Reiziger zonder bagage, deel 02

Reiziger zonder bagage, deel 02
beschrijving:

REIZIGER ZONDER BAGAGE

DEEL 2

Jean Anouilh (1910-1987)

uitzending: AVRO, dinsdag 02/11/1982

bewerking: John Whiting - vertaling: Tom van Beek

regie: Hero Muller

rolverdeling:

- Gaston: Jules Royaards

- mevrouw Renaud: Henny Orri

- George Renaud: Hein Boele

- Valentine Renaud: Marijke Merckens

- hertogin Dupont-Dufort: Enny de Leeuwe

- monsieur Huspard: Rudolf Damsté

- een butler: Frans Somers

- een huisknecht: Donald de Marcas

- kamermeisje Juliette: Bruni Heinke

- de jongen Madison: Olaf Wijnants

- Mr. Job Pickwick: Frans Somers

duur: 52'35"

hoorspel:

Mevrouw Renaud: Weet je… wat je tegen me geroepen hebt, met je verwrongen mond? Met je hand opgeheven om te slaan? Je riep: “Ik haat je!” “Ik haat je”, dat heb je tegen mij gezegd, tegen je moeder… Begrijp je nu waarom ik in mijn kamer gebleven ben? Waarom ik gehoopt heb dat je naar me toe zou komen? Dat ik gewacht heb tot je de voordeur achter je dicht sloeg?

Gaston: Dus ik ben gestorven toen ik achttien was, zonder dat ik ooit maar het kleinste geluk had gekend, omdat dat beschouwd werd als overbodige onzin? (zucht) En zonder dat u ooit nog een woord tegen me gezegd heb? Ik heb een hele nacht op m’n rug gelegen, zwaar gewond, en ik was dubbel zo eenzaam als die andere soldaten die riepen om hun moeder. Ja, het is waar: ik haat je.

Mevrouw Renaud: Jacques? Jacques, wat is er? Wat heb je?

Gaston: Wat eh… eh… hè? O, eh… neemt u me niet kwalijk, het spijt me… Ik ben niet Jacques Renaud. Ik herinner me niets van wat ik in zijn kamer heb gezien. Daarnet, heel even, toen ik u hoorde praten, heb ik me met hem vereenzelvigd. Ik was in de war. Het... het spijt me. Een compleet verleden, dat is meer dan een man aankan in één keer. Als u me een plezier wilt doen, laten we dan teruggaan naar m’n gesticht.

Mevrouw Renaud: Maar ik...

Gaston: Ik… ik heb daar sla geplant en vloeren geschrobd. De dagen gingen voorbij, maar zelfs na achttien jaar, precies de helft van mijn leven, zijn zij nooit samengesmolten tot die krankzinnige nachtmerrie die u “verleden” noemt.

Mevrouw Renaud: Maar Jacques...

Gaston: Noemt u me alstublieft geen Jacques meer. Hij heeft te veel aangericht, die Jacques van u. Laten we ’t maar houden op Gaston. Een niets, een niemand, maar ik ken ‘m. Die Jacques, als jongen al bedolven onder de dode vogels, die Jacques die bedrogen heeft, gemoord heeft, die de oorlog in ging zonder dat iemand ‘m uitzwaaide, die zelfs nooit heeft liefgehad, die Jacques maakt me bang.

Mevrouw Renaud: Maar toch, m’n arme jongen...

Gaston: Ga weg, ik ben uw arme jongen niet.

Mevrouw Renaud: (zucht) Nu hoor ik weer diezelfde toon van vroeger...

Gaston: Ik heb met uw “vroeger” niets te maken. Ik spreek nu, tegen u, vandaag. Gaat - u - weg!

Mevrouw Renaud: Goed Jacques, ik ga. Maar als anderen hebben bewezen dat ik jouw moeder ben, dan verwacht ik dat je mij om vergeving zult vragen. (verlaat de kamer)

Gaston: Vergeving!... (blaast)

Valentine: (komt binnen)Ik heb op de gang staan luisteren.

Gaston: Laat me alleen.

Valentine: Je zei dat jij nooit had liefgehad. Hoe kan jij dat weten als jij je niets herinnert?

Gaston: Weg! Gaat u ook weg!

Valentine: Waarom praat je zo tegen me? Wat is er?

Gaston: Ga weg! Ik ben Jacques Renaud niet!

Valentine: Je schreeuwt alsof je bang bent.

Gaston: Ja, dat ben ik ook.

Valentine: Ja... Ja, dat begrijp ik best. Jacques had nu niet bepaald het aardigste karakter. Maar daarom hoef je mij toch nog niet te haten?

Gaston: Ik hou niet van dat lachje op uw gezicht. Dat zie ik nu al vanaf het moment dat ik hier ben… U bent zijn vriendin geweest.

Valentine: Wie heeft zoiets durven zeggen?

Gaston: Uw man!

Valentine: Goed... En als jij nu eens mijn minnaar was, en als ik je nu ‘ns terug wil? Heb jij daar dan iets op tegen?

Gaston: U vergeet dat u praat tegen iemand die uit een andere wereld komt, die op de helft van z’n leven opnieuw geboren is, onwetend, onbedorven. Was het dan niet fout om met de vrouw van je broer naar bed te gaan? Een broer die van u hield, die voor u zorgde?

Valentine: Toen ik jullie leerde kennen op die vakantie in Dinard, heb ik meer met jou getennist en gezwommen dan met je broer. Die lange strandwandelingen maakte ik meestal alleen met jou. Ik heb alleen jou gekust, jou alleen. Later, toen ik werd uitgenodigd op de ontvangsten van je moeder, is je broer verliefd om me geworden, maar ik kwam voor jou.

Gaston: Maar je bent met hem getrouwd.

Valentine: Maar jij was nog zo jong... Ik... ach, ik was minderjarig, een wees, zonder een cent en overgeleverd aan de goedheid van een ouwe tante. (lachje) Nou, die liet het me voelen dat ik al een paar huwelijksaanzoeken had afgewezen. Als ik mezelf dan toch moest verkopen, dan maar aan de man die me bij jou in de buurt bracht. Aan wie anders?

Gaston: ‘t Lijkt me een goeie vraag voor een rubriek uit één van die damesbladen.

Valentine: Toen ik terugkwam van mijn huwelijksreis, werd ik je minnares.

Gaston: Ah!! Wij hebben ons tenminste nog eventjes kunnen inhouden.

Valentine: Eventjes? Twee afschuwelijke maanden! Maar toen... (zucht) toen hadden we drie jaar voor onszelf, want de oorlog brak uit en Georges moest onder dienst. En nu... na achttien jaar...

Gaston: Raak me niet aan! Ik ben Jacques Renaud niet.

Valentine: Zoals je wilt. Maar laat me dan ‘ns kijken naar de schim van de enige man die ik ooit heb liefgehad. Kijk me aan... Is er niets, is er helemaal niets aan me, een... een oogopslag, een intonatie, wat je herkent?

Gaston: Niets!

Valentine: Jacques, waarom ben je zo hard? Weet je, het is nogal wat voor een vrouw die ooit heeft liefgehad om na een eindeloos lange tijd dan wel niet haar minnaar maar dan toch -  tot in het kleinste trekje om z’n mond - de geest van haar minnaar terug te vinden. Zijn volmaakte dubbelganger!

Gaston: Ik mag dan misschien z’n volmaakte dubbelganger zijn, maar Jacques Renaud ben ik niet.

Valentine: Kijk me aan, Jacques!

Gaston: Ik...

Valentine: Kijk me aan!

Gaston: Ik kijk u aan… U bent mooi, maar Jacques Renaud ben ik niet.

Valentine: Zeg ik je dan echt helemaal niets?

Gaston: Nee, niets.

Valentine: (zucht) Dan zal je geheugen nooit meer in orde komen.

Gaston: Ik zou bijna zeggen: ik hoop van niet. Maar... waarom zegt u dat?

Valentine: Weet jij niet eens meer wie je twee jaar geleden hebt gezien?

Gaston: Twee jaar geleden?

Valentine: Een linnenmeisje, een invalster.

Gaston: Linnenmeisje?

Valentine: Ja. Ik speelde voor linnenmeisje. (lachje) Met toestemming van mijn schoonmoeder. Wat wil je nog meer? Zo kon ik tenminste even bij je zijn. Kijk me nou nog ‘ns aan, man zonder geheugen!

Gaston: Was u dat linnenmeisje dat voor één dag is ingevallen?

Valentine: Ja!

Gaston: Maar waarom hebt u toen niet iets gezegd?

Valentine: (zucht) Ik wilde niet iets zeggen van tevoren. Ik... ja, ik hoopte, ik geloofde dat je je herinnering zou terugkrijgen als je weer in mijn armen lag.

Gaston: Maar daarna hebt u ook niets gezegd.

Valentine: Ik wilde met je praten, maar we werden betrapt, weet je nog wel?

Gaston: O ja! De hoofdzuster.

Valentine: Ja, (lachje) precies, de hoofdzuster.

Gaston: Maar waarom hebt u het toen niet tegen iedereen uitgeschreeuwd dat u me herkend had?

Valentine: Dat heb ik gedaan, samen met nog vijftien andere families.

Gaston: Ja, natuurlijk, daar heb ik zo gauw niet aan gedacht. Iedereen herkende me. Dus het bewijst nog steeds niet dat ik Jacques Renaud ben.

Valentine: Maar goed, je herinnert je dus het linnenmeisje met die grote stapel lakens?

Gaston: Maar natuurlijk herinner ik me haar. Ik weet niets meer van voor de oorlog, maar voor de rest is mijn geheugen uitstekend.

Valentine: En... wil je niet weer met haar naar bed?

Gaston: Laten we eerst maar ‘ns afwachten of ik wel Jacques Renaud ben.

Valentine: En als je Jacques Renaud bent?

Gaston: Als ik het ben, zou ik voor niets ter wereld ooit nog met u naar bed willen. Ik voel d’r niets voor de minnaar te zijn van de vrouw van mijn broer.

Valentine: Maar dat ben je toch al geweest?

Gaston: Lang geleden, ja. Maar mijn jeugd is... weggespoeld.

Valentine: (lachje) Nu ben je alweer het linnenmeisje vergeten. Als jij Jacques Renaud bent, dan ben je nog geen twee jaar geleden naar bed geweest met de vrouw van je broer. Jij, en niet iemand uit een vaag verleden.

Gaston: Ik ben Jacques Renaud niet!

Valentine: Luister nou ‘ns goed naar me, Jacques. Jij hebt het maar makkelijk, als man zonder geheugen. Maar dat heerlijke leventje zal jij toch vroeg of laat moeten opgeven. Waarom accepteer je jezelf niet? Het leven met zijn aandoenlijke moraal en zijn dierbare vrijheid, ach, het komt er toch alleen maar op neer dat we onszelf accepteren zoals we zijn? Die achttien jaar in het gesticht, waar jij beschermd was en buiten ‘t bereik van de wereld, die achttien jaar is precies de tijd die een jongen nodig heeft om man te worden. En vandaag word jij voor de tweede keer volwassen, een mondige man, met een verleden van ellende en littekens, maar ook van geluk. Accepteer jezelf toch, Jacques, en accepteer mij!

Gaston: Misschien dat ik mezelf zal moeten accepteren, maar u zal ik nooit accepteren.

Valentine: Maar dat heb je al gedaan, twee jaar geleden!

Gaston: Ik wil de vrouw van mijn broer niet.

Valentine: Ach, onzin, dat soort kreten. Nu je weer man bent geworden, zal je merken dat je je problemen niet kunt oplossen met een formule. Jij hebt me van hem afgenomen, maar hij heeft mij van jou afgenomen, alleen maar omdat ie ouder was, omdat ie eerder dan jij voor zichzelf kon beslissen.

Gaston: Het gaat niet alleen om u! Ik weiger te accepteren dat ik ouwe vrouwen heb opgelicht, of dat ik me aan dienstmeisjes vergeef.

Valentine: Aan... dienstmeisjes?

Gaston: En ik weiger te accepteren dat ik mijn moeder bijna heb geslagen. Ik accepteer niets van dat krankzinnige gedrag van mijn walgelijke kleine dubbelganger.

Valentine: Schreeuw niet zo, Jacques. Je hebt je daarnet al precies hetzelfde gedragen.

Gaston: Ik heb een onmenselijke ouwe vrouw gezegd dat ik d’r haat. Die is niet mijn moeder.

Valentine: Ja, Jacques, ze is wel je moeder. En dat is precies de reden waarom jij zo agressief tegen haar was. Als jij weer een poosje met de mensen uit je verleden samen bent, pak je onbewust de draad weer op.

Gaston: Ik... ik...

Valentine: Eh… Jacques, ik ga naar mijn kamer, want ik voel dat je ‘n driftbui krijgt. Kom over tien minuten naar me toe. Je kan dan wel ontzettend te keer gaan, maar lang duurt het nooit.

Gaston: Hoe weet u dat? U irriteert me, u praat alsof u me beter kent dan ikzelf.

Valentine: Dat is ook zo, Jacques. Ik heb het nooit tegen anderen kunnen zeggen, maar... er is een onomstotelijk bewijs.

Gaston: Ik geloof u niet...

Valentine: (lachje) Ik heb je nog niet eens gezegd wat.

Gaston: Ik wil u niet geloven. Ik wil niemand meer geloven. Ik wil alleen maar dat... niemand ooit nog over mijn verleden praat!

Dupont-Dufort: Gaston!

Gaston: Mevrouw de Hertogin!

Valentine: Ik verstop me wel zolang op de badkamer. Straks spreken we verder. (gaat naar de badkamer) Tot zo.

Dupont-Dufort: (komt binnen)Gaston! Gaston, dit... dit is afschuwelijk! De mensen zijn ons achterna gereisd! Ze stonden hier voor de deur, razend, volslagen buiten zinnen. Eén van die families van jou. Ik moest ze wel ontvangen, ze hebben me beledigd. Ik begrijp nu dat ’k beter de alfabetische volgorde had kunnen aanhouden, zoals die in de pers was aangekondigd. De mensen denken gewoon dat ze d’r tussen genomen worden. Ja, dat kan nog een heel schandaal worden, Huspard.

Huspard: Mm, ik weet zeker, mevrouw, dat niemand u zal verdenken van kwade bedoelingen.

Dupont-Dufort: Maar begrijp je dan niet hoe verblind ze zijn door die 250.000 francs? Ze hebben het over een voorkeursbehandeling. (lachje) Nou vraag ik je! Dadelijk beweren ze nog dat wij een percentage krijgen van de gelukkige familie. (er wordt geklopt)

butler: Mevrouw?

Dupont-Dufort: Ja?

butler: Eh… vergeef mij, mevrouw, er zijn nog meer mensen gekomen die vragen naar meneer Huspard of mevrouw de Hertogin.

Dupont-Dufort: Wie?

butler: Ze hebben hun naam op dit briefje geschreven, maar ik schaam me het u in handen te geven, mevrouw de Hertogin. “Boter, kaas, eieren. Maison Bougran.”

Dupont-Dufort: Bougran? Bougran, zeg je? Dat is de kruidenier! (er wordt weer geklopt)

knecht: Neemt u me niet kwalijk, mevrouw, maar d’r is een heer of... liever een... een man, die mevrouw de Hertogin wil spreken. Ik moet u zeggen: hij gaat zo te keer dat ik ‘m niet graag met u alleen zou laten.

Dupont-Dufort: Wie is het? Legropâtre? Of Madison?

Huspard: Eh... Madison.

Dupont-Dufort: Madison, ja, dat zeg ik toch.

knecht: Legropâtre, mevrouw de Hertogin.

Dupont-Dufort: De lantaarnopsteker! Zeg maar dat ’k eraan kom, en blijf zo beleefd mogelijk. Ze moeten allemaal met dezelfde trein gekomen zijn. Ik zal ze beneden ontvangen.

Butler: Tot uw dienst, mevrouw de Hertogin.

knecht: Tot uw dienst, mevrouw.

Dupont-Dufort: Ohoho... die Madisons zijn ook nog gekomen... De Madisons... ach, wat doet het er nog toe? Ik... ik... ik heb net met Pont-au-Bronc gebeld. Oh... ik hoop maar dat ik de situatie nog kan redden!

Huspard: Nou nou, rustig maar, mevrouw de Hertogin. Komt u maar mee.

Dupont-Dufort: Oh... oh... ja... (ze gaan naar beneden)

Valentine: (komt uit de badkamer)Jacques, ik...

Gaston: Jullie hebben stuk voor stuk bewijzen. Foto’s, alles! Ik heb het gevoel of d’r een monster achter me staat, gemaakt van... van stukjes zoon. Maar d’r is geen enkel stukje van mezelf bij! Van mij. Van mij!! Ik besta, wat jullie ook allemaal mogen beweren. U zei net dat ik het maar makkelijk heb als man zonder geheugen. Laat me niet lachen. Probeer maar ‘ns alle deugden en alle ondeugden van de wereld op je schouders te nemen!

Valentine: Als jij nu ‘ns even naar me wil luisteren, Jacques, dan zal het allemaal veel eenvoudiger voor je worden. De erfenis die ik je kan geven lijkt misschien een beetje gecompliceerd, maar je bent in ieder geval van de anderen af. Wil je horen wat ik je te zeggen heb?

Gaston: Ja.

Valentine: Ik zou jou nooit naakt gezien hebben, nietwaar?

Gaston: Nee!

Valentine: Goed. Jij hebt een heel klein litteken, nog geen twee centimeter lang, onder je rechter schouderblad.

Gaston: Ik... een litteken?

Valentine: Jij bent vaak genoeg onderzocht, maar geen arts die het ooit gezien heeft. Dat weet ik haast wel zeker. Het is maar heel klein. Het was een kras met een hoedenpen. (lachje) Je weet hoe krankzinnig we deden in 1918. Ik heb je met die pen bewerkt toen ik dacht dat je met een andere vrouw naar bed was geweest.

knecht: Verrek, kijk nou ‘ns... Dat ik dat nou pas ontdek.

butler: Ja, waar zit jij nou? Je bent hier nou al urenlang op zolder bezig.

knecht: Stil, verdomme!

butler: Zeg, wil jij eens een andere toon tegen me aanslaan. Wat doe je daar?

knecht: Stil nou! Ik kijk...

butler: Je kijkt... Waarnaar?

knecht: Heb je ooit geweten dat er... dat hier een gat in de vloer zit, zodat je zo in de kamer van meneer Jacques kan kijken?

butler: Nee. Laat ‘ns zien.

knecht: Had ik dat maar eerder ontdekt, toen meneer Jacques nog leefde. Had je hier heel leuks kunnen zien, en iedere dag met een ander.

butler: U hoeft de hoop niet op te geven, hoor. De man die je daar beneden ziet, is meneer Jacques.

knecht: Weet je dat zeker?

butler: Ik herkende hem direct, al is hij niet meer zo knap als vroeger. Maar die ogen, die neus...

knecht: Denk je dat ie hier blijft?

butler: En als ik ‘m niet herkend had, dan heeft mevrouw Valentine ‘m wel herkend. Ze heeft geen oog van ‘m afgehouden zolang als ie hier is.

knecht: Als ie hier blijft, heeft die ouwe Georges voor de tweede keer het nakijken.

butler: Hé, hij staat zich uit te kleden.

knecht: Nou? Of eh... is er soms iemand bij ‘m? Laat ‘ns kijken?

butler: Nog niet.

knecht: Wat nog niet.

butler: Er is nog niemand bij ‘m. Ik bedoel: hij speelt het leuk, maar volgens mij is het allemaal flauwekul, dat geheugenverlies. Hij heeft weer iets in de zin, let maar op.

knecht: Ik eh… ‘k weet niet wat ie in de zin heeft, maar helemaal normaal is het niet. Hij heeft een stoel voor de schoorsteen geschoven... Daar gaat ie nou halfnaakt op staan om zich in de spiegel te bekijken.

butler: Je liegt het. Laat ‘ns kijken... Verdomd als het niet waar is! Hij wringt zich in alle bochten om z’n rug te bekijken.

knecht: (lacht) Zou ie een vlo hebben?      

butler: Stil nou! Nou stapt ie weer van de stoel. Hij heeft zeker een wonde waar ie naar zocht. Hij trekt z’n hemd weer aan. Hij gaat zitten. Wat krijgen we nou? Jezus!!

knecht: Wat doet ie?

butler: Hij zit te grienen...!

knecht: Zullen we ze hier om het bed heen zetten, mevrouw de Hertogin?

Dupont-Dufort: Ja. Ja ja ja ja, hier, rond het bed. Ja, als ie dan dadelijk z’n ogen opendoet, dan ziet ie ze allemaal tegelijk!

Mevrouw Renaud: Oh... als hij door die opgezette dieren z’n herinnering nou ‘ns terug zou krijgen.

Dupont-Dufort: Nou, ‘t zal in ieder geval wel een schok voor ‘m zijn.

Mevrouw Renaud: Hij ving ze zo graag! Hij klom in de hoogste bomen omhoog om lijm op de takken te smeren.

Dupont-Dufort: Eh… eh… zet er ‘ns eentje vlak bij ‘m. Ja ja, op z’n kussen. Juist, ja, op z’n kussen.

knecht: Eh… dacht mevrouw de Hertogin niet dat ie misschien al schrikken als ie wakker wordt en d’r zit een vogel zo vlak bij z’n gezicht?

Dupont-Dufort: Nou ja, in zijn geval is het uitstekend om te schrikken. Hoe erger ie schrikt, des te beter! (kucht)  Eh… mevrouw Renaud, ik mag u niet verhelen dat ik me bijzonder ongerust maak.

Mevrouw Renaud: In welk opzicht?

Dupont-Dufort: Ja, nou, gisteren heb ik die mensen nog kunnen kalmeren door ze te beloven dat Huspard en Albert ze vanmorgen te woord zou staan. Nou, ik hoop maar dat we van ze af komen zonder... (er wordt geklopt - Gaston snurkt - deur open)

butler: De families van de heer Gas…

knecht: Ssst, stil!

butler: De families van de heer Gaston zijn hier, mevrouw de Hertogin.

Dupont-Dufort: Nou zie je ’t, daar het je ’t al. ‘k Heb gezegd negen uur. ‘t Is nu vijf voor negen. Dat soort lieden staat voor niets.

Mevrouw Renaud: En waar zijn ze nu?

butler: In de bibliotheek, mevrouw.

Mevrouw Renaud: Is het hetzelfde stelletje als eh... gisteren? Ja?

Dupont-Dufort: Oh, bij de arbeidersklasse zie je altijd een massale opkomst. Ja, natuurlijk, ze moeten ‘t hebben van het numerieke overwicht.

butler: Er zijn er zelfs nog meer, mevrouw de Hertogin.

Dupont-Dufort: Nog meer? Hoe bedoel je?

butler: Er zijn drie nieuwe.  

Dupont-Dufort: Ach...

Dupont-Dufort: Mm?

butler: Ze schijnen bij elkaar te horen. Een oudere heer met een prettig voorkomen, en een jongen met ‘n gouvernante.

Dupont-Dufort: Wat voor gouvernante?

butler: Een Engelse, mevrouw de Hertogin.

Dupont-Dufort: Ah, dat zullen die... die... die Madisons, die Madisons, eh… Madisons zijn. O, het zijn zeer charmante mensen, geloof ik. Ja ja, (lachje) we hebben ook een Engelse familie die Gaston opeist. Dat is toch roerend, nietwaar, dat ze zo’n lange reis ondernemen voor een verloren familielid?

Mevrouw Renaud: Maar die mensen zullen ‘m toch niet opeisen voordat hij zich heeft uitgesproken?

Dupont-Dufort: O nee nee nee nee, maakt u zich daarover maar geen zorgen. U hebt de beste papieren. Hij blijft hier tot ze zekerheid hebben, of ie ‘t nou leuk vindt of niet. Albert, de schat, heeft beloofd dat ie daar bijzonder de nadruk op zou leggen. En aan de andere kant, we moeten ‘t heel diplomatiek inkleden. We moeten tegen iedere prijs een schandaal zien te voorkomen.

Mevrouw Renaud: Nou, ziet u dat niet wat te ernstig, mevrouw?

Dupont-Dufort: Beslist niet! De linkse pers heeft het op Albert gemunt. Als ze maar even de kans zien, vliegen ze op hun prooi af als gieren op een kadaver!

Mevrouw Renaud: Ach...

Dupont-Dufort: Nou, die gelegenheid zal ik ze niet geven, (lachje) al wil ik nou nog zo graag dat Gaston een charmante familie krijgt. U bent toch in de eerste plaats moeder, en ik ben in de eerste plaats tante.

butler: Mijnheer wordt wakker...

Dupont-Dufort: O God, hij... hij mag ons niet zien.

Mevrouw Renaud: Nee nee, nee nee.

Dupont-Dufort: Wij wachten wel even op de gang, mevrouw Renaud en ik.

Mevrouw Renaud: Ja... stil... voorzichtig.

Dupont-Dufort: Maak de luiken maar open als we weg zijn.

knecht: Ja... jawel, mevrouw de Hertogin. (ze verlaten de kamer)

Gaston: (ontwaakt verbaasd) Wat doen al die vogels hier? Wat moeten ze van me?

butler: Ze zijn opgezet, mijnheer. Dit zijn de vogels die meneer zo graag ving. Herkent u ze niet?

Gaston: Ik heb nooit dieren gedood! Hoe zou ik dat gedaan moeten hebben?

butler: Mijnheer herinnert zich toch nog wel de ijzeren vogelklemmen die hij met zoveel zorg en aandacht uitzocht, in de geïllustreerde catalogus van de Fabriek van Kleine Wapens in Saint-Etienne? Maar natuurlijk gebruikte mijnheer het liefst... vogellijm.

Gaston: Maar... dan waren ze dus al dood als hij ze vond?

butler: Meestal niet. Mijnheer slachtte ze af met een jagersmes, heel kundig.

Gaston: (zucht) Wat kan je nog doen voor dode vogels? Strelen? Daar hebben ze niets aan, die stijve dode dingen. Ik zal voortaan iedere dag de vogels gaan voeren. En als ik ooit land zal bezitten, dan zal ik zorgen dat er niet gejaagd wordt. Maar hoe kan ik deze vogels troosten voor al die pijn, die angst die ze hebben doorgemaakt, zonder te weten waarom?

butler: Mijnheer moet het zich niet zo aantrekken. Dieren ervaren dat heel anders, en trouwens… het is al zo lang geleden.

Gaston: Ja, het is al zo lang geleden. Zelfs al zou ik ieder dier in het bos gelukkig kunnen maken... Maar ‘t is waar: het is al zo lang geleden... Mag ik m’n kamerjas?

knecht: Alstublieft, meneer.             

Gaston: Waarom krijg ik nou weer een andere kamerjas dan gisteren?

butler: Deze is ook van u. Mevrouw heeft me opgedragen ze u één voor één te geven, in de hoop dat u er één zult herkennen.

Gaston: Wat zit er nou weer in die zakken? Een speelgoed, net als gisteren?

knecht: Nee, meneer. Mottenballen.

Gaston: Oh...ik... nou, ik ga naar de badkamer. (verlaat de kamer)

butler: (opent de deur) Komt u binnen, dames. Mevrouw heeft ongetwijfeld gehoord wat er gezegd is. Ik geloof niet dat mijnheer ook maar iets heeft herkend.             

Mevrouw Renaud: Je zou bijna zeggen dat ie het niet eens probeert.

Dupont-Dufort: Nou, (lachje) als dat zo is, dan zal ik ‘ns een hartig woordje met ‘m spreken, dat beloof ik u. Al ben ik bang dat ie mij ook niet serieus neemt.

Georges: (komt binnen) En?

Dupont-Dufort: Nou, we zijn niets verder gekomen met ons klein complot.

Mevrouw Renaud: Ja, het leek of ie verrast was door al die vogels, maar eh… verder niets.

Georges: Wilt u me even met hem alleen laten? Ik wil proberen hem iets te zeggen.

Mevrouw Renaud: Als het je maar lukt, Georges. Ik begin de hoop zo langzamerhand op te geven.

Georges: Dat moet u niet doen, moeder.

Mevrouw Renaud: (zucht)

Georges: U moet tot het laatste toe blijven hopen, zelfs tegen beter weten in.

Mevrouw Renaud: Nee, z’n houding bevalt me werkelijk niet. Zal ik je ‘ns wat zeggen? Hij is net zo koppig tegen me als vroeger.

Georges: Maar hij heeft u nog niet herkend.

Mevrouw Renaud: D’r was nooit een land met ‘m te bezeilen. Waarom zou ie veranderd zijn, nu ie z’n geheugen kwijt is?

Dupont-Dufort: O, ik geloof dat u overdrijft, mevrouw.

Mevrouw Renaud: Nee, nee...

Dupont-Dufort: Zo vijandig is ie niet tegen u. Ik wil er me natuurlijk niet in mengen, verre van dat, maar het komt me toch voor dat u nogal koel .?. treedt. U bent toch moeder, verdorie! Laat zien dat u geroerd bent! Doe iets pathetisch! Eh... val ‘m aan z’n voeten. Huil!!

Mevrouw Renaud: Mevrouw, het is mijn innigste wens dat Jacques z’n plaats hier weer zal innemen, maar wat u daar voorstelt is mij onmogelijk. Zeker na wat er gebeurd is.

Dupont-Dufort: Mm. Nou, da’s jammer, ‘k weet zeker dat het indruk op ‘m zou maken... Nou. Nou, als iemand zou willen proberen Albert, de schat, van mij weg te nemen, dan... dan zou ik als een wild beest te keer gaan, haha! Goh, ik weet nog, toen ie was gezakt voor z’n kandidaats, toen heb ik de professor aan z’n baard door de universiteit gesleurd... en ik heb... huh...

Georges: (klopt aan)Kan ik even met je praten, Jacques?

Gaston: Wie is er nou weer? Ik had gevraagd niemand binnen te laten. Mag ik me dan niet eens even wassen totdat iemand me komt vervelen met “herken je dit”, “herken je dat”?

knecht: (opent de deur)Meneer is in het bad, meneer. Oh... Het is meneer, meneer.

Gaston: Ah, bent u het?

Georges: Eh… laat ons even alleen.

knecht: Zoals u wilt, meneer. (verdwijnt)

Georges: (opent de deur - kucht) Neem me niet kwalijk, Jacques, eh... (lachje) ik weet dat we je op de lange duur vervelen moeten met onze verhalen, maar eh… ik wil je toch nog iets belangrijks zeggen.  Als ik je niet te veel stoor, dan eh... zou ik graag willen dat je me toestond om naar me te luisteren.

Gaston: Wat voor beestachtigheden uit het verleden van uw broer wilt u nu weer oprakelen?

Georges: Nee, (lachje) nee nee, ‘t zijn... het zijn geen beestachtigheden, Jacques, eh... integendeel. Het zijn eh... gedachten. Ik heb zitten nadenken en... en wat daarvan het resultaat is, dat zou ik je graag willen vertellen, als je me tenminste de kans wilt geven. (kucht) Weet je, eh... als je d’r van uitgaat, hè, dat je eerlijk bent en... en dat je nooit anders dan eerlijk geweest bent, en… en dat je nooit iets fout hebt gedaan, en... - ja, dat is voor sommige mensen helemaal niet zo moeilijk, hoor - dan ga je geloven dat je je van alles kunt permitteren. Dan... spreek je tegen die andere vanuit een eh... ivoren toren. Weet je, je... je... je doet ze verwijten, je... je... je klaagt. Had jij eh... had jij gisteren dat gevoel niet met mij?

Gaston: Wanneer?

Georges: Nou ja, toen ik mij gisteren zo aan ‘t beklagen was, bedoel ik. Toen ik je probeerde... (lachje) ja... te chanteren met mijn eh... huilerige verhaal.

Gaston: Ik kom er aan.

Georges: Nee nee nee nee nee, nee. Nee, blijf nog maar liever even daar. Laat me eerst maar even uitspreken, dat is eh... dat is wat makkelijker zo, hè? Als ik weer tegenover je sta, zo oog in oog, dan... voel ik me meteen weer de oudere broer en dat wil ik liever niet. Jacques, ik heb eh... vannacht liggen nadenken. ‘t Is natuurlijk afschuwelijk wat er gebeurd is, maar tenslotte waren jullie allebei nog kinderen, nietwaar? Toen we voor ons huwelijk in Dinard waren, wilde zij veel liever met jou optrekken dan met mij. Ja, misschien hielden jullie toen wel van elkaar, een stel kinderen die het ook niet konden helpen. En ik ben ertussen gekomen. Ik was ouwer, ik had al een goeie positie… Ja, ik heb het eerlijk gespeeld. En haar tante heeft haar moeten dwingen op mijn huwelijksaanzoek in te gaan. Dus eh... gisteravond dacht ik: er valt jou eigenlijk niets te verwijten. Dus eh… ik neem alles terug wat ik gezegd heb. Daar...

Gaston: (komt binnen)Hoe hebt u toch altijd zo van dat kleine kreng kunnen houden?

Georges: Hij was mijn broer.

Gaston: Hij gedroeg zich toch niet als een broer? Hij heeft u bestolen! Hij heeft u bedrogen! Na zoiets had u zelfs uw beste vriend nog gehaat.

Georges: Een vriend... nee, da’s niet hetzelfde. Hij was mijn broer.

Gaston: Maar hoe is het mogelijk dat u ‘m terug wil? Of ie nu ouder is en veranderd, hij zal zeker weer tussen u en uw vrouw komen.

Georges: Wat je ook zegt... Al had ie een moord begaan, hij is lid van de familie. Hij hoort hier thuis.

Gaston: Hij is lid van de familie... Hij hoort hier thuis... Da’s makkelijk gezegd. Hij dacht dat ie een goed mens was. Dat is ie niet. En eerlijk? Ook niet zo erg. Hij dacht dat ie alleen was, dat ie vrij was, ondanks dat gesticht, maar de wereld is vol mensen die ie iets beloofd heeft, die op ‘m wachten..., dus is alles wat hij doet een voortzetting van een oud gebaar. Zo eenvoudig is dat. Waarom komt u me eigenlijk dat allemaal vertellen? Waarom slaat u me om de oren met uw liefde? Omdat dat nog makkelijker is, denk ik. (zucht) U hebt gewonnen.

Georges: Ik begrijp je niet, Jacques. Het was niet zo gemakkelijk om dat allemaal te zeggen, geloof me. Maar ik heb het gezegd om jou te troosten. Je moet je wel erg alleen gevoeld hebben sinds gisteren.

Gaston: Eenzaamheid is nooit mijn grootste vijand geweest.

Georges: Je zult de bedienden wel hebben zien kijken. Je zult de spanning in het huis wel hebben gevoeld. Maar je moet niet denken dat er... helemaal niemand is die van je houdt. Mama, eh... en ik in ieder geval. Ik hou heel veel van je, Jacques.

Gaston: En wie nog meer?

Georges: Ja... Nou ja, als je ‘t dan horen wilt: Valentine, ongetwijfeld.

Gaston: Wij gingen me elkaar naar bed. Dat is niet hetzelfde. U bent de enige.

Georges: Misschien...

Gaston: Waarom in godsnaam? Ik kan me in de verste verte niet indenken waarom.

Georges: Heb jij nooit gedroomd van een vriend? Als je nog een kind bent en je stapt hand in hand met je vriend naar school, mm... twee kleine jongens. Vriendschap, dat is iets geweldigs. Denk je dan ‘ns in wat een geluk het is een vriend te hebben die... die nog zo jong is dat je ’m de letters van het alfabet kunt leren, dat je ’m kunt leren fietsen, zwemmen. Een vriend die… die zoveel jonger is dat ie je altijd nodig heeft om ‘m te beschermen.

Gaston: Was ik nog zo jong toen uw vader stierf?

Georges: Je was twee.

Gaston: En u?

Georges: Veertien. Ik moest voor je zorgen. Je was nog zo jong. En je bent altijd te jong geweest voor alles. Voor het geld, dat we je als idioten met handenvol toestopten, veel te veel; voor de hardheid van moeder; voor mijn zwakheid en onhandigheid. Je was nog maar net twee en je vocht al tegen de arrogantie en de agressie in je. De monsters die je bedreigden en waar wij je van hadden moeten verlossen. Niet alleen dat we niet wisten hoe, maar we... we verweten het je ook nog. We hebben je de oorlog ingestuurd. Alleen. Met je ransel, je geweer, je gasmasker en je plunjezak was je toch maar zo’n klein soldaatje op dat grote perron.

Gaston: Ik denk dat die mannen met hun grote snorren en hun gewichtigdoenerij ook nog heel jong geweest zijn[1]. Ook van hen werd iets gevraagd dat boven hun kracht ging.

Gaston: Maar jij was nog maar achttien! En na een... een hoop dode woorden over moed, heldendom en overwinning was het eerste wat de heren je lieten doen: loopgraven schoonmaken met een keukenmes.

Gaston: En wat lieten ze me daarna doen? Doden. Dat lijkt me een uitstekende manier om een jongeman te confronteren met het leven.

butler: (klopt aan en opent de deur)Mevrouw de Hertogin vraagt of meneer zo goed wil zijn naar de bibliotheek te komen, als het meneer schikt.

Georges: Ik zal je niet langer ophouden. Ondanks alles wat er gezegd is, haat ‘m niet te veel. Jacques, bedoel ik. Ik denk dat ie eigenlijk alleen maar... alleen maar een... arme kleine jongen was. (verlaat de kamer)

Gaston: Mag ik u wat vragen?

butler: Mijnheer?

Gaston: Hebt u ooit iemand gedood?

butler: Dat kan meneer niet ernstig menen. Als ik iemand gedood zou hebben, was ik niet meer in dienst bij mevrouw. Dat weet meneer heel goed.

Gaston: Ook niet in de oorlog, bijvoorbeeld in een man-tegen-mangevecht in de loopgraven?

butler: In de oorlog was ik korporaal bij de ravitailleringsdienst en ik moet zeggen dat wij in onze magazijnen weinig van de vijand gezien hebben, meneer.

Gaston: U hebt geluk gehad. Het is afschuwelijk..., het moment dat je op het punt staat iemand te doden om zelf te kunnen overleven.

butler: U zegt het, meneer. Een afschuwelijk moment. Zeker voor het slachtoffer.

Gaston: O, nee... zeker niet. Het is allemaal een kwestie van fantasie. En het slachtoffer heeft dikwijls minder fantasie dan de moordenaar. Soms is het slachtoffer niets anders dan een schaduw in een droom van de moordenaar.

butler: In dat geval zal het slachtoffer niet veel lijden, meneer.

Gaston: Terwijl de moordenaar voor twee mag lijden... Houdt u van het leven?

butler: Zeker meneer, zoals iedereen.

Gaston: Veronderstel ‘ns dat u, om in leven te kunnen blijven, een jongeman naar de andere wereld zou moeten helpen. Een jongen van achttien, een arrogante vlerk, een nietsnut, een mispunt... maar toch een arme kleine jongen. U zou vrij kunnen zijn, vrijer dan wie ook, maar het kost een onschuldige het leven. Wat zou u doen?

butler: Zorgvuldig de sporen uitwissen, meneer. Zo staat het tenminste in de detectiveboekjes.

Gaston: Veronderstel nu eens dat niemand, niemand behalve de moordenaar, het lijk kan zien. Kijk, het is gebeurd! Het lijk ligt aan uw voeten, ziet u wel?

butler: Inderdaad... Meneer... houdt van grapjes. (verlaat de kamer)

Valentine: (komt binnen)Ik heb met Georges gesproken. Heb je ‘t ze nog niet verteld? Ik wilde vanmorgen niet als eerste naar je toe komen, ik dacht... ze zullen me dadelijk wel roepen om het goeie nieuws te vertellen. Waarom heb je ze nog niets gezegd? Zeg dan in ieder geval iets tegen mij. Mm? Het litteken, je hebt het gisteren gezien, in de spiegel. Ik weet dat je ‘t gevonden hebt.

Gaston: Ik... heb geen litteken gevonden.

Valentine: Wat zeg je?

Gaston: Ik heb mijn rug nauwkeurig onderzocht, maar ik heb geen litteken kunnen vinden. U hebt u vergist.

Valentine: Ik haat je... Ik haat je!

Gaston: Het is beter zo.

Valentine: Weet jij wel wat je doet?

Gaston: Ja! Ik verloochen mijn verleden, ik verloochen alle mensen in dit huis, mezelf inbegrepen. Misschien is dit wel mijn familie, misschien bent u wel mijn maîtresse, misschien is dit alles wel een deel van mijn leven geweest. Alleen, u bevalt me geen van allen. Ik wil niet bij u horen.

Valentine: Je bent gek... Het is misdadig! Je kan je verleden toch niet ontkennen, jezelf niet verloochenen?

Gaston: Dat kan ik nou juist wel. Ik ben waarschijnlijk de enige man die de kans krijgt te doen waar alle anderen van dromen. Ik ben een volwassen man. Maar als ik wil, kan ik zo onbedorven zijn als een kind. Het zou misdadig zijn als ik zo’n kans liet lopen. Dus ik verloochen u. Nou, en sinds gisteren zijn er alweer zoveel dingen die ik moet proberen te vergeten.

Valentine: En... en mijn liefde voor jou? Wat doe je daar mee? Daar ben je zeker ook niet meer in geïnteresseerd?

Gaston: Op het ogenblik zie ik van uw liefde alleen maar de haat in uw ogen. Ongetwijfeld een uitdrukking van liefde waarover alleen iemand die z’n geheugen kwijt is zich zal verbazen.

Valentine: Goh...

Gaston: Het komt in ieder geval goed uit. Het is precies wat ik zien wil.

Valentine: En... als ik nou ‘ns iedereen vertel van dat litteken?

Gaston: Daarmee zou u, mijn schoonzuster, bekennen dat u een verhouding met me hebt gehad. Welke rechtbank zou tot een serieuze uitspraak kunnen komen op grond van zo’n wansmakelijk slaapkamerverhaal? Waarvoor ze trouwens alleen maar uw woord hebben?

Valentine: Goed... goed, wees jij maar trots op jezelf. Huh, wat had ik ook anders kunnen verwachten van een man? Als wij die komedie van dat geheugenverlies even vergeten, wat zou jij het in je hart verrukkelijk vinden om een vrouw te vernederen die zo lang op je gewacht heeft? Nou, het spijt me dat ik je pijn moet doen, maar ik heb in die achttien jaar heel wat andere minnaars gehad.

Gaston: Dank u... Het doet geen pijn. (er wordt geklopt)

Gaston: Eh… ja?

knecht: (opent de deur) Mevrouw de Hertogin Dupont-Dufort laat meneer vragen of u zo goed wil zijn direct naar de bibliotheek te komen. De families van meneer worden ongeduldig.

Gaston: Ja, goed.

Valentine: (lacht) Je families! Ach, Jacques, het is te gek om los te lopen. Daar heb jij even niet aan gedacht, hè? Als jij weigert bij ons terug te komen, dan zal je naar één van hen moeten, of je dat nou leuk vindt of niet. Dan moet je slapen tussen de lakens van een dode. Je zal zijn pantoffels en zijn gebreide vesten moeten dragen die ze als relikwieën bewaard hebben. (lachje) “De families van meneer worden ongeduldig”! Jij bent zo bang voor het verleden... Goed, als jij ons niet wilt, moet je naar één van jouw andere families!

Gaston: Nee, ik ga niet, en blijf met uw handen van me af!

Valentine: O nee? Wat ga je dan doen?

Gaston: Ik ga weg.

Valentine: Waarheen?

Gaston: Het doet er niet toe waarheen.

Valentine: (lachje) Alleen een man met een geheugenverlies kan zo praten. Ieder normaal mens weet dat je alleen maar kan reizen als je een bestemming hebt, en dat de prijs van het kaartje bepaalt hoe ver je kunt gaan. Maar jij heb geen cent in je zak! Nou? Wat ga je doen?

Gaston: Bewijzen dat u ongelijk hebt. Ik ga lopen, dwars door de velden, in de richting van Chateaudun.

Valentine: (lachje)... Je voelt je wel vrij, hè, sinds je je van ons hebt losgemaakt? Maar voor de politie ben jij niets anders dan een ontsnapte gek.

Gaston: Ohoho, ze zullen me niet gauw vinden. Ik loop snel.

Valentine: Als jij ook maar één stap buiten deze kamer zet, sla ik alarm! (diepe zucht) Jij mag ons dan ontvluchten, maar je zult je eigen ogen niet kunnen ontvluchten, die ogen waarin iedere gedachte deze is. Nee Jacques, nee! Zelfs al zou jij mij vermoorden om een uur voorsprong te krijgen, grijpen zullen ze je. Want ik ben niet de enige die je achtervolgt en die je wil vasthouden. De hele wereld wil je vasthouden en jij kunt niet ontsnappen aan de hele wereld, Jacques! Of je nu wilt of niet, je moet ergens bij horen. Of anders… anders moet je terug naar het gesticht.

Gaston: Goed... Dan ga ik terug naar het gesticht.

Valentine: Je vergeet dat ik daar eens een dag gewerkt heb. Ik heb toegezien dat je daar sla plantte. Sla plantte!! (lachje) Toegegeven, je deed het met vreugde, maar je moest ook de potten legen en schoonmaken. De zusters maakten je ‘t leven zuur, terwijl je hen op je knieën moest smeken om een plukje tabak voor je pijp. Jij haalt je neus voor ons op, Jacques. Je gooit je kop in de wind, je lacht ons uit, maar zonder ons ben je niets. Een onmondig kind, dat niet eens alleen de straat op mag, en dat zich op het toilet moet opsluiten als ie wil roken!

Gaston: Ah... ga weg. Ga weg, alstublieft!... Er is geen enkele hoop meer voor me... U hebt het dan toch voor mekaar gekregen. (zucht, gaat naar de overloop en gooit daar een spiegel stuk)

de jongen Madison: O meneer, wat doet u? U hebt de spiegel gebroken.

Gaston: En?

de jongen Madison: Dat brengt ongeluk, weet u dat wel?

Gaston: Dat zeggen ze, ja... Wie ben jij? Wat kom je hier doen?

de jongen Madison: Neemt u me niet kwalijk, meneer, ik zoek een zekere plaats.

Gaston: Een zekere plaats? Wat voor zekere plaats?

de jongen Madison: Nou, eentje waar je even rustig alleen kunt zijn.

Gaston: Hé, dat is ook toevallig... Dat zoek ik nu ook, een zekere plaats... waar je even rustig alleen kunt zijn.

de jongen Madison: Ik vraag me af wie ‘t ons zo kunnen wijzen.

Gaston: Dat vraag ik me ook af.

de jongen Madison: Nou, ik ga nog even verder kijken. Misschien vind ik ergens een huisknecht of ...

Gaston: Hé hé, nee nee nee, wacht ‘ns even... Die zekere plaats van jou is makkelijker te vinden dan die van mij. Hier, kom maar, hier is een badkamer. (opent de deur) Ga daar maar in.

de jongen Madison: O, ja. Dank u wel, meneer. (sluit de deur)

Gaston: Een zekere plaats... waar je even rustig alleen kunt zijn... (toilet wordt doorgespoeld)

de jongen Madison: (komt weer binnen) Dank u wel, meneer. Dag meneer, ik eh... ga weer terug naar de bibliotheek.

Gaston: Zeg hé, eh… hoor jij bij die families?

de jongen Madison: Ja. Ja, die bibliotheek die zit vol mensen die een of andere man zoeken die in de oorlog z’n geheugen is kwijtgeraakt. Daar ben ik eigenlijk ook voor gekomen, hoor. We zijn gisteren uit Engeland komen vliegen. Ja, daar is iets niet helemaal eerlijk, maar precies weet ik het niet. Kunt u beter aan oom Job vragen. Oh, hebt u wel ‘ns gevlogen?

Gaston: Nee. Bij welke familie hoor je?

de jongen Madison: Familie Madison.

Gaston: Madison? O ja, die Engelse familie. Ik heb het dossier gezien. Aard van de familierelatie: oom. Ik heb zelf het etiket geschreven. Dus er is een oom in de Madison-familie.

de jongen Madison: Ja, meneer.

Gaston: Ah, natuurlijk, natuurlijk, die oom Job dus. Nou, zeg maar tegen oom Job dat hij niet al te veel hoop hoeft te hebben om zijn neef terug te vinden.

de jongen Madison: Nee? Waarom zegt u dat, meneer?

Gaston: Omdat er grote kans is dat de neef in kwestie om Job niet zal herkennen.

de jongen Madison: O, hij hoeft ‘m ook niet te herkennen, meneer, oom Job zoekt niet naar z’n neef.

Gaston: O? Dus er is nog een andere oom in de familie Madison?

de jongen Madison: Ja, meneer. Ja, dat klink misschien gek, maar eh... dat ben ikzelf.

Gaston: Jijzelf?

de jongen Madison: Ja.

Gaston: Nee, je vader zal je bedoelen.

de jongen Madison: Nee, nee, ik. Ja, gek, hè, een oom die veel jonger is dan z’n neef. Ik heb d’r zelf ook heel lang aan moeten wennen, maar... dat komt, hè, opa die kreeg pas kinderen toen ie… toen ie al heel oud was. Ik ben 26 jaar later geboren dan mijn neef.

Gaston: (lacht) Dus... dus jij bent oom Madison?

de jongen Madison: Ja! Ja, maar daar moet u toch niet om lachen. Daar kan ik toch ook niks aan doen?

Gaston: Maar die oom Job waar je het daarnet over had...

de jongen Madison: O, die? Ah, da’s een ouwe vriend van m’n vader. Die is advocaat en hij regelt alles voor me tot ik groot ben. Nou, ik kan ‘m moeilijk meneer noemen, dus noem ik hem maar oom.

Gaston: Ha, ja ja. Maar waarom vertegenwoordigt dan uitgerekend jij de Madison-familie?

de jongen Madison: Hebt u… hebt u ooit gehoord van eh... van de schipbreuk van de Neptinia?

Gaston: Nepti... Ja! Dat is lang geleden.

de jongen Madison: Nou, m’n eh... m’n hele familie die was toen op die boot. Zijn allemaal verdronken.

Gaston: Jouw hele familie is dood?

de jongen Madison: Ja! Nou ja, u hoeft niet zo te kijken, hoor. Zo verdrietig is dat niet. ‘k Was nog maar heel klein toen dat gebeurde. (lachje) Om u de waarheid te zeggen, ik heb er eigenlijk nooit iets van gemerkt. Huh...

Gaston: Kleine oom Madison..., jij bent een belangrijk man zonder het zelf te weten.

de jongen Madison: ‘k Ben al heel goed in cricket. Speelt u cricket?

Gaston: Maar wat ik niet begrijp is dat jij met oom Job uit Engeland overkomt om je neef te zoeken. Die zou alles maar moeilijk voor je maken, zou ik zo zeggen.

Juliette: Ah, u kent de voorwaarden van de erfenis niet. Kijk, ‘t is allemaal heel ingewikkeld, maar eh… nou ja, oom Job die zegt dat ik een groot deel van m’n bezit zou kwijtraken als we die neef van mij niet vinden. Nou, dat zou jammer zijn, want ik zou een prachtig huis erven in Sussex, met weilanden, met pony’s. O, kunt u... kunt u paardrijden?

Gaston: Dus oom Job doet erg zijn best om je neef te vinden?

Juliette: Ja, nou en of. Nou, niet alleen voor mij, ook voor ‘m zelf. Hij heeft het nooit zo gezegd, hoor, maar eh... m’n gouvernante zegt dat ie een percentage krijgt of zo.

Gaston: Zo... Zo. Eh... eh... wacht even. Wacht ‘ns even. (gaat naar de wand)

Juliette: Wat doe u nou?

Gaston: Als ik hier druk, gaat er beneden een belletje en dan komt er iemand.

Juliette: (lachje) Net een hotel!

Gaston: Ja, precies. Zeg, wat is dat eigenlijk voor man, die oom Job van jou?

Juliette: Nou, die is groot en dik, en hij heeft wit haar en hij...

Gaston: Nee nee, dat bedoel ik niet. Maar ja, ‘t is misschien ook wel een moeilijke vraag. Eh... waar is hij op het ogenblik?

Juliette: Hij is in de tuin. Hij had geen zin om te wachten bij al die anderen in de bibliotheek.

Gaston: Wil je mij ‘ns aan ‘m voorstellen?

Juliette: Ja, hoor. Als u wilt. (er wordt geklopt)

Gaston: Ja?

knecht: (opent de deur) U hebt gebeld, meneer?

Gaston: Oom Madison, wacht even... Eh, ja, zeg mevrouw de Hertogin Dupont-Dufort dat ik een bijzonder belangrijke mededeling voor haar heb. Zeer belangrijke, begrijpt u? Vraag haar of ze zo goed wil zijn boven te komen.

knecht: Een zeer belangrijke boodschap. U kunt op me rekenen, meneer... Een zeer belangrijke boodschap... (verlaat de kamer)

Gaston: Zo. Kom maar. Deze kant op. Ben jij er zeker van dat je verder geen enkel familielid meer over hebt?

Juliette: Nee hoor, d’r is niemand meer. Hun beste vrienden die waren mee op die cruise, nou... die zijn er dus ook niet meer.

Gaston: Uitstekend!

Dupont-Dufort: (lachje) Meneer wil me spreken! Hij weet heel goed dat ik beneden al uren op ‘m zit te wachten. Een boodschap, zei je?

knecht: Ja, mevrouw. Zeer belangrijk.

Dupont-Dufort: Nou, en waar is ie dan?

knecht: Daarnet was ie nog hier, mevrouw de Hertogin. Ik zal ‘m direct gaan zoeken… Ah, hier is meneer, mevrouw.

Gaston: Mevrouw de Hertogin, mag ik u voorstellen: de heer Pickwick.

Pickwick: Mevrouw de Hertogin.

Dupont-Dufort: Mm.

Gaston: Meneer Pickwick is de zaakwaarnemer voor de familie Madison, die hier wordt vertegenwoordigd door deze jongeman.

de jongen Madison: Hoe maakt u het, mevrouw de Hertogin?

Dupont-Dufort: (hautain lachje)

Gaston: Meneer Pickwick heeft mij iets verteld waar ik erg over inzit. Hij zegt dat de neef van zijn cliënt onder het linker schouderblad een vaag litteken heeft, een centimeter of twee lang. Niemand zou d’r iets van weten. Hij is er toevallig achter gekomen door een brief die hij in een boek heeft gevonden.

Pickwick: Na mijn terugkeer zal ik deze brief in Engeland direct ten onderzoek aan de directie van het gesticht doen toekomen, mevrouw.

Dupont-Dufort: Ja, maar als Gaston nou nooit een litteken heeft gezien, als niemand ooit een litteken heeft gezien...

Pickwick: Het moet zo klein zijn dat het bij een onderzoek makkelijk over het hoofd gezien kan worden.

Gaston: Nou, we kunnen dat nu toch onmiddellijk weten? Eh… wil u allemaal even kijken?

de jongen Madison: (op gedempte toon) Ik hoop dat we ‘t vinden. Wat een teleurstelling zou het zijn als u m’n neef niet was.

Gaston: Wees maar gerust, ik ben je neef. Weet je echt helemaal niets meer van je familie?

de jongen Madison: Nee.

Gaston: Geen enkel gezicht?

de jongen Madison: Nee nee nee nee.

Gaston: Geen enkel detail?

de jongen Madison: Nee, nee, niks, maar als u wilt, dan kunnen we daar wel achter komen.

Gaston: Nee nee, nee, laat maar.

Dupont-Dufort: Daar!! Daar!... Ho, lieve hemel, daar is het!

Pickwick: Juist... Precies zoals het beschreven staat.

Dupont-Dufort: Kus me, Gaston, kus me: dit is een wonder!

Pickwick: En zo volslagen onverwacht.

Dupont-Dufort: O, beangstigend bijna! Ik geloof dat ’k... dat ’k flauw ga vallen.

Gaston: Ik kan het haast niet geloven.

Dupont-Dufort: Ja, ik ook niet, ik ook niet, ik... ik moet meteen naar Pont-au-Bronc bellen. Ik... eh... wacht even, wacht even, d’r is iets waar ik verschrikkelijk nieuwsgierig naar ben. Toen Albert, de schat, u die laatste keer heeft gegeseld, heb jij het woord donderstraal geroepen. Kun je dat woord nou thuisbrengen, nu je je geheugen weer hebt teruggevonden?

Gaston: Ssst! Niemand vertellen. Ik bedoelde Albert.

Dupont-Dufort: O? Och... de arme schat...! Mm, nou ja, ‘t doet er ook niet toe. Ik vergeef je. Ach, natuurlijk... (lachje) nu begrijp ik het: het is z’n Britse gevoel voor humor.

Pickwick: (lacht) Zo is het, mevrouw.

Dupont-Dufort: Ja, maar wat… wat een afschuwelijke klap voor de Renauds. O ja, we zullen ‘t ze heel, heel voorzichtig moeten vertellen.

Gaston: Dat laat ik graag aan u over. Ik zal hen niet meer zien, want wij vertrekken direct.

Dupont-Dufort: Aaah, wil je zelfs geen boodschap voor hen achterlaten?

Gaston: Nee, geen boodschap. Of... wacht. Wacht, zeg Georges Renaud dat zijn broer veilig rust in een massagraf in Duitsland. Het was nog een kind dat smeekte om vergeving voor alles. Zeg Georges dat hij voortaan veilig van dat kind kan houden zonder angst voor het kwaad dat dat kind nog had kunnen doen. Dat is alles. En wilt u nu zo goed zijn mij alleen te laten met mijn familie? Wij moeten herinneringen uitwisselen...

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (9/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.

[1] in Anouilhs tekst: ook nog heel kleine soldaatjes waren.

Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign