Moordbrigade Stockholm, deel 14

Moordbrigade Stockholm, deel 14
beschrijving:

DEEL 14

Anton Quintana (1937), naar de boeken van Maj Sjöwall (1935) & Per Wahlöö (1926-1975)

uitzending: VARA, woensdag 31/12/1975

bewerking: Ruurd van Wijk - muziek (naar Zweedse volksliedjes): Kees Smal - uitvoering: Letty de Jong & Harry Mooten

regie: Ad Löbler

rolverdeling: [afkondiging geeft enkel de namen van de hoorspelers]

- [adjudant Martin Beck]: Jan Borkus

- [Ingrid, Becks dochter]: Gerrie Mantel

- [Kollberg, collega van Beck]: Hans Karsenbarg

- [Gunvald Larsson]: Hans Hoekman

- [commissaris Hammar]: Huib Orizand

- meneer Nyberg: Dick Swidde

- Wilhelm Fristedt: Willy Ruys

- Ingemund Fransson: Piet Hendriks

- Kristiansson & Kvant: Cees van Ooyen& Frans Vasen

- [Gun, Kollbergs vrouw]: Irene Poorter

- [Melander, collega van Beck]: Paul van der Lek

- drie journalisten: Kommer Kleijn, Gerrie Mantel & Jan Verkoren

technische gegevens: 36'00" - 16,4 MB - mp3

Na 17’20” eindigt het hoorspel naar het derde boek, De man op het balkon, en start dat naar het vierde boek,

Den skrattrande polisen, verschenen in 1968, in het Nederlands vertaald onder de titel De lachende politieman door Marluce Goos en bij A.W. Bruna & Zoon te Utrecht/Antwerpen verschenen in 1971 als Zwart Beertje nr. 1439.

Een rode dubbeldekker is van de weg geraakt. Alle inzittenden blijken te zijn vermoord. Eén van de slachtoffers is de jonge politieman Åke Stenström. Zou zijn dood iets te maken hebben met het motief van de dader? Het is niet uitgesloten dat Stenström de oplossing van een oude zaak op het spoor was. Aan Martin Beck de taak uit te zoeken om welke zaak dat ging…

hoorspel:

Ingrid Beck: (komt binnen) Zit je in ‘t donker, pap?

Martin: Hè? Ja. Zomaar... Ik rook nu even een sigaretje.

Ingrid: ‘t Is zo onrustig in de stad.

Martin: Mm! Dat zal waar zijn.

Ingrid: Hoezo?

Martin: Razzia.

Ingrid: Alweer?

Martin: Mm. Op mijn bevel ditmaal.

Ingrid: En je bent zo tegen razzia’s... Pa, mag ik er een? De mijne zijn op... (krijgt er een) Ha, dank je. (steekt op)

Martin: Vanmiddag om vijf uur zijn ze begonnen. Elke man die ingezet kan worden, is op de been. Elke hond, elke auto. (minachtend lachje) En wat dan nog? Met dit weer slapen d’r duizenden mensen buiten. Niet alleen zwervers en alcoholisten, maar ook hopen mensen die... die zomaar wat rondtrekken en geen hotel kunnen betalen. Jezus... Alleen al in die half gesloopte huizen!

Ingrid: ‘t Is eigenlijk verboden om buiten te slapen?

Martin: Min of meer. Ze slapen overal. Op de banken in het park, op kranten, onder bruggen, in schuilkelders, in garages, in portieken... Overal. Nou, ‘t heeft geen zin.

Ingrid: In de metro zie je d’r ook veel.

Martin: Mm. Ja, en schepen en ouwe schuiten. Waar al niet?... Ja, we zullen d’r heel wat wakker schudden vannacht. En wie zich niet kan legitimeren, die gaat mee. Honderden en honderden. En die zitten dan op mij te wachten. Maar eerst rook ik nog een sigaretje.

Martin: Iedereen zal bekaf zijn. Wachtlokalen vol, massa’s mensen opgespoord op de meest onwaarschijnlijke plekken. Maar wie d’r ook bij zal zijn, niet Ingemund Rudolf Fransson.

Kollberg: Jezus, wat ben ik moe!

Martin: Anders ik wel.

Larsson: Ik ben zo doodop. Ik zou niet eens meer kunnen slapen, geloof ik. Maar voor alle zekerheid blijf ik maar liever staan.

Martin: En alles voor niks.

Larsson: We hebben een zootje tuig van de straat gehaald, maar die rotzak is er niet bij.

Kollberg: Waar zou ie dan gezeten hebben?

Martin: Ja...

Kollberg: Hij is tuinman geweest, bij de gemeentelijke plantsoenendienst, acht jaar lang.

Larsson: En?

Kollberg: Nou, hij zal wel in elk plantsoen in elk park gewerkt hebben, dus die kent ie allemaal uit z’n broekzak.

Martin: Nee nee nee, dat staat vast. Hij kan de nacht niet in een park hebben doorgebracht. Niet in Stockholm althans, tenzij we een enorme pech hebben gehad natuurlijk.

Kollberg: Precies.

Larsson: Er zijn nou trouwens toch nog een heleboel terreinen die we niet doorzocht hebben. D’r is geen beginnen aan. Denk maar aan Djurgården, Gärdet, het Lill-Jansbos...

Martin: Ja, hou maar op.

Larsson: Dan heb ik het niet eens over de buitenkant van de stad.

Martin: Waar is Melander?

Kollberg: Brengt rapport uit aan Hammar.

Larsson: Nackabos,

Kollberg: Kerkhoven

Martin: Die zijn toch afgesloten ‘s nachts.

Larsson: Nou, en?

Martin: Ja... ja, je hebt gelijk, ‘t is... ‘t is... ‘t is hopeloos.

Kollberg: Maar waar het nou om gaat is: wat doet ie overdag?

Larsson: Ja, dat is juist het ongelooflijke. Dan loopt ie blijkbaar gewoon in de stad rond.

Martin: We moeten ‘m vandaag zien te vinden! D’r is geen andere oplossing.

Kollberg: Ja. Volgens de psychologen houdt ie zich niet bewust verborgen.

Larsson: O, dat scheelt!

Kollberg: Hij bevindt zich waarschijnlijk in een schemertoestand.

Larsson: O ja?

Kollberg: Maar onbewust handelt hij uit een automatisch instinct tot zelfbehoud. Zeggen ze.

Martin: Daar hebben we veel aan.

Larsson: (zucht) Weten jullie hoeveel kilometer ik sinds gisteravond heb afgelegd? 340 kilometer. In deze rotstad. En langzaam. Volgens mij is die vent een spookverschijning.

Kollberg: Dat is één opvatting.

Hammar: (komt binnen) Luister, mannen, (sluit de deur) ‘t publiek mag dan paniekerig en hysterisch zijn, wij moeten blijk geven van optimisme en vertrouwen. Uiterlijk althans. We hebben meer mensen nodig. Zet alle personeel uit de provincie in dat vrijgemaakt kan worden, Martin.

Martin: De meesten hebben zich al vrijwillig gemeld.

Hammar: En mensen in burger. Vooral mensen in burger. Op zorgvuldig gekozen plaatsen.

Larsson: Iedereen die een overall of een trainingspak thuis heeft liggen, hebben we al de struiken in gestuurd.

Martin: Maar we hebben ook een hoop geüniformeerd personeel nodig om te patrouilleren, om het publiek gerust te stellen, om ze een gevoel van veiligheid te geven.

Hammar: Legitimatieplicht in alle staatsdrankwinkels. Dat moet iets opleveren.

Kollberg: Fransson drinkt niet.

Hammar: O... Nou, goed, vergeet het dan maar. Maar laat het er niet bij zitten, mannen! Daar gaat het om. (gaat weer weg)

Martin: Ja ja...

Larsson: God zal me bewaren, wat wil ie nou eigenlijk? Zelfs de honden zijn bekaf. Die hebben niet eens meer de fut om de politie te bijten... (zucht) Zal ik dan maar op Skansen gaan staan, verkleed als meiboom? Je moet niet zoveel koffie drinken, Martin, slecht voor je maag.

Martin: Laat me nou toch met rust, Gunvald!!... Sorry.

Larsson: Je hebt koffie gemorst. (telefoon)

Kollberg: Ja, ik neem wel even op... (neemt op) Kollberg... Waar? Djurgården? Ja, we komen... (gooit de hoorn neer) Hij is op Djurgården gezien door verschillende mensen daar.

Martin: D’r op af!

(in de auto)

Martin: Als we geluk hebben, is ie nog in het zuidelijk deel. Maar dan hebben we ‘m. Als op een presenteerblaadje.

Kollberg: Als ze de brug maar hebben afgezet, kan ie nooit wegkomen. Verdomme, Larsson is er al. Hoe heeft ie ‘m dat geflikt?

Martin: Ah, door alle stoplichten gereden. Hoe anders? (stapt uit) Hou die mensen op een afstand!

Kollberg: Roep meer wagens op. Straks hebben we ‘n lynchpartij.

Larsson: Die komen d’r al aan.

stem: Schande!

Larsson: Drie surveillancewagens.

Martin: Goed werk. Waar is die vent die ‘m gezien heeft?

Larsson: Daar. Hé, meneer Nyberg...

Nyberg: U bent de inspecteur, vermoed ik? Ik heet Nyberg. Ik was het die de moordenaar ontdekte en de politie meldde.

Martin: Waar hebt u ‘m ontdekt?

Nyberg: Voor Villa Gröndal. Hij stond op de weg en keek naar het huis. Ik herkende ‘m meteen van dat getekende portret en het signalement in de krant. Eerst wist ik niet wat ik doen moest, of ik moest proberen ‘m te grijpen. Maar toen ik dichterbij kwam, toen hoorde ik dat ie in zichzelf stond te praten. Het klonk zo vreemd dat ik begreep dat ie gevaarlijk moest zijn. Toen ben ik zo kalm mogelijk naar het restaurant gelopen en daar heb ik gebeld.

Kollberg: Eh… praatte hij in zichzelf?

Nyberg: Mm.

Kollberg: Kon u verstaan wat ie zei?

Nyberg: Hij... hij zei dat ie ziek was. Hij drukte zich heel vreemd uit! Maar daar kwam het op neer: dat ie ziek was. Nadat ik opgebeld had, ben ik teruggegaan, maar... maar toen was ie verdwenen. Daarna heb ik hier bij de brug de wacht gehouden tot de politie arriveerde.

Martin: Uitstekend, ik dank u. Larsson, zijn er nog eh… bussen of zo voorbijgekomen sinds?

Larsson: Niets, het hele terrein is al afgezet. Wat dacht je? Die vent zit klem, dat is zeker. Maar als je denkt dat je ‘m kan overrompelen, vergeet het dan maar. Hij moet nu intussen niets anders zien dan smerissen.

Martin: Okay, luister, we zetten een auto over de brug en wachten daar. Laat een walkietalkie brengen, dan weten we precies wat er is gebeurd.

Larsson: Komt in orde, maar geloof maar gerust dat ie zich mooi gedrukt houdt. Eerst zullen we alle wandelaars de stuipen op het lijf jagen en pas als ze de laatste het park uitgejaagd hebben, zullen we aan hem toe komen.

Martin: Dat is mij best, als ik maar zeker weet dat ie d’r nog zit.

Kollberg: Deze keer ontkomt ie niet.

agent: Wagen 97, 9-7 hier.

Martin: Met Beck, ja.

agent: We hebben ‘m. Kom.

Martin: Waar bent u?

agent: Bij het gebouw van de watersportvereniging.

Martin: We komen d’r aan. Over en uit. (auto vertrekt)

mannenstem: Wat is er aan de hand? Wat wilt u toch van me?

Martin: Hoe heet u?

mannenstem: Fristedt. Wilhelm Fristedt.

Martin: Kunt u zich legitimeren?

Fristedt: Nee. Ik heb m’n rijbewijs niet bij me. ‘t Zit in een ander jasje.

Martin: Waar bent u de laatste twee weken geweest?

Fristedt: Nergens. Ik bedoel, thuis. Ik woon in de Bondegatan. Ik was ziek.

Kollberg: Alleen thuis?

Fristedt: Ja.

Martin: U heet Fransson, nietwaar?

Fristedt: Nee, ik heet Fristedt. Het is niet nodig dat die agent me zo vasthoudt. Mijn arm doet pijn.

Martin: Wat doet u hier in Djurgården?

Fristedt: Niets. Wandelen. Wat is er toch aan de hand?

Martin: En u kunt uw identiteit niet bewijzen?

Fristedt: Helaas niet.

Martin: Waar woont u? Laat ‘m maar los, agent.

agent: Ja, meneer.

Fristedt: In de Bondegatan. Waarom vraagt u dat toch allemaal?

Martin: Wat hebt u dinsdag gedaan.

Fristedt: Eergisteren? Toen was ik thuis. Ik was ziek. Dit is de eerste keer in de veertien dagen dat ik buiten kom.

Martin: Mm. Wie kan dat bevestigen? Was er iemand bij u toen u ziek lag?

Fristedt: Nee, ik was alleen.

Kollberg: Mag ik u vragen wat u zei toen u een half uur geleden bij Villa Gröndal stond?

Fristedt: Pardon?

Kollberg: Toen u daarstraks bij Gröndal stond, zei u iets.

Fristedt: O... juist, ja. Ach, eh...

Kollberg: Nou?

Fristedt: Ik zei: “Ik ben de zieke linde die, jong nog, reeds verdort. Dood loof te strooien in de wind is alles wat mijn kruin vermag.” Bedoelt u dat soms? Dat is een gedicht van Fröding. U weet wel, hij woonde op Gröndal toen ie stierf. Hij was nog niet oud, maar geestesziek. Laat u me daarvoor oppakken? Omdat ik hardop een gedicht opzeg?

(twee patrouillerende agenten)

Kristiansson: Wat is er?

Kvant: Niks. ‘k Wil effe naar die boot kijken…

Kristiansson: Ben je uitgekeken?

Kvant: Ja… Hé, hebben ze jou ook gevraagd om in burger te komen?

Kristiansson: Ja, maar daar vond ik niks aan.

Kvant: Ik ook niet. Tja, ga dan maar ergens je goeie kleren slijten in diensttijd, zeg.

Kristiansson: Precies.

Kvant: En eh... waar moet je je pistool laten?

Kristiansson: Ja! Zonder koppelriem, da’s niks gedaan.

Kvant: Nou! Nog één rondje, en dan kennen we afnokken.

Kristiansson: Mijn idee. Nou, nog twintig minuten.

Kvant: Wij eten haring vanavond.

Kristiansson: Oh? Lekker!

Kvant: En jij?

Kristiansson: Nou, weet ik niet. Dat zegt ze nooit van tevoren…

Kvant: Hé, kijk daar ‘ns...

Kristiansson: Ja, da’s... ‘n mooie meid.

Kvant: Ja. Gek eigenlijk, hè... Voor ik trouwde, viel ik voor alles wat een rok droeg. Ik had altijd wel een of andere troel achter de hand. Potent zoals dat heet. (lachje) Ik was gewoon bloedgeil.

Kristiansson: Ja, dat herinner ik me nog.

Kvant: Maar nou voel ik me net een oud bierpaard. ‘k Slaap als een blok zo gauw ik in bed lig. En het eerste waar ik ‘s morgens aan denk als ik wakker word, is aan havermoutpap en geroosterd brood. ‘t Zal de leeftijd wel zijn.

Kristiansson: Ja, jongen, als je eenmaal voorbij de dertig bent...

Kvant: Ja, zo is het. Eigenlijk moesten we die eh... rottige sloopauto’s daar ‘ns effe controleren.

Kristiansson: Ach, dat moeten de jongens van de verkeerspolitie maar doen. Wij zijn er over een kwartier van af… Zeg, heb je gehoord dat ze die lustmoordenaar hebben?

Kvant: Ja, ze kregen ‘m te pakken in Djurgården, hè.

Kristiansson: Ja. ‘t Was net over de radio.

Kvant: Heeft ie al bekend?

Kristiansson: Nou, dat zal wel niet.

Kvant: Laten we effe langs die bosjes daar lopen. Ik mot effe.

Kristiansson: Jezus, zo vaak als jij mot pissen.

Kvant: Hè, man, kan ik het helpen?

Kristiansson: Hé, zie... zie jij die vent daar?

Kvant: O, die moet ook pissen. ‘k Ga d’r maar naast staan.

Kristiansson: Nee, nee, ik bedoel... Dat... dat lijkt wel... D’r is een kind bij!! (ze lopen er naartoe)

Kvant: Zeg, meneer, ik zou m’n kleding maar ‘ns in orde maken als ik u was.

Fristedt: Niet slaan. Niet slaan.

Kvant: Wat?

Fristedt: Alstublieft, sla me niet.

Kvant: Ja, wat voert u hier uit?

Fristedt: Niets.

Kvant: Kunt u zich legitimeren?

Fristedt: Jawel. Ik heb m’n pensioenkaart bij me. Wilt u me alstublieft niet slaan?

Kvant: Nou, wat haalt u nu in uw hoofd, hè? Waarom denkt u dat wij…

Kristiansson: Hé... Fransson. Ingemund Fransson? Bent u Ingemund Fransson?

Fristedt: Ja.

Kvant: U kan maar beter met ons mee gaan, denkt u ook niet?

Fristedt: Ja. Ik ga wel mee.

Kvant: Maar knoop eerst even uw broek dicht.

Fristedt: Ja. Neem me niet kwalijk.

Kvant: Ja, laat nog ‘ns effe zien die kaart.

Kristiansson: Het is ‘m. Ja, het is ‘m. Geen twijfel mogelijk.

Kvant: Ja, wie had  dat gedacht? Hij is het inderdaad.

Kristiansson: We brengen u naar ‘t bureau.

Fristedt: Ik heb een chocoladekoek van haar afgepakt, maar ik heb een spoorkaartje aan een klein jongetje gegeven. Een metrokaartje. ‘t Was nog niet eens gebruikt. Er stond nog een rit op.

Kvant: Ja, chocoladekoek, metrokaartje… Man, Je hebt drie kinderen vermoord.

Fristedt: Ja. Dat moest nu eenmaal. Ik moest het doen.

Kristiansson: Hoe hebt u die kinderen mee kunnen lokken?

Fristedt: O, maar ik kan goed opschieten met kinderen. Kinderen houden van me. Ik laat ze iets zien, bloemen en zo.

Kristiansson: Eh... waar heb u vannacht geslapen?

Fristedt: Op het kerkhof.

Kvant: Heb u daar elke nacht geslapen?

Fristedt: Zo nu en dan. Ook wel, ik... ik weet het niet zo precies meer.

Kristiansson: En overdag? Waar was u overdag?

Fristedt: O, vaak in kerken. Daar is het zo mooi. Zo rustig en stil. Daar kan je uren zitten.

Kvant: Ja ja, maar je was toch wel slim genoeg om niet naar huis te gaan, hè?

Fristedt: Jawel, ik... ik ben een keer thuis geweest. Ik had iets aan m’n schoenen gekregen, en… en... en...

Kvant: En?

Fristedt: En ik moest andere schoenen hebben, en toen heb ik m’n ouwe gymnastiekschoenen aangetrokken. Daarna heb ik natuurlijk nieuwe gekocht. Hele dure. Schandalig dure, mag ik wel zeggen. En ik heb ook m’n jasje gehaald.

Kristiansson: O.

Fristedt: Ja, eh… het is eh… koud als je ‘s nachts buiten moet liggen.

vrouw: (komt aangelopen) O, agent, hebt u soms... Ik zoek m’n dochtertje. Ze is stiekem weggelopen. Hebt u d’r soms gezien? Ze heeft een rood jurkje aan...

Kvant: Jazeker, mevrouw. Ze zit daar achter de struiken met ‘r pop te spelen. D’r is niks aan de hand. ‘k Heb ‘r nog gezien.

vrouw: O, gelukkig! Dank u wel. (loopt naar het kind)

Kvant: Mevrouw...

vrouw: Stoute meid! Kom onmiddellijk hier. Je mag niet weglopen, dat weet je best. Foei, wat heb je je mama laten schrikken.

Kvant: Vooruit, laten we opschieten. Komt u maar mee.

Fristedt: Niet zo hardhandig alstublieft. U doet me pijn!

Kristiansson: Hou je mond!... Eén ding vraag ik me af, hè.

Kvant: Wat dan?

Kristiansson: Wie is dan die vent die ze in Djurgården opgepikt hebben?

Kvant: Jezus, ja.

Martin: Okay, okay, we zitten d’r weer naast. Fristedt is Fristedt en niet Ingemund Fransson.

Kollberg: Ik geloof het ook. Wat een pech.

Martin: Verdomme nog aan toe, het zit wel tegen.

Kollberg: Een dwaalspoor. Zie het onder ogen.

Martin: Ja. maar Jezus Christus, straks valt er weer een slachtoffer en wij hollen achter de verkeerde aan. Da’s toch immers om gek van te worden!

Kollberg: Fristedt is Fristedt... (telefoon)

Martin: (neemt op) Met Beck. Wat? Wat wie? Kvant en Kristiansson? Twee gewone agenten? Wilt u dat nog ‘ns even zeggen?... Hebben wat?... Wacht even...

Kollberg: Wat is er, Martin?

Martin: Ze hebben ‘m!

Kollberg: Fransson?

Martin: Ja!

Kollberg: Waar zijn ze?

Martin: Ze bellen vanuit een cel. Ze komen hier naartoe.

Kollberg: Weten ze ‘t zeker?

Martin: D’r is geen twijfel mogelijk, zeggen ze. Kvant, hoe heb je z’n identiteit dan vastgesteld?... Pensioenkaart, wat zeg je me daar?... O!... O ja, Goed. (gooit de hoorn neer)

Kollberg: Wat zei ie?

Martin: Hij heeft bekend. Op heterdaad betrapt.

Kollberg: Wat? Op heterdaad? Eh… eh… heeft ie...?

Martin: Nee... nee, ze waren net op tijd. ‘t Meisje mankeert niks. Mijn god, Lennart... maar dan is het voorbij...!

Kollberg: Ja... voor deze keer.

???

(Martin en Lennart zitten te schaken)

Martin: Nou, jij bent aan zet, Lennart.

Kollberg: Ja... Ja, nou, laat me effe denken.

Martin: Zal ik intussen dan nog ‘ns wat eh...

Kollberg: Ja, nog maar wat inschenken? Ja.

Martin: ... inschenken? Mm?... (Kollberg zucht en kucht Martin schenkt in) Hoe laat is ‘t eigenlijk?

Kollberg: Ja, ’t is te laat om iets zinnigs te gaan doen en te vroeg om te gaan slapen. ‘k Sta d’r niet zo best voor, hè?

Martin: Nee… (lacht)

Kollberg: Ah..., (gooit de stukken omver) barst ook. D’r gebeurt momenteel niet veel, hè?

Martin: (stelt de stukken weer op hun plaats) Nee.

Kollberg: Het blijft maar regenen.

Martin: Ja... Ja, ‘t is afschuwelijk weer, mm?... Zet die radio ‘ns aan.

nieuwslezer: Bij de Amerikaanse ambassade op Strandvägen in Stockholm is de politie bezig een demonstratie uiteen te slaan. Een groep linkse studenten...

Martin: Nou, da’s niet zo’n goed idee.

Kollberg: Linkse studenten...

Martin: Ja, ben je gek. Alle soorten mensen zijn d’r toch. D’r zijn schoolkinderen bij, maar ook eh... beroepsrellenschoppers.

Kollberg: (lachje) En minstens één heuse kunstenares van vijfentachtig met een baret en een paraplu.

Martin: Tja, Jezus, natuurlijk. (lachje)

Kollberg: Vierhonderd dienders met traangasbommen, pistolen, knuppels, honden en hysterische knollen.

Martin: Ja. Nou, ik vertel je dit: iedere smeris die een goeie uitvlucht kon bedenken, die heeft zich gedrukt, hoor. Die jongens die daar bezig zijn, die hebben d’r lol in.

Kollberg: Geloof dat maar. (geeuwt) “Doe uw plicht, blijf neuken en meer politie maken.”

Martin: Wat is dat?

Kollberg: (lacht) Een meisje van dertien had dat op een kartonnen bord gekalkt. (lachje van Martin) Liep d’r mee heen en weer voor het hoofdbureau.

Martin: ‘t Is niet waar! (lachje)

Kollberg: Ja.

Martin: En?

Kollberg: Drie van onze maats, gemiddeld gewicht vijfentachtig kilo, gingen naar buiten, scheurden dapper het bord aan flarden en draaiden d’r een arm uit de kom. ‘t Karton was nogal slap geworden van de regen, dus dat viel nogal mee, maar die arm, dat was een andere zaak

Martin: Ja

Kollberg: Natuurlijk.

Martin: Ja. Hufters, hè?

Kollberg: Dezelfde maats hadden per ongeluk bij de vorige demonstratie een beroemdheid te pakken. Die deed meteen z’n beklag bij de radio en de televisie, zoals dat heet. Toen ze in de gaten kregen met wie ze doen hadden, kregen ze ’t op hun zenuwen... Niks dan lachjes, buiginkjes.

Martin: Ja, ‘k ken dat.

Kollberg: Nou ja, een agent had toen een lege fles tegen z’n hoofd gekregen en iemand moet dat dan toch maar gegooid hebben, hè.

Martin: Ja, zo is dat maar net. Nou, hier staat de boel weer klaar. Doen we nog een spelletje?

Kollberg: Nee... Nee, ‘k kan me niet concentreren.

Martin: Ja… (doet de stukken weer in de doos) Word je bedankt. Jij zal het ook nooit leren, Lennart.

Kollberg: Ze zeggen dat je er een speciale gave voor moet hebben.  Schaakgevoel noemen ze dat, geloof ik... Ik wed dat het vanavond bij de ambassade een rotzooi is.

Martin: Dat denk ik ook. Waar gaat het eigenlijk om?

Kollberg: Ze gingen de ambassadeur een brief overhandigen.

Martin: Een brief overhandigen? Waarom stuurden ze die dan niet gewoon per post?

Kollberg: Dat zou niet zoveel herrie geven.

Martin: Nee, maar toch... Nee, ja, dat is... ‘t Is zoiets stom dat je je d’r gewoon voor schaamt... Ja, nou, ik eh... (kucht) ik ga maar ‘ns op huis aan.

Kollberg: Hoe gaat het, thuis?

Martin: Thuis? Nou... niet zo best. Maar ja.

Kollberg: Tja...

Martin: Weet je, als het niet voor Ingrid was, dan eh...

Kollberg: Die gaat vroeg of laat toch het huis uit.

Martin: Mm... ja... Ja, nou ja, dan zie ik wel weer verder.

Kollberg: ‘k Loop een eindje met je mee.

Martin: Ja... Ja... Waarom in godsnaam?

Kollberg: ‘k Wou nog een eindje om.

Martin: Met dit weer?

Kollberg: Ik hou van de regen.

Martin: Maar moet je je vrouw dan niet even waarschuwen?

Kollberg: Nee, die slaapt al. (ze gaan naar buiten - het regent)

Martin: Nou, nou... een goeie avond om een etalage leeg te roven. De politie heeft het toch te druk.

Kollberg: Ja, (lachje) bij de ambassade.

Martin: Ja. Die moeten tenslotte beschermd worden tegen brieven.

(Martin klopt op de deur van zijn dochters kamer)

Ingrid: Joe-hoe.

Martin: (komt binnen) Slaap je al?

Ingrid: O nee, pap.

Martin: Kom ik effe binnen.

Ingrid: Ho, wat ben je nat?

Martin: Ja.

Ingrid: Regent het zo hard?

Martin: Pijpenstelen! (kucht) Hè hè. Zeg, slaapt eh... slaapt je moeder al?

Ingrid: Ja, ‘k denk van wel. Ze is meteen na het eten naar bed gegaan... Ze heeft kou gevat, zegt ze...

Martin: Mm.

Ingrid: Wat zijn ze weer bezig, hè?

Martin: Wie?

Ingrid: Nou, die rel bij de Amerikaanse ambassade.

Martin: O... ja, ja, nou... de kranten zullen d’r wel weer vol over staan.

Ingrid: Ben je daar geweest?

Martin: Nee, zeker niet, ik kijk wel uit. Nou ja, weet je, de kritiek op wat we doen is toch eh... erg eenzijdig. ‘t Is nooit goed wat we doen. Dan weer treden we te provocerend op en dan weer laten we te veel toe... Nee... Zeg eh... doe jij wel ‘ns mee aan die eh... demonstraties?

Ingrid: (lacht) Ben je ongerust?

Martin: Nou nee, dat niet, ik vraag het zomaar.

Ingrid: Nou, die demonstratie van vanavond, dat vind ik een beetje flauwekul. Maar soms kun je d’r niet onderuit, hè?

Martin: Mm.

Ingrid: ‘k Bedoel die oorlog in Vietnam…

Martin: Ja, maar wat helpt dan zo’n demonstratie? Toch helemaal niks?

Ingrid: Hè, daar gaat het niet om, pap.

Martin: Waar gaat het dan wel om?

Ingrid: Ha, dat weet je best... Als je je natte kleren niet uittrekt, dan vat je nog kou.

Martin: Vroeger, toen schepte jij d’r over op dat jouw vader bij de politie was.

Ingrid: (lachje) Nou heb ik de pest aan de politie. Ja, maar niet aan jou, hoor.

Martin: Mm.

Ingrid: Ga nou maar wat droogs aantrekken, hè?

Martin: Ja, zal ik doen.

Ingrid: Was je bij Lennart?

Martin: Ja. ‘n Beetje geschaakt, je kent dat wel.

Ingrid: Hoe is ‘t met de baby?

Martin: Dat weet ik eerlijk gezegd niet eens.

Ingrid: Heb je daar dan niet naar gevraagd?

Martin: Nee!

Ingrid: Nah, je bent verschrikkelijk, pap!

Martin: Ja, wat weet ik. (de telefoon rinkelt) O ja, ik ‘m wel even.

Ingrid: Ja, ‘t zal toch wel voor jou zijn.

Martin: (gaat naar het toestel en neemt op) Beck.

radiocentrale: Inspecteur Beck?

Martin: Spreekt u mee.

radiocentrale: Dit is de radiocentrale. In een bus van lijn 47 zijn bij het eindpunt in Norra Stationsgatan verscheidene passagiers doodgeschoten. Ze vragen of u er direct heen wilt gaan.

Martin: Zeg, wat is dit, is dit een practical joke?

radiocentrale: Pardon?

Martin: Van wie komt het bericht?

radiocentrale: Hansson uit het Vijfde. Commissaris Hammar is al ingelicht.

Martin: Hoeveel doden?

radiocentrale: Ja, dat… dat weten ze nog niet precies. Minstens zes.

Martin: Iemand gearresteerd?

radiocentrale: Voor zover ik weet niet.

Martin: Okay, ik kom direct.

radiocentrale: Oh, eh... inspecteur...

Martin: Ja?

radiocentrale: Eén van de slachtoffers schijnt één van uw mannen te zijn.

Martin: Eén van mijn mannen? Wie?

radiocentrale: ‘k Weet het niet. Ze hebben geen naam genoemd.

Martin: (verbreekt de verbinding en draait een nummer - kucht) Kom nou, kom nou, kom nou... (kucht zenuwachtig)

Gun, Kollbergs vrouw: Kollberg.

Martin: Ja, Gun, met Martin. Is Lennart thuis?

Gun: Eh... nee... niet in bed in ieder geval. Ik... ik dacht dat ie bij jou was. Of liever gezegd, dat jij bij ons was.

Martin: Nee, hij eh... hij ging gelijk met mij weg, hij ging een eh… ommetje maken. Eh... weet je zeker dat ie niet thuis is?

Gun: Ja, misschien is ie in de keuken… Wacht even.

Martin: Ja.

Gun: Lennart...? Lennart...? Nee, Martin, hij is niet thuis. Waar... waar kan ie uithangen in dit weer?

Martin: Eh... nou, ik denk dat ie nog een luchtje is gaan scheppen, Gun. Ik… ik ben net thuis, dus lang kan ie nog niet eh… weg zijn. Maak je niet ongerust.

Gun: Eh... zal ik ‘m vragen of ie jou belt als ie thuiskomt?

Martin: Nee, nee, ‘t is niet zo belangrijk.  Slaap lekker, hè? Dag, tot ziens... (legt de hoorn neer) O, Jezus Christus, als het Lennart maar niet is...

Hammar: Ben je daar eindelijk? ‘k Dacht dat ze vergeten waren je op te roepen.

Martin: Wat een bende...

Gunvald Larsson: Mijn idee.

Martin: Ben je hier al lang?

Larsson: ‘k Was hier het eerst. Wat zeg je me daarvan? ‘n Bus vol lijken.

Martin: Eh... heb je... heb je... heb je Lennart gezien?

Kollberg: Hallo. O, ‘k vroeg me net af wat er met jou gebeurd was. ‘k Was zonet van zin je opnieuw op te roepen.

Martin: Oh.

Kollberg: Zeg, wat zie jij bleek. Heb je al in die bus gekeken?

Martin: Nee, nee, nee. Nee, nog niet.

Kollberg: Jij moet een kop koffie hebben. ‘k Ga d’r eentje voor jou halen.

Martin: Nee, hoeft niet.

Kollberg: Jawel, jawel.

Hammar: Dwars de straat over gereden, toen het trottoir op, toen door het traliehek. Geluk dat de motor afsloeg.

Martin: Wie belde jou, Gunvald?

Larsson: Die twee hufters, Kvant en Kristiansson, wijkagenten.

Martin: Waar zijn ze?

Larsson: Hé, jullie, kom hier.

Kristiansson: Ja.

Kvant: Ja! D’r liggen een massa lijken binnen.

Kristiansson: Ja, da’s waar, een massa lijken, en… en een massa patronen.

Kvant: En een man die nog leeft.

Kristiansson: En... en een politieman.

Martin: Juist, daar gaat het om: wie?

Kristiansson: Eh... iemand van de centrale recherche.

Kvant: Ja, ‘k weet niet hoe ie heet, maar hij werkt bij de Moordbrigade.

Martin: Dan ga ik daar ook wel ‘ns even kijken.

Kollberg: ‘t Is daar wel een bloedbad, Martin.

Martin: Ja, dat zal wel.

Martin: Je bent nu drieëntwintig jaar bij de politie. Je hebt intussen zowat alles wel eens gezien en alles wel eens meegemaakt, huh, maar waarom vertraag je dan je pas, Martin Beck? Ben je bang voor wat je zo meteen te zien zult krijgen? Mm? Ze hebben er een lichtbak op gezet, da’s handig voor de mannen van het lab. Goeienacht? Goeiedag, vrienden. Hier komen we mekaar weer tegen. Nou is het de beurt aan Martin Beck. Opzij, als ‘t even kan. Martin Beck, inspecteur bij de Moordbrigade komt zijn werk doen... Nou staat ie voor de open deuren en kijkt onverschrokken naar binnen... Juist... Juist, het gezicht volkomen in bedwang. Daar gaat het om... Jezus Christus! God nog aan toe! M’n... m’n maag! ‘t Is altijd die verrekte maag die je in de steek laat. Dit is te erg... Dit is nog erger dan ik had verwacht. En nu, Martin Beck, nu prenten we ons alle details goed in het hoofd, methodisch. We maken d’r als het ware een foto van. Hier zijn een zestal mensen dwars door het hoofd geschoten. Een massamoord, zo noem je dat, geloof ik. Een massamoord, in Stockholm, of om precies te zijn, in een bus in Stockholm. Gevolg: een bus vol met verwrongen bloedige lichamen. En wie hebben we daar? Is dat niet m’n jonge enthousiaste collega Åke Stenström? Åke Stenström, wat deed jij in deze bus? Wat voerde jij hier in godsnaam uit? Zoals je daar ligt, Åke, met je hoofd in de schoot van de dame naast jou, die dame die al even dood is als jij, zoals je daar nou ligt vraag ik me toch in gemoede af: had je toch niet liever vannacht de Amerikaanse ambassade willen bewaken? Toegegeven, je had ook hekel aan dat soort werk, aan Lyndon Johnson en de oorlog in Vietnam, maar evengoed, bij dat soort politiewerk word je meestal niet doodgeschoten. Een lege fles tegen je hoofd, da’s wel ongeveer het ergste wat je daar verwachten kan. Waarom ranselde jij vannacht niet vrolijk op wat schoolkinderen los in plaats van je te laten doodschieten in deze bus? Ja, ik zie je wel: je hebt je dienstpistool nog in je hand. Jij was paraat, dapper, onversaagd. Maar ik heb al genoeg collega’s moeten begraven en ons werk is mettertijd alleen maar riskanter geworden.

Martin: (stapt weer uit) Weet iemand aan welke opdracht Åke Stenström bezig was?

Hammar: Wat?

Martin: Waar was Åke mee bezig?

Hammar: Geen idee. Vraag het Gunvald.

Larsson: Ik mag doodvallen als ik het weet. Had die man een speciale opdracht?

Martin: Nee, hij rijdt voor de lol in bussen rond midden in de nacht met z’n dienstpistool op zak.

Kollberg: Ja, nou je ’t zegt: dat dienstpistool, dat zit mij ook dwars. Hier heb je je koffie.

Martin: Dank je wel.

Kollberg: Geen dank. Laten we maar naar het bureau gaan. Hier kunnen we toch niks doen.

Martin: Goed. Eh... o ja, Lennart, jij moet je vrouw even bellen.

Kollberg: Wat? Waarom?

Martin: Ik heb ‘r misschien ‘n beetje... ‘n beetje... ongerust gemaakt.

Kollberg: Jij? Hoe?

Martin: Ja... nou, bel ‘r maar op zodra we ...

Kollberg: Nou, best. Kom, gaan we...

journalist: Gecondoleerd, eh... inspecteur Beck. Ik heb net gehoord dat één van uw mannen vermoord is, eh... heeft u misschien nog commentaar?

Martin: ‘k Heb geen commentaar.

journalist: Ja, maar misschien kunt u toelichten...

Martin: ‘k Heb geen commentaar.

Kollberg: Zeg, wie is die vent?

Martin: (sluit de deur) Een verdomde journalist.

Kollberg: Ach, die lui doen ook hun werk.

Martin: Jawel, maar aan die kerel heb ik gewoon de pest. En die is freelance en hij noemt zich misdaadverslaggever. Nou, daar heeft ie dan eh... zich in gespecialiseerd, in moorden en zo. Altijd van die sensatieverhalen, en altijd met de onjuiste maar weerzinwekkende details.

Melander: Alleen de slechtste weekbladen nemen ze op.

Kollberg: Waarom ontzeg je hem dan niet de toegang?

Martin: Met welk recht? Hij verdient z’n brood. Maar ik mag toch de pest aan ‘m hebben, nietwaar?

Kollberg: Ja, dat mag.

Larsson: Nou, ik zie de krant al voor me: “Massamoord in Stockholm”.

Melander: ‘t Is me effe wat.

Martin: Wie eh… is eigenlijk met het onderzoek belast?

Kollberg: Wie het weet, mag het zeggen.

Larsson: Wat een warboel. (telefoon)

Martin: Okay. Wie werkt aan de lijst met namen? (neemt op) Hallo, u spreekt met de hoofdinspecteur Beck... Wie? Nee, is niet hier. Zal ik ‘m vragen of ie terugbelt?... O juist, ik begrijp het... (legt neer) Waar is Hammar eigenlijk?

Melander: Die komt eraan. (telefoon) Wat die bus betreft, Martin...

Martin: Ja, ogenblik... (neemt op) Met Beck... Wat? Wanneer ik thuiskom? Ik heb geen flauw idee... (gooit neer) Nou, wat is er met die bus?

Melander: Die is gebouwd in de Leyland-fabrieken in Engeland. Dit type heet Atlantean, maar wordt hier type H 35 genoemd. Vijfendertig zitplaatsen.

Martin: Melander, soms word ik compleet gek van jou, weet je dat? Wat mot ik nou op dit moment met zulke informatie?

Melander: Nou, het is maar dat je ‘t weet.

Martin: Ja ja, goed, goed, goed, nou weet ik het... Zeg nou zelf: wat heb ik daar nou aan? (telefoon)

Melander: Nou, kijk, het gekke is...

Martin: (neemt op) Beck... Is niet hier!... Dat weet ik niet. (gooit neer) Nou, wat is er nou zo gek aan die bus, Melander?

Melander: Dat type wordt op lijn 47 niet gebruikt.

Martin: Niet gebruikt?

Melander: In de regel niet, bedoel ik. Ze gebruiken meestal Duitse bussen, Büssing-bussen, dat zijn ook dubbeldekkers. Deze was een uitzondering.

Larsson: Een briljante aanwijzing. De gek die dit gedaan heeft, vermoordt alleen maar mensen in Engelse bussen. Bedoel je dat? Tussen haakjes, wat moet die horde apen beneden in de hal? Wie zijn dat?

Melander: Journalisten. Ja, iemand moet wel met ze gaan praten.

Kollberg: Mij niet gezien.

Larsson: Geeft Hammar of een of andere hoge piet geen communiqué uit?

Martin: Dat staat waarschijnlijk nog niet zwart op wit. En eh... ja, Melander heeft gelijk: iemand moet met ze gaan praten.

Kollberg: Mij niet gezien.

Martin: Dat weet ik nou wel, Lennart, maar wie moet dat dan wel doen?... Wacht ‘ns even... Natuurlijk, jij, Gunvald... jij. Jij was er immers het eerste bij. Jij kunt die persconferentie geven.

Larsson: Ik?

Martin: Ja, jij.

Larsson: Zeg ik iets onaardigs tegen je vriendje, en meteen, boem! Neem je mij te grazen. Bedoel je dat?

Martin: Ik weet niet waar je ’t over hebt.

Larsson: Okay. Drijf de kudde maar ergens samen, ik zal wel met ze gaan praten. Maar... mag ik eerst nog één ding weten, Martin?

Martin: Mm... dat is?

Larsson: Heeft iemand het al aan Stenströms moeder verteld?

Martin: Jezus...

Larsson: Ja, want daar krijg je mij nou niet meer voor. Ik geef een persconferentie.

(geroezemoes van stemmen)

journalist 1: Maar ik had toch nooit gedacht dat we hier in Zweden zulke dingen zouden beleven.

journalist 2: Nee, dat vind ik ook zeker niet, dat is zeker…

Larsson: (komt binnen) Nou, heren van de pers, wat wilt u weten.

journalist 2: Eh... ja, ik wilde even vragen of...

Larsson: Eén tegelijk alsjeblieft!

journalist 3: Ja, moet u eens even luisteren...

Larsson: U daar, begint u maar.

journalist 2: Oh…

journalist 3: Wanneer werd de bus gevonden?

stem: Ja, precies

Larsson: Ongeveer tien minuten over elf, gisteravond

journalist 2: Tien minuten voor elf.

journalist 1: Door wie?

journalist 2: Ja.

Larsson: Door een voorbijganger, die toen een patrouillewagen waarschuwde.

journalist 2: En hoeveel personen bevonden zich in de bus?

Larsson: Acht

journalist 2: Acht.

journalist 3: Waren ze allemaal dood?

Larsson: Ja.

journalist 1: Hoe waren die personen gestorven?

Larsson: Dat is nog niet te zeggen.

journalist 2: Werd hun dood veroorzaakt door eh... geweldpleging van buitenaf?

Larsson: Waarschijnlijk wel.

journalist 2: Ah, ja.

journalist 3: Wat bedoelt u met “waarschijnlijk”?

Larsson: Precies wat ik zeg.

journalist 1: Waren er aanwijzingen dat er geschoten was?

Larsson: Ja.

journalist 2: Dus al deze mensen zijn doodgeschoten?

Larsson: Waarschijnlijk wel.

journalist 2: Juist. Ja.

journalist 3: Het is dus eigenlijk een kwestie van massamoord?

Larsson: Ja.

journalist 1: Hebt u het eh... moordwapen gevonden?

Larsson: Nee.

journalist 2: Heeft de politie al iemand ingesloten?

Larsson: Nee.

journalist 3: Zijn er sporen of aanwijzingen die naar een bepaalde persoon leiden?

Larsson: Nee.

journalist 1: Werden de moorden door één en dezelfde persoon gepleegd?

Larsson: Dat weet ik niet.

journalist 2: Eh... eh... is er iets dat erop wijst dat meer dan één persoon deze acht mensen gedood heeft?

Larsson: Nee.

journalist 3: Hoe kan één enkele persoon acht mensen in een bus vermoorden zonder dat één van hen kans ziet zich te verdedigen?

journalist 2: Ja, dat vraag ik mij ook af, ja.

Larsson: Dat weet ik niet.

journalist 1: Werden de schoten door iemand in de bus of buiten de bus gelost?

Larsson: Niet van buitenaf. Nee.

journalist 2: Hoe weet u dat?

Larsson: De ruiten waren van binnenuit kapotgeschoten.

journalist 3: Wat voor wapen gebruikte de moordenaar?

Larsson: Weet ik niet.

journalist 2: Weet ik niet, ja...

journalist 3: Dat moet toch een machinegeweer of machinepistool zijn geweest?

Larsson: Geen commentaar. Uw beurt...

journalist 1: Stond de bus stil toen de moorden gepleegd werden, of reed ie?

Larsson: Weet ik niet.

journalist 2: Eh... maar de positie waarin de bus zich bevond, eh... duidt die niet op het feit dat de schietpartij plaatsvond terwijl hij nog reed en dat hij daarna de stoep opreed?

Larsson: Ja.

journalist 2: Ah, juist.

journalist 3: Roken de politiehonden iets?

Larsson: Het regende.

journalist 1: Het was een dubbeldekker, niet?

Larsson: Ja!

journalist 2: Waar werden de lichamen gevonden, boven of beneden?

Larsson: Beneden.

journalist 3: Alle acht?

Larsson: Ja.

journalist 1: Zijn de slachtoffers geïdentificeerd?

Larsson: Nee.

journalist 2: Is er niemand geïdentificeerd?

Larsson: Ja.

journalist 3: Wie? De chauffeur?

Larsson: Nee. Een agent van politie.

journalist 1: Een politieman!? Kunt u z’n naam noemen?

Larsson: Ja. Rechercheur Åke Stenström.

journalist 1: Ach, heren, een rechercheur van politie.

Larsson: Stilte, alstublieft. Nog meer vragen?

journalist 2: Ja, eh... was rechercheur Stenström één van de passagiers?

Larsson: Hij reed in elk geval niet.

journalist 3: Denkt u dat ie er toevallig in zat?

Larsson: Dat weet ik niet.

journalist 3: Ja, deze vraag was aan u persoonlijk gesteld: denkt u dat het zuiver toeval is dat één van de slachtoffers iemand van de centrale recherche is?

Larsson: Ik kom hier niet om persoonlijke vragen te beantwoorden.

journalist 2: Ja, wat is dat nou voor antwoord?

journalist 1: Was rechercheur Stenström aan een speciaal onderzoek bezig toen dit gebeurde?

Larsson: Weet ik niet.

journalist 2: Had hij dienst gisteravond?

Larsson: Nee.

journalist 3: Had ie vrij?

Larsson: Ja.

journalist 1: Nou, dan moet hij er toevallig in gezeten hebben. Kunt u de naam noemen van één van de slachtoffers?

Larsson: Nee.

journalist 2: Eh... dit is de eerste keer dat er hier in Zweden echt een massamoord gepleegd wordt. Aan de andere kant zijn er in de laatste jaren in het buitenland een paar van zulke misdaden gepleegd, nietwaar, denkt u maar aan de Verenigde Staten. En denkt u dat deze maniakale daad geïnspireerd kan zijn door wat er in eh... Amerika gebeurd is bijvoorbeeld?

Larsson: Dat weet ik niet.

stem: Da’s een goeie vraag

journalist 2: O... ja... ja.

journalist 3: Meent de politie dat de moordenaar een geestelijk gestoorde is die de aandacht sensationeel op zich wil vestigen?

Larsson: Dat is één theorie.

journalist 2: Juist, ja.

journalist 3: Ja... maar dat is geen antwoord op m’n vraag. Eh... gaat de politie aan de hand van die theorie te werk?

Larsson: Alle tips en aanwijzingen worden nagetrokken.

journalist 3: Mm.

journalist 1: Hoeveel vrouwen zijn er onder de slachtoffers?

Larsson: Twee.

stem: Ah, twee.

journalist 1: Dus er zijn zes mannelijke slachtoffers?

Larsson: Ja.

journalist 1: De chauffeur en rechercheur Stenström inbegrepen?

Larsson: Ja.

journalist 2: Eh... eh... wacht even. D’r is ons verteld dat één van de slachtoffers nog leefde en in een ambulance weg is gereden voordat de politie tijd had gehad het terrein af te zetten.

Larsson: O?

journalist 3: Is dat waar?

Larsson: Volgende vraag.

journalist 2: Eh... U was blijkbaar één van de eerste politiefunctionarissen die op de plek arriveerde?

Larsson: Ja.

journalist 2: Hoe laat kwam u daar aan?

Larsson: Om elf uur vijfentwintig.

journalist 2: En wat zag u toen in de bus?

Larsson: Wat denkt u?

journalist 2: Eh... kunt u zeggen dat het het afgrijselijkste schouwspel was dat u ooit gezien heeft?

Larsson: Nee, dat kan ik niet zeggen.

journalist 2: Nee, dat kan hij niet zeggen, ja... (verontwaardiging bij de anderen)

journalist 2: Maar wat bedoelt u daarmee eigenlijk?

Larsson: Precies wat ik zeg. Nog meer vragen?

journalist 3: Ja. Heeft de politie getuigen van de gebeurtenis verhoord?

Larsson: Nee.

journalist 3: Met andere woorden, d’r is midden in Stockholm een massamoord gepleegd en daarbij zijn acht personen gedood, en dat is alles wat de politie te zeggen heeft.

Larsson: Ja!

journalist 2: Nou, dat is toch...

Larsson: Dat is alles, dames en heren. Goeiemorgen.

journalist 2: Wat bedoelt ie daar nou mee, hè? Dat is toch…

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (12/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.
Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign