld.

Martin: Ja.

Martin: (komt thuis binnen in de slaapkamer) Ben je nog wakker?

Inga Beck: Ja, ‘k lag te lezen.

Martin: Mm.

Inga: Zware dag gehad?

Martin: ‘t Gaat. (doet z’n schoenen uit)

Inga: Wat zie je d’r uit!

Martin: (geeuwt) Waarom heb je niks aan?

Inga: Omdat het zo warm is.

Martin: Mm.

Inga: Hoezo? Ben je onaangenaam getroffen?

Martin: Mens, hoe kom je d’r bij? (gaat met pijn liggen) Ik voel me smerig, maar ik ben te moe om d’r wat aan te doen.

Inga: Dat heb je steeds vaker.

Martin: O ja?

Inga: Ja. Als je ’n douche zou nemen, zou je opknappen.

Martin: Je meent het.

Inga: Ah, je hoeft niet zo sarcastisch te doen. Ik zeg het voor je eigen bestwil.

Martin: O, vast.

Inga: Ga nou maar slapen.

Martin: Ja. (geeuwt) O, Jezus Christus, god nog aan toe...

Inga: Wat is er?

Martin: Niks. Verrekt stom idee eigenlijk, zo’n tweepersoonsbed.

Inga: Dat hoor ik voor het eerst.

Martin: Ja? Nou, ik denk het anders al lang.

Inga: Koop dan een divanbed en zet het in de andere kamer.

Martin: Zal ik doen... Neem me niet kwalijk. Ik doe rot tegen je. Alleen maar omdat de hele troep me tot hier zit..

Inga: Nou... ga nou maar slapen. Je bent bekaf, da’s alles.

Martin: Ja.

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (11/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.
Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign