Moordbrigade Stockholm, deel 13

Moordbrigade Stockholm, deel 13
beschrijving:

DEEL 13

Anton Quintana (1937), naar de boeken van Maj Sjöwall (1935) & Per Wahlöö (1926-1975)

uitzending: VARA, woensdag 24/12/1975

bewerking: Ruurd van Wijk - muziek (naar Zweedse volksliedjes): Kees Smal - uitvoering: Letty de Jong & Harry Mooten

regie: Ad Löbler

rolverdeling: [afkondiging geeft enkel de namen van de hoorspelers]

- [adjudant Martin Beck]: Jan Borkus

- [Kollberg, collega van Beck]: Hans Karsenbarg

- [Rolf Evert Lundgren]: Hans Veerman

- [Gunvald Larsson]: Hans Hoekman

- [Gun, Kollbergs vrouw]: Irene Poorter

- [twee mannen van de burgerwacht]: Tonny Foletta & Cees van Ooyen

- [Inga, Becks vrouw]: Willie Brill

- [Ingrid, Becks dochter]: Gerrie Mantel

- [Melander, collega van Beck]: Paul van der Lek

- [mevrouw Andersson]: Eva Janssen

- [een speurder & een expert]: Donald de Marcas

duur: 33'36"

hoorspel:

Martin: (komt binnen) Ben je d’r weer of ben je d’r nog, Lennart?

Kollberg: Nog...

Martin: Mm. Nou, dan ga je naar huis. Je ziet er uit als een lijk.

Kollberg: Ja. J, ‘k ga straks… Wij weten nog niks.

Martin: Wat? Helemaal niks?

Kollberg: Niks. Geen stukje papier in z’n zak, niet eens een metrokaartje of zoiets.

Martin: Wat zegt de dokter?

Kollberg: Gestikt in z’n braaksel. Daar valt niet aan te tornen. Spiritus. Antivries voor de auto. Er lag een leeg blik.

Martin: Hoe lang was ie al dood?

Kollberg: Hooguit 24 uur…k geloof nooit dat ie het is.

Martin: Ik ook niet.

Kollberg: Maar je kunt niet weten.

Martin: Nee. Waar is Larsson?

Kollberg: Die eh... confronteert de overvaller met de dode.

Martin: Wat! Nu??

Kollberg: Ja.

Martin: Nou, daar moet ik bij zijn!

Kollberg: Nou, ik niet.

Lundgren: Jezus nog aan toe... God, wat een rotgezicht!

Larsson: Nou?

Lundgren: O, wat erg. Gadverdomme!..

Larsson: Is ie het, ja of nee?

Lundgren: Nee, dat is die vent niet die ik gezien heb.

Larsson: Zeker weten?

Lundgren: Nou, ‘k moet effe weg, hoor. (gaat naar buiten om te braken)

Larsson: Kijk uit! Die kant op. Die gaat over z’n nek. Wat een stoere kerel.

Martin: ‘t Is maar wat je gewend bent.

Larsson: Lamstraal! Oude mensen de schedel in rammen met een boksbeugel, dat gaat ‘m vlot af, maar nou kotst ie z’n hart uit.

Martin: ‘k Zou maar even gaan kijken als ik jou was, of ie niet uit het raam klimt of zoiets.

Larsson: Ik mag het lijden. Geef ik ‘m nog een zetje na ook. Mooie smak van de dertiende etage. (gaat Lundgren achterna)

Martin: Ik ga terug. Tot straks.

(telefoon)

Kollberg: (neemt op) Ja, met Kollberg.

Gun, zijn vrouw: Wat is er in godsnaam aan de hand, Lennart? Je bent niet meer thuis geweest sinds gisterochtend.

Kollberg: Ik weet het.

Gun: Ik... ik wil niet lastig zijn, maar het is heel vervelend helemaal alleen thuis te zitten.

Kollberg: Ik weet het.

Gun: Je moet goed begrijpen dat ik niet boos ben, hoor, of vervelend wil zijn, maar... ik voel me zo eenzaam. Ik... ik ben ook een beetje bang.

Kollberg: ‘k Begrijp het. Okay. Ik kom naar huis.

Gun: Dat moet je niet voor mij doen. Ik bedoel, niet als je andere dingen te doen hebt. Als we maar even een babbeltje kunnen maken.

Kollberg: Ja. Ja, ik kom d’r aan.

Gun: Lennart...

Kollberg: Mm?

Gun: Ik heb je daarnet op de televisie gezien en je zag er zo moe uit...

Kollberg: Ik ben ook moe. Ik kom meteen naar huis. Dag!

Gun: Dag lieverd.

Kollberg: (legt de hoorn neer) Ik ga naar huis.

Martin: Verstandig!

Kollberg: Ja. Hoewel...

Martin: Hoewel wat?

Kollberg: (zucht) ‘t Gaat niet goed.

Martin: Toch niet iets tussen... tussen jullie?

Kollberg: Nee, ben je gek. Nee, dat zit allemaal goed, dat bedoel ik niet. Met mij, met mijzelf gaat ‘t niet goed. Ik… heb het gevoel dat ik geen privé-leven meer heb, geen vrije tijd, geen gedachten voor mezelf. ‘k Denk voortdurend aan het werk, aan de verantwoordelijkheid, zolang die moordenaar vrij rondloopt, zolang d’r een park is en zolang d’r nog een kind in dat park zou kunnen spelen.

Martin: Ja. Zolang bestaat er voor mij ook maar één ding: de opsporing, de jacht, het werk.

Kollberg: ‘k Ben zo moe.

Martin: Ga naar huis. Ga slapen. Mm?

Kollberg: (lachje) We worden pathetisch.

Martin: Ja. ‘t Is belachelijk. Dag.

Kollberg: Okay. Okay, dag.

(telefoon)

Martin: (neemt op) Met Beck.

Kollberg: Martin. Met mij, Lennart.

Martin: Wat klink je vreemd. Ben je thuis?

Kollberg: Nee. Ik ben opgehouden.

Martin: Is er wat mis?

Kollberg: Ja, alles. Kom hierheen, alsjeblief.

Martin: Waar?

Kollberg: Het Tantopark, bij de ingang.

Martin: Tantopark? Toch niet... Is er eh…

Kollberg: Nee. Geen kind ditmaal. ‘t Is voor mij. Ze hebben mij te grazen genomen.

Martin: Ze hebben jou...? Blijf waar je bent, Lennart. Ik kom d’r aan. ‘k Ben binnen een paar minuten bij je. Ben je gewond?

Kollberg: Nee, ‘k geloof het niet.

Martin: Wat bedoel je nou? “Ik Geloof het niet”?

Kollberg: Ik kan niet op m’n eigen kop kijken, verdomme. Een gat of een buil of allebei. Ze hebben me gewoon neergeslagen. Schiet je op?

Martin: Jezus, man, je laat me schrikken.

Kollberg: Ja?

Martin: Ja. Ja... ik... ik kom d’r aan. Dag. (gooit de hoorn neer)

Martin: Wat is er hier aan de hand?

Kollberg: Deze twee heren hebben mij van achteren neergeslagen.

man 1 van de burgerwacht: Ja ja, maar het... het was een vergissing. ‘k Heb m’n verontschuldigingen al aangeboden.

Martin: O, dat scheelt. Wat mankeert er aan uw arm?

man 2 van de burgerwacht: Ja, eh… eh... meneer hier die bleek een... een handig trucje te kennen. ‘t Kostte me bijna m’n arm. Verdomd knap hoor, dat moet ‘k zeggen. Hij had m’n arm kennen breken.

Martin: Mm. Zeg, bent u van een of andere stortclub dat u zo in trainingspak rondloopt?

man 2 van de burgerwacht: Nou, nee eh...

Kollberg: Meneer liep met dit automatisch pistool rond.

Martin: Het is niet waar. Wat heeft dat te betekenen?

man 2 van de burgerwacht: Ja, we konden niet weten dat meneer van de politie was.

man 1 van de burgerwacht: Nee, dat konden we niet weten.

Kollberg: Merk Astra. Gefabriceerd in Spanje. Handig dingetje.

man 1 van de burgerwacht: Ja, zoals we al zeiden, bieden we onze excuses aan. Maar ziet u, kijk, meneer hier, hè, die stond achter die bossies naar de kinderen te kijken.

man 2 van de burgerwacht: Precies.

man 1 van de burgerwacht: En u weet van die moordenaar….

Martin: Nou, en? Ga door.

man 2 van de burgerwacht: Nou, wij wonen daarginds...

Martin: En?

man 1 van de burgerwacht: We hebben zelf kinderen en we kennen de ouders van ’t meisje dat pas vermoord is.

Martin: En?

man 2 van de burgerwacht: En om te helpen...

Martin: En?

man 1 van de burgerwacht: Nou, we hebben een vrijwilligerskorps gevormd die in ‘t park patrouilleert.

Kollberg: U hebt wat!?

man 1 van de burgerwacht: Ja, we hebben een vrijwilliger...

Kollberg: Ja, godverdomde onzin! Idioten!

man 1 van de burgerwacht: Eh... schreeuw niet zo tegen ons! We zijn geen dronkenlappen die u kunt intimideren, mishandelen tijdens een voorarrest!

man 2 van de burgerwacht: Wij zijn nette burgers, toevallig, die hun verantwoordelijkheid kennen.

man 1 van de burgerwacht: Ja! We moeten ons en onze kinderen beschermen.

Kollberg: Jullie godvergeten idioten, ik...

Martin: Is dit pistool van u?

man 2 van de burgerwacht: Ja.

Martin: Hebt u een vergunning?

man 2 van de burgerwacht: Nee, ik heb het een paar jaar geleden in Barcelona gekocht. Meestal heb ik het achter slot en grendel.

Martin: Meestal, hè?

Kollberg: Breng ze weg...! Breng ze weg of ik doe ze iets. Die idioten! Die godvergeten idioten.

Martin: Wit u maar in ‘t busje stappen, heren?

man 2 van de burgerwacht: Wat? Eh... waarom?

man 1 van de burgerwacht: ‘k Heb nooit van m’n leven een voet in een politiebureau gezet.

man 2 van de burgerwacht: Eh... eh... en ik ook niet.

Martin: Dan wordt het tijd. Agent, neem die twee mee. We komen zo achter jullie aan.

Kollberg: Visiteren en hun opsluiten, agent.

man 1 van de burgerwacht: Ja, zeg, bent u nou helemaal?! Daar zult u nog meer over horen! Weet u wel wie ik ben?

Martin: Nee!... Lennart, als jij nou ‘ns linea recta naar huis ging, hè?

Kollberg: Ja. Als ik dat ‘ns deed. Je werkt een hele nacht door om uit te zoeken waarom iemand op de derde etage van een half afgebroken huis klimt om daar in z’n eigen kots te stikken. En als je dan bekaf naar huis gaat, word je van achteren neergeslagen door twee idioten.

Martin: ‘t Gebeurt toch overal vandaag de dag. Een uur geleden hebben ze ’n gepensioneerde bont en blauw geslagen in het Hagapark, die stond te pissen. ‘k Kreeg het net door voordat jij belde.

Kollberg: Ja?

Martin: De burgerij staat paraat, Lennart.

Kollberg: (lachje) Ja!

Martin: Wat deed jij, tussen twee haakjes, hier in dit park?

Kollberg: Da’s een goeie vraag. ‘n Luchtje scheppen.

Martin: Je zou toch meteen naar huis gaan?

Kollberg: Ja, was ik ook van plan, maar toen ik voorbijkwam, zag ik verderop wat kinderen spelen... en... nou ja, je blijft een diender tenslotte.

Martin: Je breekt m’n hart... Ga naar huis, Lennart.

man 1 van de burgerwacht: We zullen een aanklacht tegen u indienen!

Kollberg: Ja, doet u dat, meneer, doet u dat vooral! U bent straks toch op het bureau. Doet u ‘t dan meteen!

Martin: Lennart! Lennart!!

Kollberg: Noemt u dan ook meteen de namen en adressen van de andere idioten die in uw organisatie zitten.

man 2 van de burgerwacht: We hebben geen organisatie. We zijn maar een paar huisvaders…

Kollberg: …die gewapend in openbare parken patrouilleren en proberen iemand neer te slaan. Instappen, en vlug! Ik spreek jullie nog wel in de arrestantencel.

man 1 van de burgerwacht: Hier zult u uw hele leven lang spijt van hebben!

Kollberg: Het enige waar ik spijt van heb is dat ik uw arm niet heb gebroken!

Martin: Dat is genoeg, Lennart. Ga naar huis.

Kollberg: Ja... zal ’k maar doen.

man 1 van de burgerwacht: Ja, ‘k wil wel effe aanmerken...

Martin: U moet zwijgen.

man 1 van de burgerwacht: Ik... ik...

Martin: U moet zwijgen! En u moet instappen. Wat u gedaan hebt, meneer, dat valt niet te verdedigen. Het denkbeeld van een militie vormt een veel groter gevaar voor de samenleving dan een individuele misdadiger. Het effent de weg voor een lynchmentaliteit, voor een eigenmachtige rechtspleging. Het stelt het beschermingsapparaat van de maatschappij buiten werking. Begrijpt u wat ik bedoel?

man 2 van de burgerwacht: U praat als een boek.

Martin: Precies! Dit zijn de elementaire begrippen. Zuivere catechese. Begrijpt u nou wat ik bedoel? U beiden, u bent toch ontwikkelde mensen, nietwaar?

(deur wordt geopend)

Gun: Ben jij dat, Lennart?

Kollberg: (sluit de deur) Wie anders?

Gun: Goh, ik... ik was zo ongerust... Wat zie je d’r vreemd uit? Is er iets mis?

Kollberg: Ja... alles.

Gun: O, je hebt een afschuwelijke buil op je hoofd. Hebben ze je geslagen?

Kollberg: Sla je armen om me heen.

Gun: Nou ja, mijn... mijn buik zit in de weg.

Kollberg: (lachje)

Gun: (lachje) Zo? Ja, zo gaat het wel, hè?

Kollberg: Ja, zo gaat het best.

Gun: Wie heeft je geslagen?

Kollberg: Een paar godvergeten idioten.

Inga Beck: Hoe staat het er nou mee? Kunnen jullie die kerel nou niet te pakken krijgen? Wat Lennart gisteren is overkomen, da’s toch zeker afschuwelijk. ‘k Begrijp best dat de mensen bang zijn, maar om de politie aan te vallen...

Ingrid: Ze wisten niet dat het de politie was, mam.

Inga: Dan nog, ‘t is toch griezelig.

Martin: (hoest) Ja, ‘t is griezelig.

Inga: Je moet niet zo vroeg in de ochtend roken. Da’s niet goed voor je keel.

Martin: Nee... nee.

Inga: Je rookt te veel en het is duur ook.

Martin: Weet ik.

Inga: Nilsson zei gisteren dat ouders die hun kinderen zonder toezicht op straat laten lopen het aan zichzelf te wijten hebben als er iets gebeurt. Hij zei dat er minderheden in de maatschappij zijn, exhibitionisten en zo, die hun agressies moeten uitleven. En dat het de schuld van de ouders is als hun kinderen daar de dupe van worden.

Martin: Wie is Nilsson?

Inga: Mm? Een directeur die beneden ons woont.

Martin: Heeft ie zelf kinderen?

Inga: Nee.

Martin: Wel wel...

Ingrid: (lacht)

Inga: Wat valt er te lachen?

Ingrid: O, niks, nee, niks, nam.

Inga: Ik begrijp niet wat er te lachen valt!

Ingrid: Sorry. Mag ik de laatste toast?

Inga: Nou, als je vader...

Martin: Nee nee nee, ga je gang, Ingrid.

Ingrid: Ah, fijn.

Martin: Zeg, waarom praat je eigenlijk met Nilsson?

Inga: Mm, een mens moet toch zeker vriendelijk zijn tegen z’n buren. (lachje) ‘t Zou geen kwaad kunnen als jij ook ‘ns een beetje... een beetje vriendelijker zou zijn. En bovendien, het zijn hele aardige mensen.

Martin: Mm? Niet dat ik zo hoor.

Inga: O, dat hoor jij zo meteen?

Martin: Ja, dat hoor ik zo maar meteen, ja.

Inga: Daar moet je dan zeker politieman voor zijn.

Martin: Ja... ‘k Ga me aankleden.

Ingrid: O zeg, pap...

Martin: Wat?

Ingrid: Weet je wat ik me nog wel ‘ns afvraag?

Martin: Mm?

Ingrid: Nou, die man op het balkon, hè… Weet je nog?

Inga: D’r is nog koffie. Wil jij?

Ingrid: Nee nee, dank je, mam... Herinner je je dat niet meer, pap?

Martin: Wat?

Ingrid: D’r belde op een keer een vrouw over een man op het balkon tegenover d’r huis.

Martin: Nee.

Ingrid: Mm. Toe nou, we hebben d’r nog zo om gelachen. Weet je dat nou echt niet meer?

Martin: Nee.

Ingrid: En die ijzervreter nam de telefoon aan... Hoe heet ie ook alweer? Eh... Larsson.

Martin: Ah! Ja! Ja, Gunvald Larsson, Gunvald Larsson.

Ingrid: Ja. Nou, en die had nou toevallig dienst. Toen belde d’r een of andere maf mens om te klagen over een vent die op z’n eigen balkon stond.

Martin: O ja?

Ingrid: Weet je ‘t echt niet meer?

Martin: God, kind, d’r is zoveel gebeurd intussen.

Ingrid: Ik heb me altijd afgevraagd, hè, dat iemand over zoiets de politie durft te bellen, omdat iemand op ‘r eigen balkon naar beneden staat te kijken. (lachje) Zo gek als de mensen soms zijn. En ze was nog kwaad dat jullie d’r geen werk van maakten. Heeft ze nog wel ‘ns gebeld?

Martin: Nee, niet dat ik weet.

Ingrid: Nou...

Martin: Larsson was eh… onhebbelijk tegen d’r geweest, geloof ik. Ze wou... ze… ze… ze was beledigd.

Ingrid: Hè, nee!

Martin: Ja, nou ja, elke dag zijn er toch halve garen die de politie bellen.

Ingrid: Op z’n eigen balkon stond ie! Hij deed helemaal niks, hè. Stond daar gewoon maar wat te kijken. (lacht) Dat vond ze niet in de haak, hè?

Martin: Mm.

Ingrid: (lacht)

Martin: Hij stond daar dag en nacht, “bij nacht en ontij”, zei ze.

Ingrid: Zei ze dat?

Martin: Ja. Ja, Larsson nam haar een beetje in de maling. Ze… ze had eerst gezegd dat ie naar spelende kinderen keek. En toen zei hij: “Maar mevrouw, ‘s nachts spelen er toch geen kinderen op straat!”

Ingrid: (lacht) En werd ze toen kwaad?

Martin: Ja

Ingrid: Ja, evengoed, hè, pap: als d’r nou iemand zou bellen dat een vent steeds maar naar spelende kinderen keek?

Martin: Verdomme... Verdomme!...

Ingrid: Wat is er?

Martin: Dat signalement! Nou weet ik waarom ik bleef haken bij het signalement van Engström: grote neus, dun haar... Maar Engström is dood. Het was de overeenkomst! Alleen de overeenkomst! Ik heb dat signalement in een paar weken tijd net iets te vaak gehoord.

Ingrid: Dat signalement kan toch op duizenden mensen slaan?

Martin: Jawel, jawel, dat weet ik wel, maar toch, toch... Ik ga met Larsson praten. Hier moet ik meer van weten.

Ingrid: Dat... dat zou te gek zijn!

Martin: Ja, te gek!

Martin: (komt binnen) Gunvald, herinner jij je nog die vrouw die opbelde de dag dat ik naar Motala ging?

Kollberg: Ach ja, ze konden jou daar niet missen, hè? Ahlberg had jou zo nodig. Ook goeiemorgen, Martin.

Martin: Ja, sorry, goeiemorgen. Zeg, Gunvald...

Kollberg: Jij ging toen naar Motala om met Ahlberg lekker te gaan zitten hijsen en om zalm te vissen, maar je wou het niet toegeven.

Martin: Ik weet niet waar je ‘t over hebt, Lennart. Eh... luister even, Gunvald... Die vrouw die opbelde, die wou een man rapporteren die op een balkon aan de overkant van de straat stond.

Larsson: Verrek, ja, dat gekke wijf. Hoezo?

Martin: Herinner jij je nog hoe die man d’r volgens ‘r uitzag?

Larsson: Nee. Dat zou ik echt niet meer weten. Waarom zou ik me moeten herinneren wat iedere gek zegt?

Kollberg: Ja, waar hebben jullie het over?

Martin: Wacht nou even, dat... Denk nou eventjes goed na, Gunvald. Het kan belangrijk zijn.

Larsson: Waarom dan?... Nou goed, ‘k zal d’r over nadenken.

Martin: Eh...

Larsson: Ja, natuurlijk zal ik erover nadenken… Nou, ik heb d’r over nagedacht. Ik herinner me niks. Ik geloof trouwens niet dat er iets bijzonders aan die vent was. Hij zag er vast heel gewoon uit. Stond z’n gulp soms open? Nee... wacht ‘ns even... ’t Was z’n overhemd: hij had een wit overhemd aan en dat stond open. Ja, precies, nou weet ik het weer. De vrouw die zei dat ie blauwgrijze ogen had en toen vroeg ik hoe smal die straat dan wel was. En weet je wat ze zei? Dat die straat helemaal niet zo smal was, maar dat ze ’m door een verrekijker opnam. (lacht) Niet te geloven, hè? Ze was natuurlijk een gluur... Eigenlijk hadden we haar moeten inrekenen. Door een verrekijker naar mannen zitten gluren.

Kollberg: Waar hebben jullie het over?

Larsson: Ja, dat vraag ik me ook af. Waarom is dat ineens zo belangrijk?

Martin: Wel, ik moest aan die man op het balkon denken. Dezelfde formulering, De beschrijving van de vrouw. Dezelfde als toen je Lindgrens signalement samenvatte van de man in het Vanadispark: dun achterover gekamd haar, grote neus, gewone lichaamsbouw, wit open hemd, bruine broek, blauwgrijze ogen. Klopt dat of klopt dat niet?

Larsson: Ja, ‘t kan zijn. Ik… ik weet het niet meer. Maar het klopt wel met de man die Lundgren zag.

Kollberg: Nou, wou jij soms zeggen dat het dezelfde man zou kunnen zijn? Ik bedoel eh... dat is toch niet zo’n ongewoon signalement?

Martin: Nee, het zegt niet veel, maar... vanaf het moment dat we Lundgren hebben verhoord, heb ik het gevoel gehad dat er een verband bestond tussen de moorden en iets dat ik eerder had gehoord. Ik kon er alleen niet opkomen.

Kollberg: De man op het balkon...

Martin: Ja, het is maar een vaag vermoeden. Eh... veel aanknopingspunten hebben we niet, maar het is misschien de moeite waard die man op te sporen.

Kollberg: Tja, vage vermoedens...

Martin: Okay, Gunvald, probeer je dat gesprek te herinneren, alsjeblieft. Wat zei dat mens precies?

Larsson: Nou... wat ik al gezegd heb. Ze wou een man rapporteren die op een balkon tegenover haar stond. Ze vond het een vreemde geschiedenis.

Martin: Waarom vond ze dat vreemd?

Larsson: Omdat ie daar praktisch iedere dag stond, ‘s nachts ook. Ze zei dat ze door een kijker naar ‘m keek. Dat hij naar beneden stond te kijken naar de kinderen die daar speelden. Toen werd ze kwaad, omdat ik niet genoeg belangstelling toonde. Maar waarom zou ik me daarvoor interesseren? De mensen hebben toch zeker het recht op hun balkon te staan zonder dat de buren de politie bellen, of niet? (lachje) Wat dacht ze eigenlijk dat ik zou kunnen doen?

Martin: Waar woont ze?

Larsson: Nou, dat weet ik niet. Ik weet niet eens of ze dat wel gezegd heeft.

Martin: Heb je dat dan niet... niet... niet gevraagd?

Larsson: Nou, waarschijnlijk wel. Zoiets doe je altijd.

Kollberg: Herinner jij je dat niet meer? Denk nou ‘ns goed na.

Larsson: (zucht) Nee, ik... ik weet het niet meer. Mevrouw... ja, mevrouw zus of zo.

Martin: Heb je ‘t dan niet ergens opgeschreven? Je maakt altijd van die aantekeningen.

Larsson: Ja, maar ik bewaar niet alles wat ik opschrijf.

Martin: Ooh...

Larsson: Ik... bedoel... dit was niets bijzonders. Een maf wijf dat belde, waarom moet ik me dat nog herinneren?

Kollberg: (zucht) Nou... En wat nu?

Martin: Wanneer komt Melander?

Kollberg: Om drie uur, geloof ik. Hij had vannacht dienst.

Martin: Bel ‘m op, vraag ‘m hier te komen. Slapen kan ie een andere keer wel.

Melander: Ja, ik herinner me dat telefoongesprek. Martins theorie klopt. Het signalement komt overeen met dat van de man in het Vanadispark. Je denkt dus dat er verband bestaat?

Martin: Ja, het is maar een vermoeden.

Kollberg: Mm. Een bijdrage tot de oplossing van het raadsel.

Melander: Er kan natuurlijk wat in zitten. Wat wil je nu van mij, Martin?

Kollberg: Dat jij gebruik maakt van die ingebouwde computer die bij jou de plaats inneemt van je hersenen.

Larsson: Lang leve het levende kaartsysteem.

Kollberg: Het legendarische geheugen.

Melander: Ja ja. Laat me eerst ‘ns effe rustig m’n pijp opsteken.

Martin: Probeer je nou te herinneren wat Gunvald gezegd of gedaan heeft tijdens dat gesprek.

Melander: Ik zal m’n best doen.

Kollberg: Nou, .?. gaan zitten. Zit je goed?

Martin: Ja, Laat ‘m nou.

Larsson: Het lijkt godverdomme wel een soort van seance. We worden allemaal gek!

Kollberg: Stil nou!

Melander: Toen ik de kamer binnenkwam die dag, stond jij daar bij de archiefkast waar je nu staat. En Gunvald zat waar hij nu zit. De telefoon ging. Gunvald nam ‘m op. Hij noemde z’n naam en vroeg naar de hare, dat herinner ik me nog.

Martin: Weet je of ie d’r naam heeft opgeschreven?

Melander: Ik geloof van wel. Ik herinner me dat ie een pen in z’n hand had... Jazeker, hij heeft het opgeschreven.

Martin: Herinner jij je of ie d’r om d’r adres heeft gevraagd?

Melander: Nee. Ik dacht van niet. Maar misschien gaf ze dat wel gelijk op met haar naam.

Larsson: Ik herinner me in ieder geval geen adres.

Melander: Daarna zei hij iets over een kat.

Larsson: Ja, dat is zo! Ik... ik dacht dat ze dat zei dat er een kat op haar balkon stond. En toen zei ze dat het een man was, en ik dacht natuurlijk dat ze bedoelde dat ie op haar balkon stond, omdat ze de politie belde,

Melander: Je hebt in ieder geval iets opgeschreven.

Larsson: Ja, okay, maar als ik een aantekening gemaakt heb, dan deed ik dat op deze blocnote. En als ik er geen werk van gemaakt heb, dan heb ik dat papiertje later weggegooid.

Martin: Ja, dat is helaas heel aannemelijk. Ga verder, Melander.

Melander: Pas nadat ze je z’n signalement had opgegeven, snapte je opeens dat ie op z’n eigen balkon stond, nietwaar?

Larsson: Ja. ‘k Dacht dat ze niet goed wijs was. En toen bleek ook nog dat ze naar ‘m keek door een verrekijker.

Melander: Een verrekijker? O, Jezus...

Larsson: Ja. En toen vroeg ik haar of hij haar op de een of andere wijze lastig viel, maar dat was niet zo. Hij stond daar maar te staan en dat vond ze griezelig.

Melander: Ja... En toen was het gesprek, geloof ik, afgelopen. De dame in kwestie vond jou brutaal en legde de hoorn op de haak.

Kollberg: Ja.

Melander: En dat was dat.

Kollberg: Nou, we zijn niet veel wijzer geworden. Jammer. ’t Is evengoed vreemd, hè, zo’ man die dag en nacht op z’n balkon staat.

Larsson: Ja, maar verboden is het niet.

Melander: Weet je zeker dat je niet nog ergens een aantekening hebt liggen?

Larsson: (opent een lade en sluit ze weer) Niks! Hier bewaar ik alle aantekeningen. Dingen die ik moet nagaan of waar ik een rapport over moet schrijven. Ben ik daarmee klaar, dan gooi ik de aantekeningen weg. Jij niet soms?

Martin: Ja!... Jammer. Daar is niks aan te doen.

Larsson: Ja.

Melander: Je had een pen in je hand en pakte je blocnote. En toen schoof je de telefoongids opzij. Dat is het! De gids!

Larsson: Wat is er met de gids?

Melander: Die lag open op je bureau en daar heb jij in zitten schrijven.

Larsson: Jezus!! Laat ‘ns kijken!... (neemt de gids) Het zou kunnen! Maar waar dan? Waar?

Martin: Kalm! Kalm! Begin nou vooraan, werk nou zorgvuldig. (hij bladert als een gek)

Kollberg: Hier? Daar?

Larsson: Andersson!

speurder: Mevrouw Andersson, mag ik u wat vragen? Ik ben van de politie. We zijn bezig met een onderzoek en misschien kunt u ons daarmee helpen. We zoeken namelijk een mevrouw Andersson die op de tweede juni de politie heeft gebeld. Ja, ziet u, we weten het adres niet en d’r zijn meer dan tweeduizend mensen in Stockholm die Andersson heten. U hebt misschien wel van ons onderzoek gehoord? Via de pers? De radio en de televisie zijn d’r ook bij betrokken geweest. We zijn al dagen bezig. Dus, neemt u mij niet kwalijk dat ik het vraag, mevrouw, maar bent u misschien de mevrouw Andersson die op vrijdagochtend 2 juni de recherche heeft gebeld?

Andersson: Ja! ‘k Heb inderdaad de politie gebeld. Dat kan best op de tweede geweest zijn. Hoezo?

speurder: Waarover hebt u gebeld?

Andersson: O, ik heb gesproken met een detective of wat het dan ook was, een brutale man... Leek niet in het minst geïnteresseerd. ‘k Wou alleen maar een waarneming rapporteren... Die man had daar op zijn balkon gestaan, en...

speurder: Mevrouw, mag ik even van uw telefoon gebruik maken? Ik moet nu onmiddellijk het hoofdbureau bellen.

Andersson: Gaat u zitten, heren. Een kopje koffie gaat er altijd wel in, zeg ik maar. Heb ik met één van u beiden gesproken toen ik die ochtend belde?

Martin: Eh... nee, mevrouw, u hebt met adjudant Larsson gesproken.

Andersson: Nou, adjudant of geen adjudant, hij was onbeleefd.  De politie hoort dankbaar te zijn dat er bepaalde zaken gerapporteerd worden. Wie weet als de mensen jullie nergens opmerkzaam op zouden maken, zouden jullie wel eens geen werk meer  kunnen hebben!

Kollberg: (kucht) Ja, daar eh… zit wel wat in, mevrouw.

Andersson: Mag ik nou weten of er iets met die man aan de hand is?

Martin: Jam hebt u de krant dan niet gelezen, mevrouw?

Andersson: Nee, als ik buiten ben, lees ik nooit kranten. Ik ben gisteravond thuisgekomen. Neem nog een koekje, heren, ze zijn pas gebakken. Alstublieft.

Kollberg: Ja, dank u.

Andersson: Maar goed, hè, ik was het dus. En het was op de tweede juni. Dat weet ik nog heel goed, omdat de man van m’n zuster Rutger heet en dat was zijn naamdag, en ik heb daar koffie gedronken en toen heb ik nog verteld van die op z’n zachtst uitgedrukt onbeleefde adjudant, of… of... of wat ie dan ook is.

Martin: Juist, ja. Mevrouw, zoudt u ons dat balkon eens willen wijzen?

Andersson: O ja, komt u maar effe mee. Kijk... (schuift de gordijnen opzij) Daar, hè? Daar... dat derde balkon van onderen. Naast dat raam zonder gordijnen.

Martin: O juist, ja.

Kollberg: Ach ja. Eh... hebt u die man onlangs nog gezien?

Andersson: Nee. Al een poosje niet meer. Ja, nou was ik met het weekend weg, maar daarvoor heb ik ‘m ook al een paar dagen niet gezien.

Kollberg: En eh..... dit is de verrekijker?

Andersson: Ja, dat is ‘m.

Kollberg: Eh... mag ik even?

Andersson: Ja, o ja, ga gerust uw gang. Die kijker heb ik van Rutger gekregen. ‘t Is een kijker van de marine. Rutger is marineofficier geweest. Ik... ik keek altijd door de kijker naar die man. Ja, nou moet u niet denken dat ik nieuwsgierig ben of zo, maar u moet weten dat ik in het begin van april aan m’n been ben geopereerd…

Martin: Ja... ja...

Andersson: …en toen heb ik die man ontdekt, hè. Ja, na de operatie dus. Ja, door de wond aan m’n been kon ik niet lopen, en... en door de pijn kon ik niet slapen, dus zat ik meestal voor het raam naar buiten te kijken.

Martin: Ja.

Andersson: Ja, ‘k vond het maar vreemd dat die man niks anders te doen had dan maar te staan staren. Hooh, d’r was... d’r was iets griezeligs aan… U wil nog een kopje koffie?

Martin: Nee nee, mevrouw, dank u, nee nee.

Andersson: Ach... toch een halfje lust u nog wel?

Kollberg: Nee nee, nee. Nee, dank u.

Andersson: Weet u, die... die... die man was altijd in zijn eentje. Hij maakte echt een eenzame indruk. Soms had ik haast meelij met ‘m. Het is altijd even donker in z’n flat. En als ie niet op het balkon staat, zit ie voor ‘t keukenraam. Ja, daar zit ie als het regent. Maar ik heb nooit iemand op bezoek gezien. Ach, maar gaat u nou toch even zitten nog en drinkt u toch nog een kopje koffie, dan kan u me ondertussen vertellen wat er met ‘m gebeurd is. Het heeft dus toch geholpen dat ik belde, al heb ik dan lang moeten wachten!

(Martin en Lennart gaan een trap op)

Kollberg: Nou, hier is het.

Martin: Ja. Nou, gewone houten deur. Gaat naar buiten toe open. Lipslot. Wit naambordje, hier: I. Fransson.

Kollberg: I. Fransson...

Martin: Ja, nou, daar gaat ie dan. (belt aan)

mannenstem: (komt binnen) U hebt naar me gevraagd?

Kollberg: Oh? Da’s vlug. ‘k Ben nog niet eens klaar met de formaliteiten. Ja... Ben jij echt zo’n expert als ze beweren?

expert: Beter.

Kollberg: Mm. Een lipslot, hoe lang heb je daarvoor nodig?

expert: Wat is het voor een deur?

Kollberg: Hout. Stevig.

expert: Brievenbus?

Kollberg: Ja, zo’n koperen.

expert: Heb ik ongeveer dertig seconden nodig.

Kollberg: Ha, als dat waar is, dan heb je het verkeerde vak gekozen.

expert: Op den duur niet.

Kollberg: Nou, kom maar mee, zal ’k het je wijzen.

expert: (opent het slot) Alstublieft, meneer. 30 seconden. Op de kop af.

Martin: Mm. Bedankt. U kunt gaan.

expert: Een likje olie op die scharnier en dat geknars is ook afgelopen.

Kollberg: (lachje) Bedankt voor ‘t advies... Een gelukkige man.

Martin: Ja!... Schuif die post maar ‘ns opzij.

Kollberg: Ja... Ah, da’s niks bijzonders. Kranten, tijdschriften, reclame.

Martin: Nee, kennelijk niemand thuis.

Kollberg: Nee…Whah, muffe troep. Armoe troef! Geen gordijnen, geen vloerkleed.

Martin: Hij spaart kennelijk de tabak van z’n sigarettenpeukjes op en rookt die in een pijp.

Kollberg: Tja...!

Martin: Mm… Daar.

Kollberg: Wat?

Martin: In z’n kleerkast. Donkerblauw jasje.

Kollberg: O ja?

Martin: Ja… Neem jij de keuken, doe ik de slaapkamer.

Kollberg: Okay…. Nou, hij is al een hele tijd niet meer thuis geweest.

Martin: Wat?

Kollberg: ‘t Brood is keihard.

Martin: Oh... Zeg, hé, zeg, kom ‘ns hier.

Kollberg: Iets gevonden?

Martin: Ja, hier. Militair zakboekje. 2521-7-46. Fransson. Ingemund Rudolf. Växjö, geboren 5-2-26. Tuinman. Västberg 22, Malmö.

Martin: Mm. Is ingedeeld bij groep 4.

Kollberg: Oh. Da’s de allerlaagste rang.

Martin: Oh. Twaalf maanden luchtafweer in Malmö. Zeg, wat eh... hier, wat betekenen die cijfers?

Kollberg: X-5-5... Da’s onder het gemiddelde. Da’s een soort militaire gedragscode. Geen disciplinaire overtredingen, maar met twee vijven, dus niet bepaald een goed soldaat, zelfs niet binnen de laagste categorie.

Martin: Mm... Hier is een aantekening: keukenhulp.

Kollberg:  Dan heeft ie z’n dienstplicht vervuld met aardappelen schillen.

Martin: Ja, dat weten we dan ook weer... Heb jij nog wat gevonden?

Kollberg: Tja, eh... hij dronk zoete vermout.

Martin: Oh. Dus niks.

Kollberg: Nee.

Martin: Hij is... hier de negende nog geweest, hier: de krant heeft ie nog gelezen.

Kollberg: Hij heeft z’n post niet meer aangeraakt sinds zaterdag de tiende. Da’s na de moord in ‘t Vanadispark.

Martin: En toch schijnt ie maandag nog thuis geweest te zijn.

Kollberg: Ja, maar daarna niet meer.

Martin: Okay. Niks is niks. Hier worden we niet veel wijzer. Wat nu?

Kollberg: De technische dienst zal misschien nog wat meer vinden. D’r zit een rare vlek op één van z’n schoenen.

Martin: Ja, dat heb ik gezien.

Kollberg: Nou... goed. Gaan we?

Martin: Nog even, nog even.

Kollberg: Hoe minder je aanraakt...

Martin: Dat... dat weet ik.

Kollberg: Oh, sorry. Hé, wat wil je?

Martin: ‘k Weet het niet.

Kollberg: Zeg, wat is er?

Martin: Ik dacht dat het een zakdoek was. Weet je wel, gewoon, die je onder je kussen frommelt.

Kollberg: Ja, het is geen zakdoek.

Martin: Nee nee nee, afblijven!

Kollberg: Ja.

Martin: Okay. De zaak is rond. We verzegelen de flat en zetten de boel af. Waarschuw meteen aan alle diensten.

Kollberg: Ingemund Fransson is onze man.

Martin: Vast en zeker.

Kollberg: Ik eh..... ga vast, Martin.

Martin: Ja, doe dat maar. Ik wacht hier even.

Kollberg: Ja. Het is voorbij.

Martin: We hebben ‘m nog niet.

Kollberg: Dat is een kwestie van een paar uur. We weten nu wie we moeten hebben.

Martin: Ja.

Kollberg: Tot zo, hè?

Martin: Mm... Maar is het werkelijk voorbij, Martin Beck? Hier sta je dan, in een muffe kale kamer van Ingemund Fransson. Hij is de moordenaar van Annika en van Eva. Hij heeft ze vermoord in een park. Hij is toen hierheen gegaan. En hier liggen hun broekjes, die we overal gezocht hebben, onder z’n hoofdkussen. Je kwam binnen en je zag ze meteen. Zoals ze daar half onder dat kussen uitsteken moest je ze wel zien. Maar je zag ze niet, omdat je... het niet begrijpt, Martin Beck. Jij begrijpt Ingemund Fransson niet. En als je ’m ooit wel begrijpt, zullen ze je moeten opsluiten. Hoe kan ik aan die kinderen denken en hem niet haten? Maar hoe kan ik hier staan in deze miserabele kamer en ‘m wel haten?

Larsson: (komt binnen) Zo! Dat is dan dat... Die dooie uit de Västmanagatan is niet Ingemund Fransson.

Martin: Wie zegt dat?

Larsson: Iemand die Ingemund Fransson kent.

Kollberg: Zo? Heb jij die stakker gewoon bij die dooie gehaald?

Larsson: Ja.

Kollberg: Leuk.

Larsson: Ja, wat moest ik anders? We hadden geen minuut te verliezen.

Kollberg: En?

Larsson: Wat en?

Kollberg: Hoe keek ie?

Larsson: Die dooie?

Kollberg: Haha!...

Larsson: Nou, hij zei: “Nee, dat is Ingemund niet”, en toen moest ik met ‘m naar de plee hollen. Nou had ik de deur al opengezet, dus we haalden het nog net, maar ja, als je ‘t niet gewend bent...

Martin: Mm... daar wen je ook nooit aan.

Kollberg: Nee.

Martin: Zo, dus Ingemund Fransson loopt nog vrij rond?

Kollberg: Precies, maar het net sluit zich. Het politieapparaat werkt met onverbiddelijke efficiency.

Larsson: Nou... Lang kan het niet duren. Wat heb je daar?

Martin: Luister. Ingemund Fransson is onmiddellijk na z’n militaire dienst naar Stockholm verhuisd. Hij woonde sinds 1948 in een flat aan de Sveavägen en heeft tot 1956 als tuinman gewerkt. Toen hield ie op met werken, heeft eerst in de ziektewet gelopen op attest van een particuliere dokter, is daarna door verscheidene psychiaters van sociale zaken onderzocht en twee jaar later arbeidsongeschikt verklaard.

Larsson: O ja? Hoe dan? Waar... waarom dan?

Martin: Nou, hier heb ik het rapport. In het officiële rapport staat eh... “psychisch ongeschikt voor fysisch werk.”

Larsson: Pff! da’s ook nog een duistere formulering.

Martin: De artsen die ‘m onderzocht hebben, zeggen dat ie meer dan normaal begaafd is, maar een soort chronische arbeidsangst heeft die het ‘m onmogelijk maakt naar z’n werk te gaan.

Larsson: Gooi maar in m’n pet!

Martin: Een poging tot omscholing is mislukt. Toen ie op een fabriek zou gaan werken, ging ie vier weken lang elke ochtend naar de fabriekspoort, maar hij was niet in staat naar binnen te gaan...

Kollberg: Is dat waar?

Martin: Dat staat hier.

Kollberg: Arbeidsangst... Bestaat dat?

Martin: Eh... ik geloof dat het eigenlijk eh… “arbeidsonmacht” heet.

Kollberg: Mm.

Martin: ‘t Is zeldzaam, maar ‘t is zeker niet uniek.

Larsson: Die psychiaters bedenken maar wat.

Martin: Nou ja, hoe dan ook, Fransson is absoluut niet geestesziek. Hij eh..... hij heeft ook geen verpleging nodig. Z’n verstand is in orde en hij heeft ook geen belangrijke lichamelijke gebreken.

Kollberg: Waarom heeft ie militaire arts ‘m dan zo laag geclassificeerd?

Martin: Ah... Platvoeten!

Larsson: Niet geestesziek? Vertel mij wat! Die man is zo maf als...

Martin: Wel is Fransson een uitgesproken kluizenaar. Hij heeft geen behoefte aan contact met anderen, hij heeft geen vrienden, hij heeft geen interesses, z’n manier van doen is kalm en vriendelijk, hij drinkt niet, hij is zuinig en netjes en hij rookt. Ja, nou dat is het dan wel zo’n beetje. Nog vragen?

Kollberg: Zeg, Martin, heeft geen van die artsen seksuele afwijkingen geconstateerd?

Martin: Eh... op de vraag of ie masturbeerde, heeft ie ontwijkend geantwoord. Aangenomen werd dat ie het deed, dat ie in elk geval een abnormaal lage potentie heeft. O ja, nog wat: hij lijdt aan agorafobie.

Larsson: Wat is dat?

Kollberg: Pleinvrees.

Martin: Ja. Ja... ja, die medische rapporten, hè... Hadden we verdomme maar een foto van ‘m.

Kollberg: We hebben een perfect signalement. Het was dus inderdaad bloed wat op die schoen zat.

Martin: Ja! Ja... Ja, ‘t is gaan regenen.

Kollberg: Ja.

Martin: Misschien hebben ze ’m vandaag nog.

Kollberg: Misschien.

Larsson: Misschien niet. Niemand heeft ‘m de laatste acht dagen gezien.

Kollberg: Afwachten.

Martin: Ja.

Kollberg: Hij heeft zich dus meer dan tien jaar gedrukt gehouden.

Larsson: Maar nu is er iets in ‘m geknakt. Loopt ie met z’n lippen smakkend rond en vermoordt kleine meisjes. Maar gek is ie niet!! (telefoon)

Kollberg: Laat maar, ik neem ‘m wel.

Martin: Ja, goed. (Lennart neemt op) We weten nou praktisch alles wat er over ‘m te weten valt. We hebben alles, behalve dan een foto en eh... nou ja, die foto duikt ook nog wel op. Het enige wat we niet weten is waar ie zich op dit moment bevindt.

Kollberg: (legt neer) Ik weet waar ie en kwartier geleden was.

Martin: Wat?

Kollberg: D’r ligt een dood kind in het St. Erikspark.

Martin: Verdomme nog toe, wie denkt nu aan het Erikspark?

Kollberg: Ja… Alle parken worden bewaakt, maar dit... ‘k Wist niet eens dat het bestond.

Martin: De meeste Stockholmers niet, denk ik. Wat is het nou meer dan een begroeid heuveltje? Wie eh... heeft ‘r gevonden?

Kollberg: (zucht) De moeder, erg genoeg.

Martin: Jezus...

Kollberg: Ze lag voor iedereen zichtbaar. Dat klopt met die theorie dat de moorden steeds afgrijselijker zouden worden. Hij had veel haast ditmaal, de rotzak. Hij heeft ‘r gewoon met haar hoofd tegen een steen geslagen en gewurgd.

Martin: Godver...

Kollberg: Ze heette Solvay. Elf jaar.

Martin: (zucht)

Kollberg: Niemand weet waarom ze in het park was. Ze ging van huis om een chocoladekoek te kopen in die kiosk daar. Ze mocht niet eens in ‘t plantsoen spelen. Dat had ze ook nooit eerder gedaan. Toen ze nog maar een kwartier weg was, ging de moeder d’r zoeken. Ze vond haar natuurlijk meteen. Totaal ineengestort.

Martin: Ik kan er niet meer tegen, Lennart.

Kollberg: Ga dan maar terug. Ik regel het hier wel verder. Ja, toe nou maar

Martin: Nee, dat kan ik niet doen.

Kollberg: Martin, wat heb je d’r nou aan naar dat dode kind te gaan staan kijken?

Martin: Eh...

Kollberg: Okay. Okay, okay.

Larsson: Jullie kunnen wel teruggaan. Ze hebben haar net opgehaald. Het broekje hebben ze niet gevonden. Die chocoladekoek ook niet. Misschien had Fransson honger en heeft ie ‘m meegenomen.

Martin: Het was Fransson dus?

Larsson: O ja, vast en zeker. We hebben een getuige die ‘m met het kind samen heeft gezien. Hij zegt dat ze met elkaar stonden te praten. ‘t Moet er gezellig uitgezien hebben. Hij zegt dat ie dacht dat het ‘r vader was. Die psychiaters hebben gelijk: Fransson is aardig en vriendelijk, en maakt een keurige indruk.

Martin: Hij moet verdomme ergens in de buurt zijn.

Kollberg: Ja, maar waar?

Larsson: Als je ‘t mij vraagt kan ie maar één kant op gegaan zijn: de straat was ‘m vast veel te link. Als ie over dat hek daar is geklommen, dan is ie mooi weggekomen via het spoorwegemplacement.

Martin: Laat elke spoorwagon, elke opslagplaats, kelder, iedere zolder in de buurt doorzoeken. Nu. Onmiddellijk!

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (11/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.
Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign