Joseph Fouché, deel 01

Joseph Fouché, deel 01
beschrijving:

JOSEPH FOUCHÉ

DEEL 1

Johan te Slaa (1906-1980)

uitzending: AVRO, donderdag 25/09/1975

technische verzorging: Léon du Bois & Jan Bosboom

regie: Dick van Putten

rolverdeling:

- Joseph Fouché als kind: Gerrie Mantel

- Joseph Fouché volwassen: Edmond Classen

- zijn vader: Frans Kokshoorn

- zijn moeder: Nora Boerman

- de abt de Arras: Ben Aerden

- broeder Laetantius: Frans Somers

- Maximilien Robespierre: Paul Deen

- zijn zuster Charlotte: Maria Lindes

- Carnot: Paul van der Lek

- de abt de Nantes: Johan te Slaa

- broeder Theophilus: Gerard Heystee

- broeder Bartholomeus: Maarten Kapteijn

- Gèmard, schoonvader van Fouché: Kommer Kleijn

- Condorcet: Jan Borkus

- Danton: Johan Sirag

- Périgourde: Hans Veerman

- verdere medewerking: de Gooise Komedie te Hilversum

duur: 39'42"

Te Slaa baseerde zijn tekst op de biografie Joseph Fouché (1930) van Stefan Zweig. Vele zinnen nam hij zelfs letterlijk over.

Joseph Fouché was een Frans staatsman die leefde van 1759 tot 1820. In 1795 bewerkte hij de val van Robespierre. Onder Napoleon werd hij tweemaal Minister van Politie. Hij was toen gevreesd om zijn intriges en zijn geheime politie. In 1809 werd hij hertog van Otranto. Geheime onderhandelingen met Engeland deden hem bij Napoleon in ongenade vallen, zodat hij zich in 1814 bij de Bourbons aansloot. Hoewel hij met hen in contact bleef, werd hij door Napoleon weer in genade aangenomen. Na diens val en de terugkeer van Lodewijk XVIII werd ook hij verbannen, omdat hij na de Franse Revolutie voor de dood van Lodewijk XVI had gestemd.

hoorspel:

(in Nantes - spelende kinderen op de speelplaats)

meisje: Laat Joseph nu maar, Georges, hij kan toch niet met ons meespelen.

Georges: We kunnen het toch proberen? Hij staat altijd maar aan de kant. Joseph! Joseph! Doe je met ons mee?

Joseph: Nee, ik durf niet. Ik ben pas ziek geweest.

meisje: Hij durft niet! Joseph de bange!

kinderen: Joseph de bange! Joseph de bange! Joseph de bange!...

(in de klas)

kinderen: De Franse rivieren zijn: Loire, Seine, Rhône, Gironde,...

meester: (tikt af) Joseph Fouché, u zit weer te slapen in de klas! (gaat naar hem toe) En uw werk is ook niet af. Tien stokslagen! En voor de rest van de dag in het hok. (slaat)

Joseph: (pijnkreten)

 (thuis)

vader: En waar is de jongen nu?

moeder: In het achterhuis... Hij heeft veel pijn van de stokslagen die ie weer ‘ns gekregen heeft.

vader: ‘t Is hopeloos. Als ie nu maar mee wilde aan boord, dan leerde ie een vak en het spaart een man uit. Aan wal zijn toch alle baantjes voor de kinderen van de rijken en de adel.

moeder: Hij is toch veel te jong om te varen, François!

vader: Ik was jonger dan hij toen ik al scheepsvloeren boende!

moeder: Ga nog ‘ns praten met meneer pastoor. Misschien is er nu plaats in het klooster.

vader: Dan moet ie naar Arras en zijn we ‘m kwijt. Hier in Nantes is geen plaats.

moeder: (zucht) In ‘s hemelsnaam dan maar, want zo gaat het niet langer.

vader: ‘k Ga eerst even praten met die jongen. Geef me de kaars maar mee. (gaat naar het achterhuis) Joseph?

Joseph: Ja, papa. (geknor van het varken)

vader: Naar je hok, beest, vort! Was het weer mis op school, jongen?

Joseph: Ja, papa. ‘k Kon m’n werk niet afkrijgen.

vader: Waarom niet?

Joseph: ‘k Weet niks van zeeën en rivieren. Met cijferen en rekenen gaat het veel beter.

vader: Zal ik nog ‘ns gaan praten met meneer pastoor?

Joseph: Van het klooster? O, papa, ik… ik vind meneer pastoor een aardige man, (huilend) maar… waarom ben ik niet als de andere jongens?

vader: Dat mag je niet vragen, jongen.

Joseph: Nee, papa.

vader: Blijf nou maar rustig liggen. Ik stuur je moeder naar je toe. Dag jong.

Joseph: Dag papa. (vader gaat terug naar de woonkamer)

moeder: En?

vader: ‘t Kind wordt mensenschuw. Maar dat is niet goed! Ik hoop dat ik nu succes heb bij meneer pastoor. Zo kan het niet langer. Tot straks.

moeder: Tot straks. (vader gaat naar buiten) Heer, wees genadig voor mijn kind...

(in Arras)

abt: Geeft u me nu ‘ns eindelijk antwoord, broeder Joseph. Met zwijgen lost u geen problemen op. U bent nu bijna dertig jaar en u heeft het hoogste bereikt wat mogelijk is: leraar in de zielkunde, in de mathematica en de fysica, en onderwijsinspecteur voor het departement Arras. Maar nog steeds weigert u de gelofte af te leggen.

Joseph: Heeft u over mijn werk te klagen, eerwaarde vader?

abt: Zeker niet, integendeel, maar met uw gaven ligt de weg naar een hogere positie open. Maar zonder gelofte kan ik u niet voordragen. Waarom weigert u toch de gelofte?

Joseph: Het lijkt mij nodeloos hierover opnieuw te redetwisten. U weet dat ik het nog steeds niet met mezelf eens ben.

abt: Ik vrees, mijn zoon, dat u ‘t nooit met uzelf eens zult worden, dat u zich nooit aan welke orde ook zult binden. Ik vraag u nogmaals, mijn zoon: wat zijn de oorzaken dat u de gelofte weigert?... Als steeds... Zwijgen… Goed, dan zal ik mij hierover definitief beraden. Gaat u terug naar uw cel.

broeder Laetantius: Broeder Bernardus, een ogenblikje. Was u nog in de stad de laatste dagen?

broeder Bernardus: Jazeker.

Laetantius: Is er al iets bekend?

Bernardus: Och, er is veel drukte. Overal spreekt men over de nieuwe mensenrechten. Iedereen is er vol van.

Laetantius: Wij leven op een vulkaan, broeder Bernardus.

Bernardus: Ja… Ja, de derde stand is in opkomst en de oude privileges wankelen.

Laetantius: De kerk verliest haar greep op de grote massa. Als wij haar niet in toom houden, klopt de revolutie aan de poort.

Fouché: En broeder Laetantius zal dit betreuren.

Laetantius: U doet mij schrikken, broeder Joseph. Zeker zou ik dat betreuren.

Fouché: Toch is er niet aan te ontkomen, want aan de Rechten van de Mens en de afschaffing van de slavernij kan ook de kerk niet voorbijgaan. 

Bernardus: Mogelijk, maar d’r zijn voor ons nog geen richtlijnen vastgesteld.

Fouché: Die moeten we zelf bepalen. In Rome loopt men altijd achter de feiten aan.

Laetantius: Dit is ketterij! Het is al erg genoeg dat wij zulke zaken bespreken in ons klooster.

Fouché: Dat bewijst dat er niet aan te ontkomen is.

Bernardus: Ja, voor u ligt dat eenvoudiger dan voor ons. U drukt de gelofte niet. Opgepast, de abt komt...

Fouché: En de gelofte zal mij ook niet drukken.

abt: Ik kan niet toestaan dat binnen onze muren door u stelling wordt genomen en deze keer was broeder Joseph duidelijk te verstaan.

Bernardus: Ik vraag excuus, eerwaarde vader, maar de gebeurtenissen buiten het klooster kunnen ons toch niet onberoerd laten? Wij weten niet hoe we onze houding moeten bepalen tegenover de mensen met wie wij dagelijks in aanraking komen.

abt: Uw houding wordt bepaald door Rome! Wilt u naar uw cellen gaan en daar op mij wachten? (Bernardus en Laetantius gaan) U weigert naar uw cel te gaan, broeder Joseph? Wel, laat ik u dan zeggen dat wij geen standpunt hebben te bepalen zolang wij…

Fouché: Maar de wereld buiten uw klooster heeft al een standpunt bepaald.

abt: Mijn klooster? Dus niet het uwe? Dat is dus de reden van uw weigering: u wenst zich niet te onderwerpen aan Rome!... Ik voel mij verplicht u ter penitentie over te plaatsen naar Nantes. Misschien dat de herinnering aan uw geboorteplaats u tot andere gedachten zullen brengen. Ik zal Nantes van mijn besluit in kennis stellen.

(in een herberg in Arras - gelach en gepraat)

Maximilien Robespierre: Stilte! Stilte, vrienden! Stilte! Lazare Carnot draagt het slot voor van zijn ode aan onze .?. Op de tafel, Lazare.

Carnot: Beste vrienden!

Robespierre: Nee, niet kletsen. Geef ons het slot van uw vers.

Carnot: Een ogenblik, Maximilien. Wel, hier is het:

Wij zijn hier allen bij elkaar / En leven doen wij het ganse jaar. / Wij eten en wij vrijen / gelijk de bijen. / Wij drinken onze goede wijn / en willen immer vrolijk zijn.

(applaus en gejuich)

Robespierre: (lacht)

Charlotte, zuster van Robespierre: Pas op, Lazare, val niet.

Robespierre: Bravo, bravo! Dit gedicht is bijna net zo goed als mijn redevoering van gisteravond. Parbleu! Vader Moutarde, heeft u onze priester niet gezien vandaag?

Moutarde: Nee, de eerwaarde is niet hier geweest, monsieur de Robespierre.

Robespierre: Wat donderse kerel!

Carnot: Ik begrijp niet wat u in die vent ziet met z’n valse grijns.

Charlotte: Als u ‘m niet zo haatte, Carnot, zag u wel z’n groot karakter achter die glimlach.

Carnot: Hij heeft geen glimlach en iemand die in gezelschap altijd zwijgt, heeft geen karakter. Maar ja, u ben verliefd en dan is alles lelieblank.

Robespierre: Daar heeft Carnot gelijk in. Maar Fouché zwijgt niet, Lazare, hij luistert naar ons, aardse stervelingen. Da’s trouwens z’n taak. (deur gaat open) Aha, daar is onze priester zowaar nog!

Charlotte: O, lieve Joseph, u ben dus toch nog gekomen. Ik heb u verdedigd, want Carnot bekende zojuist dat hij u niet graag mag. Kom bij ons zitten.

Carnot: Ik haat gluiperds.

Fouché: Het komt meer voor dat men mij niet mag.

Carnot: U beweert daarmee dat ik niet de enige ben die…

Fouché: Als er iets te beweren is, laat ik dat graag aan anderen over.

Carnot: Dat is mij bekend. Bonsoir, mijn avond is bedorven!

Robespierre: (lacht) Laat ‘m maar zwetsen, Joseph, en vertel ons waarom u zo laat bent.

Fouché: Ik ben gestraft. Ik ben overgeplaatst naar Nantes.

Charlotte: Gestraft? Dan zullen we u hier niet meer zien?

Fouché: Toch wel, want ik ga niet naar Nantes.

Charlotte: Kom dan bij ons wonen, Joseph, en laten we ons verloven.

Robespierre: Natuurlijk! Doe dat. U bent van harte welkom.

Fouché: Dat zal ik graag doen, want ik ga niet terug naar het klooster.

Charlotte: (schrikt) Dan kan ons huwelijk doorgaan! O, Joseph, dank u!

Robespierre: Daar drinken we een glas op. Moutarde, een hele fles! Ik trakteer.

Fouché: U vergeet dat ik geen alcohol gebruik.

Charlotte: Maak voor deze ene keer een uitzondering.

Fouché: Nee, een glas bronwater voor mij, Moutarde.

Charlotte: Toe, Joseph, voor één keer. Voor Maximilien is het ook een bijzondere dag.

Fouché: Hoezo?

Moutarde: Eén fles en een bronwater voor de eerwaarde.

Charlotte: Hij is verkozen als afgevaardigde van Arras naar de Generale Staten in Parijs. Wat zeg u daarvan?

Robespierre: Wel, Joseph, wat zegt u daarvan?

Fouché: U gaat daar zeker de derde stand verheerlijken?

Robespierre: Meer dan dat: ik zal een stem hebben bij het samenstellen van de Grondwet, bij de afschaffing van de slavernij en de kinderarbeid.

Charlotte: Hij is zo gelukkig, Joseph.

Fouché: Hij kan beter voorzichtig zijn.

Robespierre: Voorzichtig? Grote tijden vragen grote daden, Joseph.

Fouché: Ja ja.

Robespierre: En nu u in de familie komt, durf ik u een gunst te vragen.

Fouché: Ga uw gang.

Robespierre: Eh… weet u, Joseph, als advocaat verlies ik meer aan de armen dan ik aan de rijken verdien, en…dat merk ik aan mijn geldtas.

Fouché: Hoeveel heeft u nodig?

Charlotte: Ziet u wel, Maximilien? Ik wist dat Joseph u zou willen helpen.

Fouché: Voor zover als mogelijk. Mijn salaris gaat naar het klooster en de vergoeding die ik krijg, is maar klein. Hoeveel?

Robespierre: Ik eh… ik moet mij een nieuw pak laten snijden, ik moet de koets naar Parijs betalen. Eh… 15 louis d’or is voldoende.

Fouché: U zult ze hebben.

Robespierre: Joseph! Joseph, ik zal u eeuwig dankbaar zijn, en… en ik ga vanavond nog naar de snijder. Durft u alleen over straat, Charlotte?

Charlotte: Ik heb een cavalier in soutane die me graag zal willen begeleiden.

Robespierre: (lacht) De gelukkige kerel. Moutarde, hoeveel ben ik u schuldig?

Moutarde: Eh… dat worden dan 6 francs en 30 centimes, monsieur de Robespierre.

Robespierre: Kijk ‘ns hier. En veel geluk voor de toekomst, vader Moutarde. Tot ziens, Joseph. En… wees lief voor m’n zuster.

Moutarde: En veel geluk voor u, monsieur de Robespierre. (Robespierre verlaat de herberg)

Charlotte: Ik ben u zo dankbaar, Joseph. Maximilien stelt zich zoveel voor van z’n werk in de Generale Staten… Zullen we gaan?

Fouché: Nee, ik ga niet met u mee. Ik ga naar Nantes. (gaat ook naar buiten)

Charlotte: Joseph!!

Moutarde: Mademoiselle! Mademoiselle... O, mijn God!...

(in een klooster in Nantes)

Fouché: En als u niet uw plaats weet te kiezen, dan zal de revolutie u overspoelen en dat betekent dan uw einde. In Arras heeft men mij de mond willen snoeren, maar hier in Nantes laat ik mij niet langer opsluiten in een cel.

broeder Theophilus: Niet zo luid, broeder Joseph. Wij zijn al in overtreding, omdat wij de dienst niet volgen. Hier in Nantes gaan wij voorzichtig te werk.

Fouché: Voorzichtig? Grote tijden vragen grote daden, Theophilus.

broeder Bartholomeus: Broeder Joseph heeft gelijk. Rome weifelt te lang.

Fouché: Precies. Rome is ver weg en daarom beseft men niet uit welke hoek hier de wind waait. Ik wel, en dat is de reden waarom men mij hier in Nantes gekozen heeft als voorzitter van de Vrienden van de Nieuwe Grondwet.

Bartholomeus: En terecht. Men had geen betere kunnen kiezen.

Fouché: In Arras heb ik een fout gemaakt, die mij hier in Nantes geen tweede keer zal overkomen.

Theophilus: Wat voor fout?

Fouché: Daar kwam ik te laat, was een ander mij voor.

Theophilus: Wie was dat?

Fouché: De Robespierre. Maar zo iemand is voor Nantes veel te radicaal.

Bartholomeus: Dat is juist. Hier in Nantes heerst een koopmansgeest en met radicalisme jaagt men de burgers enkel maar tegen zich in het harnas. Uw avances bij de dochter van de schatrijke Gèmard geven het bewijs van een helder inzicht. En u heeft nog succes ook.

Theophilus: Ja, in alle opzichten, want het zal wel tot een huwelijk komen en dat is een oplossing voor Gèmard. Hij krijg z’n dochter anders nooit aan de man. Zij is te lelijk.

Fouché: Met schoonheid wint men geen revolutie.

Bartholomeus: En als ik u goed begrijp is dat uw bedoeling. Wat zegt u daarvan, broeder Alvirus?

Theophilus: Ja ja, u staat daar maar. Of heeft u geen oordeel?

Alvirus: Zeker heb ik een oordeel, maar ik kan broeder Joseph niet goed volgen. In de openbaarheid pleegt hij zeer gematigd te zijn, maar in kleine kring zou men menen de meest radicale revolutionair voor zich te zien. Dat is huichelachtig. Men kan niet binnen het klooster God dienen en daarbuiten alles doen wat God verboden heeft. Ik vraag mij af wat de prior hiervan zegt, als hij dit alles hoort.

Fouché: Wanneer u dit zo belangrijk vindt, haal ‘m dan hier.

Alvirus: Dat wil ik zeker doen, maar ik hoop voor u dat ie weigert. (verwijdert zich)

Theophilus: Ik vrees dat u nu te ver bent gegaan, broeder Joseph. Dit wordt een penibele situatie. Ik zou niet graag in uw plaats zijn, want u zult zich moeten rechtvaardigen.

Fouché: Ik zal mij in het geheel niet rechtvaardigen.

abt: (komt naderbij) Alweer broeder Joseph die moeilijkheden veroorzaakt. Het was mij lief geweest als men u in Arras had gehouden. Sinds u hier bent, hebben wij niets dan disputen over zaken die ons geestelijk werk niet raken. Door uw voortdurend gewroet heeft u in ons klooster een sfeer geschapen die de onze niet is. Ik duld dit niet langer! Hier en nu zult u ons duidelijk maken wat uw bedoelingen zijn, anders zie ik mij genoodzaakt u bij de bisschop voor te dragen ter penitentie.

Fouché: Dat zal niet nodig zijn! Ik geef u mijn soutane terug en verzoek u mij niet langer te beschouwen als lid van uw orde.

Bartholomeus: Wat zegt u!?

abt: Wilt u… wilt u dit herhalen, broeder Joseph!

Fouché: Ik wens volledige secularisatie.

(geroezemoes - belgerinkel)

Gèmard, schoonvader van Fouché: Ik verzoek stilte! (belt nogmaals) Het is mij een eer u de uitslag van de stemming bekend te maken. De afgevaardigden uit het Departement Loire Inférieur, in vergadering bijeen op 11 maart 1792 te Nantes heeft als haar gedeputeerde bij de Nationale Vergadering te Parijs verkozen: mijn schoonzoon, Joseph Fouché. (applaus)

stem: Burger Gèmard, hoe was de stemmenverhouding?

Gèmard: Het is mij een vreugde u te kunnen meedelen dat mijn schoonzoon met algemene stemmen is gekozen! (applaus en bravogeroep) Ikzelf heb zelf mijn schoonzoon als kandidaat voorgedragen en ik dank u voor het vertrouwen dat u mij heeft gesteld. Het woord is aan de geachte afgevaardigde.

Fouché: Beste vrienden. Aangezien ik zo spoedig mogelijk naar Parijs wens te vertrekken, zal ik het kort maken. Ik ben overweldigd, maar tegelijkertijd voel ik een grote verantwoordelijkheid op mijn schouders drukken. Ik verzeker u echter, op mijn woord van eer, dat uw belangen in mij een vurig verdediger zullen hebben. Ik kan u zeggen dat, eenmaal in Parijs, ik het als mijn eerste taak zie de terreur der Jacobijnen te stuiten en te voorkomen dat ons prachtige land te gronde gaat. Vive le Roi! Vive la France!

de zaal: (applaus) Vive la France! Vive le Roi...

Aux armes citoyens… formez vos bataillons… marchons, marchons…

(Parijs, 14 januari 1793)

Condorcet: Fouché, ‘t is hier een volslagen duisternis met die ene kaarsvlam.

Fouché: Dan zet ik er nog een blaker bij. (doet dat) Zo goed, Condorcet?

Condorcet: Ja, dat is in ieder geval beter.

Vergniaud: Ik begrijp niet hoe een mens zo kan wonen, Fouché.

Fouché: U kunt dat waarschijnlijk niet, maar ik wel. Ik stel het zeer op prijs dat u met mij wilt napraten over de vergadering van vandaag en ik hoop dat u genoegen kunt nemen met deze eenvoudige maaltijd.

Condorcet: ‘t Is wel een zeer eenvoudige maaltijd: brood, kaas en bronwater...

Fouché: In het klooster was ik niet anders gewend.

Vergniaud: (schamper lachje) Dan bezorgt dat miserabele versoberingsvoorstel van Robespierre ter ondersteuning van het leger u geen problemen!

Fouché: U meer dan mij, neemt ik aan, Vergniaud. Adel, water en brood gaan moeilijk samen...

Condorcet: Hoe lang is het nu geleden dat u de soutane aflegde, Fouché?

Fouché: Sinds de gevangenneming van de koning.

Vergniaud: Vijf maanden geleden dus. We leven snel.

Condorcet: We hebben in die tijd uw stem in de Vergadering niet veel gehoord.

Fouché: Ik hou niet van dat geschreeuw om mekaar een vlieg af te vangen. Ik werk in de commissies, da’s belangrijker. Zo denken mijn kiezers er ook over. Ik verdedig hun belangen blijkbaar goed.

Condorcet: Nou ja... (schamper lachje) Verdedigen is wel veel gezegd als men zwijgt.

Fouché: Men behoeft niet altijd te schreeuwen om belangen te verdedigen.

Vergniaud: Dan ben ik wel nieuwsgierig hoe u dat tegenover Robespierre wilt volhouden.

Fouché: Hoezo tegenover Robespierre?

Vergniaud: Omdat ik vernomen heb dat z’n oude vriend in het geheel niet over ‘m tevreden is. Hij is woedend dat u beneden bij ons bent gaan zitten in plaats van boven bij hem op "de berg."  En blijkbaar heeft u ‘m ooit geld geleend en van verraders wil ie geen geld in de zakken houden.

Fouché: Meneer de Robespierre vergeet dat de nieuwe Grondwet vrije mensen van ons heeft gemaakt.

Condorcet: Daar is weer de bende van Santerre. (gaat naar het raam en opent dat - Ah ça ira, ça ira, ça ira...) Natuurlijk loop ie weer aan het hoofd van de troep. Een woeste en grote kerel, die bierbrouwer. (sluit het raam)

Vergniaud: Zo te horen vrees ik dat het morgen bij de stemming moeilijk zal worden om de koning te redden.

Condorcet: Santerre op straat, Robespierre en Saint-Juste op het spreekgestoelte, en de massa die z’n hoofd eist. Ik vrees ook dat intimidatie voor veel afgevaardigden te groot zal zijn.

Fouché: En toch mag het morgen zo ver niet komen, burgers. Kost wat kost moeten wij het hoofd van de koning redden. Mijn kiezers althans eisen dat van mij.

Vergniaud: ‘k Zie het somber in. Het was beter geweest als uw voorstel om bij een geheime stemming over het lot van Lodewijk te beslissen was aangenomen. (klokkengelui) Helaas kreeg Robespierre zijn zin. Die klokken zullen voorlopig niet zwijgen.

Fouché: De democratie heeft gisteren ten gunste van meneer Robespierre gewerkt, maar de Vergadering bestaat niet enkel uit Jacobijnen. Er zitten ook nog verstandige mensen.

Condorcet: Het is nu wat rustiger op straat. Zullen wij afscheid nemen? Dank voor de maaltijd, Fouché.

Vergniaud: Ja, maar zorg de volgende keer voor een goed glas wijn.

Fouché: Als er een volgende keer zal zijn, (Condorcet opent de deur) wil ik u daar zeker mee gerieven. Eh… slaap wel, ik ga direct te bed. ‘t Zal morgen een zware dag worden.

Condorcet: ‘t Is hier aardig donker.

Fouché: Ogenblik, ik zal u bijlichten. (gaat naar de deur) Wel thuis. En laat ons vertrouwen op God.

Condorcet: Ik vertrouw liever op mezelf. (gaat weg) Goede nacht.

Fouché: (ijsbeert een poosje) Ja!! (verlaat haastig het vertrek)

(Fouché bonst hard op een deur)

stem: (fluisterend) Wie is daar?

Fouché: Burger Fouché. Maak open, snel… (de deur wordt geopend) U staat op de arrestantenlijst van Robespierre. Laat u morgen niet intimideren. Denk aan het lot van de koning.

stem: Maar dat is toch...!

Fouché: Ik kan verder niets zeggen. Wees voorzichtig. De verrader slaapt niet. Van mij weet u niets. Goeie

nacht.

stem: Wie is daar nog zo laat?

Fouché: Burger Fouché. Maak open, snel.

stem: Wat betekent dit in ‘s hemelsnaam?

Fouché: U staat op de arrestantenlijst van Robespierre. Laat u bij de stemming morgen niet intimideren. Denk aan het lot van de koning.

stem: Grote God!

Fouché: Ik kan verder niets zeggen. Wees voorzichtig. Uw verrader slaapt niet. Van mij weet u niets.

(stemmingsdag 15 januari 1793)

(geroezemoes - belgerinkel)

voorzitter: Tijdens de stemming over de strafmaat van de gedetineerde Louis Capet is de derde tussentijdse stemmenverhouding als volgt: bij een stemmenverhouding van 372 voor en 372 tegen staken de stemmen. Ik breng de vergadering hier in herinnering dat sinds de Conventie van 1789 een eenvoudige meerderheid in stemmental benodigd is om een besluit der Vergadering tot wet te bekrachtigen. De stemming wordt voorgezet. Hébert?

Hébert: Dood! (het publiek joelt)

voorzitter: Danton?

Danton: Dood! (het publiek juicht)

voorzitter: Condorcet?

Condorcet: Leven! (instemmend geroep)

voorzitter: Fouché?

Fouché: Dood! (gemengde gevoelens - belgerinkel)

voorzitter: Robespierre?

Robespierre: Dood! Fouché, u bent een koningsmoordenaar! (geroep - belgerinkel)

voorzitter: De stemming is ten einde. Uitgebracht zijn 750 geldige stemmen. De stemmenverhouding is: tegen de dood 374 afgevaardigden, voor de dood stemden 376 afgevaardigden. (gejuich - belgerinkel) Hiermede heeft de Nationale Vergadering, bijeen op 16 januari 1793, Louis Capet ter dood veroordeeld en gaat over tot punt 2 van de agenda: verplicht onderwijs voor alle kinderen. Het woord is aan de afgevaardigde van het departement Arras, burger Robespierre.

Robespierre: Waar .?. Waar is Joseph Fouché?

stem: De schurk is juist weggegaan...

voorzitter: (belt)Stilte! Het woord is aan Robespierre.

Robespierre: Ik zie van het woord af!

voorzitter: Dan wordt de vergadering voor twintig minuten geschorst.

Condorcet: Daunou, wat is dit verschrikkelijk. Nog gisteravond bezwoer hij Vergniaud en mij alles in het werk te stellen om de koning te redden. En nu dit.

Daunou: Ontzettend! Die man schudt zijn overtuiging af als een slang z’n huid.

Condorcet: Hij heeft geen overtuiging. ‘t Is een opportunist en een schurk van het laagste allooi. Het meest tragische is dat zijn stem doorslaggevend was.

Daunou: Ja! Alleen Robespierre had de stemmenverhouding kunnen wijzigen. Die stemde na hem immers laatste. (lachje) Misschien kan ie nu weer vriendschap sluiten met Robespierre.

Condorcet: O, dat gebeurt nooit! Maximilien is onze felste tegenstander, maar naar zo’n schurk zal ie geen hand meer uitsteken. ‘k Ben benieuwd hoe zijn kiezers in Nantes hierover zullen denken, want die zijn koningsgezind.

Daunou: De hemel mag weten wat hier allemaal de gevolgen van zullen zijn.

Condorcet: De gewone gang van zaken. D’r is niets meer aan te veranderen. Vanmiddag gaat de koning naar de Conciergerie en over vijf dagen wordt ie terechtgesteld. Kom, laten we… laten we terug naar binnen gaan.

man: (lacht) Dwaasheid, Maximilien. Ik ben blij dat ie eindelijk heeft ingezien waar z’n plaats is.

Robespierre: Verraders kiezen altijd hun plaats waar de macht van het moment ligt.

man: En Hébert dan? Is dat geen verrader? Die heeft toch ook voor de dood van de koning gestemd?

Robespierre: Hébert is een groot man die zijn deel aan de burgerlijke revolutie heeft bijgedragen. Dat ie op dit ogenblik de totale revolutie afwijst, zal ik ‘m niet kwalijk nemen. En zo iemand kan met pijn in het hart tot ander inzicht komen. Maar dat geldt niet voor Fouché! Wat is zijn aandeel geweest in de Revolutie? Nihil! Hij is een profiteur, een vulgair opportunist, die onze macht ziet groeien en zich op deze manier probeert veilig te stellen. Ik ken ‘m beter dan wie ook en ik zal ‘m niet sparen.

man: (lachje) Dwaasheid, Maximilien. Wat geldt voor Hébert, geldt ook voor Fouché. Laat mij nou maar ‘ns met ‘m praten en geef elkaar de hand. Vergeet die 15 louis d’or.

Robespierre: Moet ik m’n zuster misschien ook vergeten?

man: (lacht) Puritein! Een mislukte liefde, daar moet je toch niet zo zwaar aan tillen. (lacht) Stel je voor: wat moet ik dan wel? Daarbij, we kunnen Fouché in onze rijen best gebruiken.

Robespierre: Nooit! Met deze man halen we de verrotting binnen. Hij heeft ons vanmorgen een staaltje van zijn politiek voorgeschoteld waar ik mij met hand en tand tegen zal verzetten.

man: Ik begrijp u niet, Maximilien.

Robespierre: Natuurlijk niet! Omdat u te eerlijk bent. Nu ben ik immers de koningsmoordenaar en niet hij.

man: (lacht) U… U, koningsmoordenaar?

Robespierre: Gebruik toch eindelijk uw verstand! De koning is met één stem verschil veroordeeld en die stem was de mijne. Ik bracht als laatste mijn stem uit. De kerel heeft geniaal zitten rekenen en cijferen. Na zijn stem had ik de koning kunnen redden door tegen zijn dood te stemmen. Maar dat kan toch niemand van mij verlangen?

man: Diable, u heeft gelijk!

Robespierre: Eindelijk dringt het dan tot u door... Ik ken ‘m: als een kameleon verandert hij van kleur, al naargelang daar waar het gevaar vandaan komt. En ie kruipt weg in z’n donkere hol.

man: Nou, laten we ’m dan in z’n hol gaan opzoeken en ‘m de mantel uitvegen.

Robespierre: O nee. O nee, hij is niet thuis. Waar ie is, mag de hemel weten, maar hij is niet thuis. Vroeg of laat moet hij weer in de vergadering verschijnen en dan zal ik er zijn. Daar kan monsieur Fouché staat op maken.

man: Nou, dat kan gezellig worden! En ik verheug me d’r bij voorbaat al op.

(16 januari 1793)

Fouché: Hela, een koets met twee paarden. Snel.

koetsier: Ik heb geen paarden meer. Het leger gapte alles. O, pardon, burger Fouché, ik zag uw sjerp niet. Ik heb de Moniteur gelezen, burger. U heeft gisteren voor de dood van de dikke Capet gestemd. Bravo! Over vijf dagen gaat ie onder het mes.

Fouché: Ik weet er alles van. Vóór de terechtstelling van Capet moet ik in Nantes zijn.

koetsier: Oh là là, Paris-Nantes in vier dagen! Dat kan niet, dat-dat-dat is onmogelijk! De postkoets doet daar langer over.

Fouché: Allicht. Hoe is uw naam?

koetsier: Cotillon, burger.

Fouché: Als uw hoofd u lief is, Cotillon, dan brengt u mij op de 21ste des middags vóór vier uur in Nantes.

koetsier: Maar dat is onmogelijk, burger!

Fouché: U kunt zo dikwijls van paarden verwisselen als nodig is.

koetsier: Als die er zijn...

Fouché: Dan vordert u de postpaarden. Die zijn er altijd. Opschieten!

(Nantes, 21 januari 1793)

Gèmard: En u hebt de brutaliteit om mij, met de Moniteur in de hand, te komen vertellen dat een uur geleden de koning is terechtgesteld en dat u voor zijn dood hebt gestemd!?

Fouché: Jazeker, schoonpapa. Het duurt lang eer de Moniteur hier is en ik vond het noodzakelijk u dit bericht zelf te komen brengen, voor u het van een ander zou horen. Mijn koetsier heeft een prachtige prestatie geleverd.

Gèmard: Naar de hel met uw Moniteur en uw koetsier! Wij zijn hier in Nantes!

Fouché: Hier begrijpt u niets van wat er zich in Parijs afspeelt. Gelooft u mij. Maakt u de kiezers in uw eigen belang goed duidelijk dat het hoofd van de koning de prijs is om de revolutie een halt toe te roepen. Als de koning in leven was gebleven, en dat is het tragische, zou u hier in Nantes geen rustig uur meer hebben gehad.

Gèmard: U liegt! Onze koning was een waarborg voor onze veiligheid.

Fouché: Dat betekent dus dat u de daden van uw schoonzoon afwijst... Ik geef u de raad dit niet verder te vertellen, schoonpapa, want het is gevaarlijk de handelingen van uw député in twijfel te trekken.

Gèmard: U bent onze afgevaardigde niet meer. Daar zal ik voor zorgen. Nog vanavond roep ik het bestuur van de kiesvereniging bijeen en daar zult u zich moeten verantwoorden.

Fouché: Niets is mij liever dan dat. Ik ben er zeker van dat de kiezers hun eigen belang zullen inzien.

Gèmard: De man van mijn dochter! Stemt voor de dood van onze koning! (lachje) Wie had dat ooit kunnen denken?

Fouché: Gezond verstand, schoonpapa, is het enige dat telt. Maar laten we d’r verder over zwijgen. Vanavond zal ik mijn stem in de Nationale Vergadering verdedigen.

Gèmard: Hoe is het met mijn dochter in Parijs? En wat zegt zij van uw wandaad?

Fouché: Mathilde maakt het uitstekend. Overigens heeft zij geen belangstelling voor het gekrakeel van politici. Net zo min als ik trouwens.

Gèmard: Heeft u geen belangstelling voor de politiek!?

Fouché: Welnee, daar ben ik veel te grote realist voor.

Gèmard: Wat spookt u dan in hemelsnaam uit in de Nationale Vergadering?

Fouché: Kijken. En luisteren. M’n kans afwachten om ergens nog iets goeds van de maken. Ik ga nu mijn koetsier verzorgen, schoonpapa. Ik zie u vanavond op de vergadering.

Gèmard: Gebruikt u hier niet de maaltijd?

Fouché: In uw eigen belang lijkt mij dit beter van niet. Tot straks. (verlaat de kamer en gaat naar buiten) Cotillon! Wakker worden. Kom kerel, ik wens zo spoedig mogelijk te vertrekken.

koetsier: Weer terug naar Parijs? Maar dat is onmogelijk, burger. Zonder rust ben ik dag en nacht doorgereden en ik kan dit niet volhouden.

Fouché: Ach zo, u weigert?

koetsier: Ik weiger niet, maar ik kan niet.

Fouché: Wel, dan ga ik naar de manege van Bédain, hier om de hoek.

koetsier: Zal ik voor u gaan, burger? Het is daar donker.

Fouché: Nee nee nee nee, u bent immers te moe. U heeft uw werk uitstekend gedaan, Cotillon, ik ben tevreden. Gaat u naar hotel “De gouden Haan”, daar aan het eind van de straat. Hier zijn 10 louis d’or en één extra voor uw onkosten. U heeft het verdiend.

koetsier: Oho, hartelijk dank, burger! U is al te goed.

Fouché: Ja ja ja, ga maar uitrusten in een goed bed. (stapt naar de manege)

gendarme: Verdomme! Die vervloekte duisternis!... Goeienavond.

Fouché: Ach, gendarme, u komt als geroepen.

gendarme: En wie bent u? Nee maar, nou zie ik het. Onze afgevaardigde, burger Fouché. Een hele eer, burger.

Fouché: Ja, man, ik eh… ik ben net op weg naar de gendarmerie en naar de manege van burger Bédain.

gendarme: De manege is daar, even verder. En de gendarmerie staat voor u. Wat kan ik voor u doen?

Fouché: Daar ergens, in de richting van “De gouden Haan” loopt een kerel. Hij heeft me zojuist overvallen en me 11 louis d’or afhandig gemaakt. ‘t Was te donker om te zien hoe hij d’r uitzag, maar ik had de indruk dat ie dronken was. Ja, misschien heb ik ‘m gestoord, is ie slaapdronken, maar ik ben m’n geld  kwijt.

gendarme: Ik vind ‘m wel, burger. Gaat u rustig naar de manege en wees voorzichtig.

Fouché: Eh… merci… Eh… bij gelegenheid kom ik het geld wel halen op de gendarmerie. (stapt naar de manege) Burger Bédain! Is hier niemand?

Bédain: Ja! Wie is daar?

Fouché: Uw député, Joseph Fouché.

Bédain: Burger Fouché! Wat een eer! Wat is er van uw dienst, burger?

Fouché: Ik heb een bezoek gebracht aan mijn schoonvader, burger Gèmard. Ik moet onmiddellijk terug naar Parijs. Heeft u een rijtuig beschikbaar?

Bédain: Ik heb zelfs nog paarden! Die zijn op de meeste plaatsen niet te krijgen. Als u ‘ns de postpaarden vordert, zal ‘t wel gaan.

Fouché: U vordert wat u nodig heeft.

Bédain: Ah, dan zal het me een eer zijn u persoonlijk te rijden. Dan zie ik Parijs tenminste ook ‘ns.

voorzitter: De discussie samenvattend, lijkt de noodzaak te bestaan vertegenwoordigers te benoemen naar de departementen. Wat in Parijs tot wet wordt, dringt te langzaam door in het land en dan dikwijls nog misvormd door koningsgezinden, provinciale ambtenaren en anderen. De vertegenwoordigers zullen de titel voeren van Proconsul en volledige vrijheid van handelen hebben. Het belang der Revolutie zal hen voor ogen staan en ze zijn enkel verantwoording verschuldigd aan het Comité voor Openbaar Welzijn in hun standplaats. De gekozenen kunnen hun distinctieven en benodigde papieren afhalen morgen de gehele dag op het gemeentehuis bij het Algemeen Secretariaat. Het is gewenst dit agendapunt af te handelen vóór de middagpauze. Ik verzoek hiervoor uw medewerking. Kandidaat 1, voor het departement Lyonnais, standplaats Lyon.

Chalier: Ik, Chalier, Marcel Jacques.

voorzitter: Chalier, Marcel Jacques. Kandidaat 2, voor het departement Loire Inférieur, standplaats Nantes. 

Fouché: Ik, Fouché, Joseph!

voorzitter: Fouché, Joseph. Kandidaat 3, voor het departement Artois, standplaats...

(eind januari 1793, per koets op weg naar Nantes)

Fouché: Périgourde!

Périgourde: Halt! Ho…! Ho...! Is er iets niet in orde, burger?

Fouché: Och, dat niet, maar eh… ik wilde de benen ‘ns even strekken. We hebben geen haast, ‘t is prachtig weer.

Périgourde: Zeker voor het eind van januari. Maar houdt u wel de voetendeken om als u uitstijgt. ‘t Is koud.

Fouché: (stapt uit en zucht) In de koets is het warmer dan buiten. Ik schat dat we nog zo’n twee uur te rijden van Nantes verwijderd zijn.

Périgourde: Goed geschat, burger. U heeft deze weg blijkbaar meer gereden?

Fouché: Mm. Al enkele malen. En eh… vertelt u me eens, Périgourde, waarom heeft u de manege van Cotillon overgenomen? U bent een uitstekend koetsier, maar het is niet uw beroep, als ik me niet vergis.

Périgourde: Nee, burger, nee. Ik was klerk bij de president burger Vergniaud, maar het beviel me niet langer.

Fouché: Dan heb ik het dus wel goed gezien.

Périgourde: (lachje)

Fouché: Tijdens het verblijf op de stopplaatsen viel het mij op dat u heel gemakkelijk het woord doet en daarnaar handelt...

Périgourde: Onder andere was dat mijn taak, maar ik had te veel meesters boven me. Ik hou van m’n vrijheid, en van paarden. En omdat Cotillon plotseling verdwenen was, nam ik m’n kans waar. Het bevalt me best, vooral zulke lange ritten als deze met u.

Fouché: En eh… u heeft nooit iets van Cotillon vernomen?

Périgourde: Nee, die is met de noorderzon vertrokken.

Fouché: Mm. U heeft geen last met het leger? Ik bedoel, dat uw paarden gevorderd worden?

Périgourde: O jawel, jawel… Herhaaldelijk, maar ze krijgen niet de beste. (lachje) En ik heb een certificaat kunnen bemachtigen voor een postdienst.

Fouché: Heeft u dat certificaat bij u?

Périgourde: Eh… jazeker. (overhandigt het)

Joseph & Périgourde: (lachen)

Fouché: Heel knap. Alstublieft. Périgourde, ik zou u willen voorstellen bij mij in vaste dienst te komen.

Périgourde: Pardon!?

Fouché: Als particulier secretaris en als koetsier.

Périgourde: Ha! (lacht) Dat noem ik nog ‘ns geluk hebben! (lacht) Weg uit Parijs, paarden, en in dienst bij een man in uw positie! (lacht)

Fouché: Verheug u niet te snel, want ik stel hoge eisen.

Périgourde: Zoals, burger?

Fouché: Absolute zwijgplicht. Het is voor u gevaarlijk als u daar niet aan voldoet. Ik hou van vlot werken en lang werken, en u moet zich nooit ergens over verwonderen. Als tegenprestatie geef ik u veel vrijheid en een goed salaris.

Périgourde: Zwijgplicht had ik bij burger Vergniaud ook en over m’n vroegere werkkring praat ik nooit. Dat vind ik deloyaal. En me ergens over verwonderen?? (lachje) Dat heb ik grondig afgeleerd.

Fouché: (lachje) U gaat dus akkoord?

Périgourde: Ik hoef er niet eens over na te denken.

Fouché: Uitstekend. Wat bent u van plan te doen met uw koetserij in Parijs? Ik wil onder geen beding dat dit moeilijkheden oplevert.

Périgourde: Eh… wel burger, die in Nantes kan ik niet aanhouden, dus is net als Cotillon Périgourde met de noorderzon vertrokken. Dan zal een ander zich wel weer over mijn beesten ontfermen.

Joseph & Périgourde: (lachen)

Fouché: Laten we dan maar vertrekken.

Périgourde: Eh… zal ik u afzetten bij hotel “De gouden Haan”?

Fouché: U schijnt Nantes te kennen. Nee, u brengt mij regelrecht naar het Comité voor Openbaar Welzijn.

Périgourde: Waar dat is, weet ik niet, maar dat vind ik wel.

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (6/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.

Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign