Joseph Fouché, deel 03

Joseph Fouché, deel 03
beschrijving:

JOSEPH FOUCHÉ

DEEL 3

Johan te Slaa (1906-1980)

uitzending: AVRO, donderdag 09/10/1975

technische verzorging: Léon du Bois & Jan Bosboom

regie: Dick van Putten

rolverdeling:

- Joseph Fouché: Edmond Classen

- Périgourde: Hans Veerman

- Barras: Dolf de Vries

- Mathilde: Willie Brill

- Billaud-Varrennes: Willem Wagter

- Carnot: Paul van der Lek

- Babeuf: Jan Borkus

- Robespierre: Paul Deen

- La Revaillère: Bert Dijkstra

- Collot d’Herbois: Huib Orizand

- Laporte: Maarten Kapteijn

- een cipier: Floor Koen

- Napoleon Buonaparte: Lou Landré

- een hôtelier: Johan te Slaa

- een jongen: Ad van Kempen

duur: 37'24"

hoorspel:

Barras: Hier is de lijst, Fouché.

Fouché: God zij dank.

Barras: Vermisson rekent op een plaats in de nieuwe regering.

Fouché: Wie is Vermisson?

Barras: De secretaris van Fouquier-Tinville.

Fouché: U ziet het, Barras, de een verraadt de ander uit lijfsbehoud. Wees dus voorzichtig en laten wij hopen dat de nieuwe regering er komt. Dank voor de lijst.

Barras: Wat gaat u d’r mee doen?

Fouché: Al deze mensen een bezoek brengen. Ik zie dat Billaud-Varennes er niet op staat. Misschien kan ik op zijn hulp rekenen.

Barras: Wat kan ik doen?

Fouché: Niets. Ik was bij Robespierre. U moet zorgen dat u wegkomt.

Barras: U… was… bij Robespierre?

Fouché: Ja. Bonjour. (verlaat de kamer)

Fouché: (fluistert) Mathilde!

Mathilde: Mijn God, Joseph, u laat me schrikken. Waar komt u vandaan?

Fouché: Door het dakraam. Dag Mathilde. Hoe is het kind?

Mathilde: Zeer slecht. Wat gebeurt er toch allemaal, Joseph?

Fouché: U moet u op het ergste voorbereiden. Over drie dagen moet ik voor het tribunaal verschijnen.

Mathilde: Dat betekent uw dood.

Fouché: Als ik ga. Maar maak u voorlopig geen zorgen, ik ga niet. Verzorgt u een pakje brood en haast u, ik ga intussen naar het kind kijken. ‘n Beetje vlug Mathilde, de politie zoekt me… Mathilde! De kleine is… bewusteloos!

Mathilde: Al sinds vanmorgen. (er wordt geklopt) Mijn God!

Fouché: Ik zorg voor een dokter. En zet u het raam vooral niet op die...

Mathilde: Ja! Ja! Ja! (opent de deur) Maakt u alstublieft niet zo’n lawaai.

gendarme: Waar is uw man, burgeres?

Mathilde: Niet zo luid! Ons kind ligt op sterven.

gendarme: O, pardon. Is uw man thuis?

Mathilde: Nee.

gendarme: Wilt u mij doorlaten, ik moet uw huis doorzoeken.

Mathilde: Hoe heeft u ons adres gevonden? Wij wonen hier pas... O, ik weet het al: mijn man moest naar burger Barras.

gendarme: Jean! Ga naar burger Barras.

Mathilde: Stil toch! Denkt u om het kind.

gendarme: Wilt u mij doorlaten, burgeres?

Mathilde: Waarom?

gendarme: Om uw huis te doorzoeken. Ik moet uw man arresteren.

Mathilde: Heeft u een bevel tot huiszoeking en arrestatie?

gendarme: Die dingen hebben we niet meer nodig.

Mathilde: Dat kan dus tegenwoordig zomaar allemaal? Waarom arresteert u hem?

gendarme: Dat zijn mijn zaken niet, burgeres. En wilt u mij nou doorlaten? (gaat kijken in de andere kamer)

Mathilde: Denkt u toch om het kind. (gendarme keert terug) Mijn… mijn man is er niet.

gendarme: Dat zie ik. Bonjour, burgeres, en beterschap met de kleine. (verlaat het huis)

Billaud-Varennes: Aha. Nu is ‘t me duidelijk. Maar ik vrees Robespierre niet, Fouché. Ik heb m’n plicht gedaan en dan komt maar wat komen moet.

Fouché: Hier is de lijst voor de komende week.

Billaud-Varennes: Oh là là. Twaalf man. En die wilt u allemaal bezoeken? Dat lukt u nooit in drie dagen.

Fouché: Juist daarom vraag ik uw hulp. U staat nog niet op de lijst.

Billaud-Varennes: Waarom vlucht u niet en wacht af?

Fouché: Fouquier-Tinville is in staat mijn vrouw en kind te gijzelen. ‘k Kan ze niet in de steek laten.

Billaud-Varennes: Nee, nee, natuurlijk niet. Als al die mannen weten dat ze op de lijst staan, is er inderdaad een kans dat ze zich zullen verzetten.

Fouché: Daar ben ik van overtuigd. Ze hebben niets meer te verliezen.

Billaud-Varennes: En met de lijst van deze week had u succes, zei u?

Fouché: Bij allemaal, met uitzondering van Babeuf. Die moet ik nog bezoeken. Als u mij tot zolang onderdak wilt geven, ga ik vannacht naar ‘m toe. In godsnaam, Varennes, help me, en alle anderen.

Billaud-Varennes: Goed. Ik kan me tenslotte nog vrij bewegen.

Fouché: De hemel zij dank. U heeft overtuigingskracht genoeg.

Billaud-Varennes: Wie moet het eerst bezocht worden?

Fouché: Carnot. Hij staat bovenaan de lijst. Maar noemt u niet mijn naam, want we zijn niet bepaald vrienden.

Billaud-Varennes: Dat weet ik. Ik vind het onvoorstelbaar dat u deze lijst heeft kunnen bemachtigen. En ik neem het origineel mee. De tijd is wel kort, maar het loont de moeite. Gaat u wat rusten, want u moet dodelijk vermoeid zijn. Mijn bed staat tot uw beschikking. Tot ziens.

Fouché: Tot ziens, Varennes. En eh… succes.

Carnot: En ik kan u zeggen, Varennes, wie de oorzaak is dat die puritein gek is geworden.

Billaud-Varennes: Maar dat is toch onbelangrijk, Carnot. Hij is gek, en de enige plaats om ons tegen ‘m te verzetten is de Nationale Vergadering.

Carnot: En wat doet Fouché zelf, verdomme? Hij is de oorzaak dat het zo ver gekomen is.

Billaud-Varennes: Fouché wordt al achtervolgd door de politie, en met gevaar voor eigen leven laat ie u waarschuwen.

Carnot: Dan moet ik de schurk waarachtig nog dankbaar zijn ook...

Billaud-Varennes: Als u dat te veel is, wees dan mij dankbaar.

Carnot: Hoe komt Fouché aan die lijsten?

Billaud-Varennes: Wat heeft het voor zin u daarover op te winden? We hebben nog maar drie dagen de tijd.

Carnot: Drie dagen… Als ik m’n kop wil redden, heb ik geen keus. Wie moet ik bezoeken?

Billaud-Varennes: Zoek er zelf een paar uit die voor u het minste gevaar opleveren.

Fouché: (fluistert) Mathilde!

Mathilde: Joseph! Goddank. Wees alstublieft voorzichtig, de politie is hier geweest.

Fouché: En ze verwachten mij weer terug, want er staat een gendarme voor de deur. Wat zegt dokter Paumier?

Mathilde: Hij heeft geen hoop!

Fouché: Dan zal Robespierre hiervoor boeten...

Mathilde: Waarom moet dit toch allemaal gebeuren, Joseph?

Fouché: Niets vragen, Mathilde. Als dit alles achter de rug is, dan gaan we weg en, laat ons hopen, met het kind. Zoekt u even m’n sjerp en kokarde uit het valies, dan ga ik naar het kind kijken…

Mathilde: Hier zijn uw sjerp en de kokarde.

Fouché: U zult mij voorlopig niet meer zien, maar maak u niet te zeer ongerust, er is hoop.

Mathilde: Denk om de gendarme bij de deur.

Fouché: ‘t Is erg donker, hij zal mij niet zien. Ik ga over de daken en kom drie huizen verder om de hoek weer op straat. Zorg goed voor het kind.

Mathilde: Dokter Paumier komt vanavond weer terug.

Fouché: Da’s fijn. Moed houden, Mathilde.

Mathilde: Wees in godsnaam voorzichtig, Joseph.

Babeuf: Dit is de officiële lijst van het tribunaal!... Hoe komt u daaraan?

Fouché: Relaties, Babeuf. Het voorrecht van de volksvertegenwoordiger.

Babeuf: Maar Fouché, het is toch niet mogelijk dat… al deze mensen moeten sterven? Het zijn toch niet allemaal contrarevolutionairen!

Fouché: Natuurlijk niet. Ze lopen enkel Robespierre voor de voeten.

Babeuf: Dat heeft u dan met uw volksvertegenwoordiging op uw geweten, omdat u dit toestaat. Waarom hebt u zich hier niet tegen verzet?

Fouché: Dit heeft zich allemaal afgespeeld tijdens mijn afwezigheid, Babeuf. Robespierre heeft een sfeer van angst geschapen waarvan iedereen vreest hetzelfde lot te ondergaan. Daarom probeer ik u duidelijk te maken dat Billaud-Varennes en ik een plan uitwerken om deze angst te doorbreken en een eind te maken aan al deze moorden.

Babeuf: Omdat uw eigen hoofd op het spel staat.

Fouché: En het uwe. Hier is de lijst van deze week: daar staan u en ik op. Dat gaat niet enkel om Robespierre, Babeuf, de revolutie is in gevaar.

Babeuf: En dat moet ik geloven? Behalve Robespierre heeft niemand zich ooit om de revolutie bekommerd. Persoonlijke belangen waren altijd belangrijker.

Fouché: Mag dat een reden zijn medestanders te vermoorden? Mag dat een reden zijn u onder valse beschuldiging voor het tribunaal te slepen?

Babeuf: Nee.

Fouché: Is het voor u dan niet gerechtvaardigd mee te werken aan ons plan de mannen van de Nationale Vergadering te overtuigen zich tegen Robespierre te verzetten?

Babeuf: Hoe wilt u dat bereiken bij zulke lafaards? En wat kan een eenvoudig man als ik daartoe bijdragen?

Fouché: U onderschat uzelf, Babeuf. Hoe is de stemming onder het volk? Dat weet u beter dan ik.

Babeuf: Ach, hoe zou die zijn? D’r is niets veranderd. De mensen hebben nog altijd honger en angst, net als vroeger.

Fouché: Dan zijn ze dus rijp voor een nieuwe opstand.

Babeuf: Dat… dat is contrarevolutie, daar werk ik niet aan mee.

Fouché: Een opstand om de revolutie te redden kan nooit contrarevolutie zijn, Babeuf.

Babeuf: Ik ga nog liever met m’n gezicht omhoog op de plank liggen, dan heb ik nog even de zon gezien als de bijl valt.

Fouché: Als mensen als u geen licht meer zien, is het ver gekomen, Babeuf, maar de kleinste mogelijkheid om anderen te redden mag u niet weigeren!

Babeuf: Maar… maar wat in vredesnaam kan ik dan nog doen? Ik ben bierbrouwer Santerre niet.

Fouché: U bent meer, Babeuf! Santerre was een bruut, maar in u heeft het volk altijd vertrouwen gehad. Als u hen roept, zullen ze marcheren. Waar is uw bezieling uit de tijd van de Bastille?

Babeuf: Dat is immers allemaal voorbij…

Fouché: Niet waar! Toen moest de revolutie veroverd worden, nu moet ie worden verdedigd. U mag dit niet enkel aan Billaud-Varennes en aan mij overlaten. Uw grote liefde, de revolutie, gaat ten onder en u ziet lijdzaam toe. Hoe is het mogelijk?

Babeuf: Dat… mag u niet zeggen, Fouché. Ik… ik voel… ik voel me machteloos.

Fouché: Wij ook, maar wij willen vechten tot het einde, terwijl u de strijd opgeeft.

Babeuf: Als ik naar het volk in de voorsteden ga, Fouché, wat zal er dan gebeuren?

Fouché: Als wij goed samenwerken, breekt er in de Nationale  Vergadering opstand uit.

Babeuf: En wat als dat niet gebeurt? Ik… ik denk niet aan mezelf, maar aan alle anderen.

Fouché: Dat gebeurt zonder enige twijfel. Donderdag, direct bij aanvang van de ochtendzitting, zal Robespierre ter verantwoording worden geroepen door Billaud-Varennes. Dat zal de angst doorbreken. Er zal een heftige discussie ontstaan, die haar hoogtepunt zal bereiken tussen half elf en elf uur. Als u op dat ogenblik met het volk bij de Tuilerieën bent, zullen daarbinnen de laatste resten angst wegvallen. Als u er niet bent, Babeuf, gebeurt er niets. Dan is alles verloren.

Babeuf: Goed. Goed, we zullen er zijn. Er zullen opnieuw slachtoffers vallen, maar wij lopen de politie wel onder de voet, net als bij de Bastille.

Fouché: Toen waren er nog soldaten. Die liggen nu allemaal aan de fronten. Ik wist dat ik niet vergeefs een beroep op u zou doen. Dank, Babeuf. Heeft u bij geval nog ouwe kleding in huis?

Babeuf: Mm. (gaat naar een kist toe) Hier, in deze kist. (opent ze) Als u zich camoufleren wilt, neem dan deze ouwe hoed. D’r zit een brede rand aan. O, hier, hier is een ouwe culotte. Kleedt u zich maar om, dan knopen wij uw kleren in deze doek. Die... schoenen zijn niet meer bruikbaar.

Fouché: Ja, hoe ouwer, hoe beter. Deze lange frak is ook prachtig. U bent veel groter dan ik, ik verdwijn er helemaal in.

Babeuf: U zult onherkenbaar zijn...

Billaud-Varennes: U bent er dus zeker van dat Babeuf op tijd is?

Fouché: Zonder twijfel. Tegen Robespierre wilde hij zich niet verzetten, maar als eerlijk man zal die zeker de revolutie verdedigen en dus op tijd zijn.

Billaud-Varennes: Laten we ons dan het beste hopen. Bourdon de l’Oise heeft me toegezegd donderdag de aanval op Robespierre in te zetten en ik neem Saint-Juste voor m’n rekening.

Fouché: Dan ga ik u nu verlaten. Ik wil weten hoe het met m’n kind is.

Billaud-Varennes: En u hoeft niet te twijfelen aan uw vermomming, Fouché, die is perfect. Zelf ik had u niet herkend.

Fouché: Wat ook niet de bedoeling was. Wel, Varennes, veel succes.

Billaud-Varennes: Het beste met uw dochtertje.

hôtelier: Burger Périgourde is niet thuis, zeg ik u. Vooruit, de straat op, clochards komen m’n hotel niet in.

Fouché: Waarom wilt u dan geen boodschap afgeven aan burger Périgourde?

hôtelier: De deur uit, zeg ik u! Opgedonderd.

Fouché: (fluistert) Périgourde!

Périgourde: Wat wenst u?... Burger Fouché! Ik herkende u niet in deze vodden. Komt u mee naar het hotel.

Fouché: Daar ben ik net uit gegooid. Vertelt u mij enkel maar of u berichten heeft over mijn vrouw en kind. Hoe is de kleine?

Périgourde: Ik kom er juist vandaan, burger.

Fouché: En?

Périgourde: De kleine is overleden.

Fouché: Mijn God!... Hoe is mijn vrouw?

Périgourde: Madame is ten einde raad. ‘t Is mij niet gelukt haar te troosten.

Fouché: Is er nog bewaking rond het huis?

Périgourde: Twee gendarmes, dag en nacht.

Fouché: Wanneer is de begrafenis?

Périgourde: Donderdagmorgen, op Père Lachaise. Zal ik mijn hotel opzeggen en bij uw vrouw intrekken?

Fouché: Doet u dat. Zij is dan niet zo alleen met haar moeilijkheden. Ik kom zodra ik kan. Bonjour.

Périgourde: Bonjour, burger, en verlaat u zich op mij.

Fouché: Dank u.

(donderdagmorgen, 27 juli 1794)

Bourdon de l’Oise: Monsieur le Président, waarom verdedigt Robespierre zich niet zelf? Hij heeft al deze moorden begaan en niet Saint-Juste.

Robespierre: Tegen de aantijgingen van Bourdon de l’Oise zal ik mij niet verdedigen. Ik heb niemand aangeklaagd noch beschuldigd.

stem: En Fouché dan? Die heeft u toch wel aangeklaagd?

Bourdon de l’Oise: De vergadering eist dat Robespierre zich zal rechtvaardigen voor de moord op de beste mannen die Frankrijk ooit heeft voortgebracht. Hij, en hij alleen is verantwoordelijk voor hun dood.

Robespierre: Met Fouché wil ik mij nu niet bezighouden. Ik doe niets anders dan mijn plicht.

Bourdon de l’Oise: Niemand heeft u opgedragen Danton te vermoorden. Enkel uw machtswellust is de oorzaak van de dood van Vergniaux, Daunou en alle anderen!

(donderdagmorgen, 27 juli 1794, op Père Lachaise)

Fouché: (fluistert) Burgeres!

Mathilde: Ja?

Fouché: Ik ben het, Joseph.

Mathilde: Och... Joseph...

Fouché: Stil! Kom dit pad in, achter deze grote zerk.

Mathilde: Joseph…

Fouché: Voorzichtig.

Mathilde: U heeft dus toch de begrafenis van onze kleine bijgewoond?

Fouché: Van ver af. Een clochard op Père Lachaise valt niet op. Hoe is het met u?

Mathilde: Ik ben ten einde raad, Joseph. Het was zo vreselijk toen de kleine stierf en u er niet bij was.

Fouché: Ik kan niet lang blijven, Mathilde, er kan gevaar zijn. Vertrouw op Périgourde. Als in de Tuilerieën alles goed verloopt, ben ik gauw bij u.

Mathilde: Ja, Joseph. Maar als alles verkeerd gaat?

Fouché: Vertrouw dan op Périgourde.

(schoten)

- Robespierre is gewond! ... Conciergerie!

Bourdon de l’Oise: ... Robespierre ...

- Dood aan Saint-Juste en Fouquier-Tinville...

- Weg met Saint-Juste...

- En garde citoyens... marchons, marchons...

verslaggever: Dienovereenkomstig heeft het voorlopig Directoire, benoemd  door de Nationale Vergadering na de opstand van 23 juli, vonnis geveld. De voorzitter van het tribunaal der Gerechtigheid, Fouquier-Tinville, blijft voor nader onderzoek in arrest. Robespierre en Saint-Juste zijn ter dood veroordeeld. De terechtstelling zal plaatsvinden morgen, 27 juli, te 10 uur, in het openbaar. Het Directoire heeft een gerechtelijke commissie ingesteld die tot taak heeft de gebeurtenissen in Lyon te onderzoeken en de aanstichters van de onwettige opstand van 23 juli op te sporen en te berechten. De commissie staat onder voorzitterschap van La Revaillère, als president van het Directoire.

La Revaillère: Maar u kunt niet ontkennen, beklaagde d’Herbois, dat uw opdracht luidde de stad Lyon te straffen en niet om de bevolking uit de moorden.

Collot d’Herbois: Ik kan slechts herhalen wat ik voortdurend heb betoogd: de opdrachten tot de terechtstellingen zijn door Fouché en mij gezamenlijk uitgevaardigd. Mijn handtekening staat eronder en een kruisje, omdat Fouché niet schrijven kon vanwege een hevige aanval van reumatiek.

La Revaillère: Dit argument is voor de Commissie onaanvaardbaar. Iedereen kan een kruisje zetten. Beklaagde Fouché, u blijft bij uw verklaringen?

Fouché: Ja.

La Revaillère: U ontkent ooit opdracht te hebben gegeven tot de terreur die in Lyon heeft plaatsgevonden?

Fouché: Ja.

La Revaillère: Op verzoek van beklaagde Fouché heeft de Commissie zich in verbinding gesteld met Lyon. Uit deze briefwisseling blijkt dat op 16 juli 1793 een bevel is uitgegaan naar de commandant van het vuurpeloton op de vlakte van Brotteaux de executies onmiddellijk te staken. Beklaagde d’Herbois, is u iets bekend van een dergelijk bevel?

Collot d’Herbois: Nee, meneer de president.

La Revaillère: Dan is hiermee uw verdediging ontkracht. Dat bevel is voorzien van de handtekening van Fouché. Hij had dus geen aanval van reumatiek.

Collot d’Herbois: Fouché, u bent een schurk!

La Revaillère: Hiermede is de aangeklaagde Collot d’Herbois schuldig bevonden aan de terreur in de stad Lyon. De Commissie veroordeelt u tot levenslange deportatie naar Guyana. Voer de gevangene af… Hoewel de schuld van Collot d’Herbois is aangetoond, is de Commissie van oordeel dat er te veel twijfels bestaan over het aandeel van Joseph Fouché in deze zaak. Het belang van de natie eist onkreukbaarheid van de gekozenen in de Nationale Vergadering. Gezien voorgenoemde twijfels is de Commissie van oordeel dat Joseph Fouché niet langer deel kan uitmaken van de Wetgevende Vergadering. Dienovereenkomstig wordt hem de toegang tot ‘s lands vergaderzaal ontzegd, met behoud van traktement voor de tijd van een jaar. Het Departement Loire Inférieur wordt van dit besluit in kennis gesteld. De zitting is gesloten.

Mathilde: Périgourde zal het met mij eens zijn, Joseph: door het vonnis van de Commissie is onze toekomst uitzichtloos geworden. U krijgt nog maar een half jaar traktement uitbetaald.

Fouché: We hoeven ons geen zorgen te maken. Volgend jaar, 1795, zijn d’r nieuwe verkiezingen.

Périgourde: Maar Nantes heeft nog steeds niet gereageerd op uw verzoek opnieuw kandidaat te staan.

Mathilde: En dat betekent dat u niet herkozen wordt. En wat dan?

Fouché: Zo ver is het nog niet. Het proces van de volgende week tegen Babeuf zal Nantes de ogen wel openen.

Périgourde: Als u mij toestaat, burger: daar heb ik geen enkel vertrouwen in. U was ooit eens proconsul voor de Loire Inférieur.

Fouché: Als Babeuf veroordeeld wordt, bewijst dat voor mijn kiezers dat ik onschuldig ben. Dan zullen ze wel anders over me denken. Daarbij, door de gebeurtenissen van de laatste jaren is het verleden al lang vergeten.

Mathilde: En als dat niet zo is?

Fouché: Dan zullen we wel weer verder zien.

Périgourde: Met Madame zie ik het somber in voor u beiden. Ik vind wel een nieuwe betrekking, maar u...

Babeuf: En dus, monsieur le président, als burger Fouché nu ontkent dat hij mij toen in de bewuste nacht van 23 op 24 juli 1794 een bezoek heeft gebracht, dan liegt hij.

La Revaillère: Burger Fouché blijft bij zijn eerder afgelegde verklaringen?

Fouché: Ik heb hier niets aan toe te voegen. Ik ken de burger Babeuf zoals velen van u hem kenden, als een eerlijk revolutionair en een man met karakter, maar ik heb verder nooit contacten met hem gehad. Het is te betreuren dat burger Billaud-Varennes voor zijn aandeel in deze zaak door u naar Cayenne is gedeporteerd. Als kroongetuige had hij kunnen bevestigen dat ik ten tijde van de opstand zelf door de politie werd opgejaagd en dat in die dagen mijn dochter stierf. Ik had wel andere zorgen.

La Revaillère: Deze feiten zijn algemeen bekend en ten overvloede bevestigd door burger Périgourde en de secretaris van het Directoire, burger Barras. De gedagvaarde burgers blijven bij hun getuigenis dat Babeuf hen tot opstand heeft opgeroepen in juli 1794?

burgers: Jawel... jawel.. jawel...

La Revaillère: Dan veroordeelt de Commissie aangeklaagde Babeuf François tot de dood door de kogel. Het vonnis zal binnen vier dagen voltrokken worden op de binnenplaats van de kazerne. Voer de gevangene af. De zitting is beëindigd.

(1795 of begin 1796)

Périgourde: Babeuf veroordeeld, maar mijn meester niet herkozen. En de gebeurtenissen na de verkiezingen 1795 hebben de toestand zo ingrijpend veranderd dat ik mijn meester en zijn echtgenote uit het oog heb verloren.

(1798 - een celdeur wordt geopend)

cipier: Meekomen... (cipier en gevangene gaan naar het bureau van de directeur) Hier wachten! (klopt aan)

Laporte: Entrez.

cipier: (opent de deur) De gevangene, burger directeur.

Napoleon Buonaparte: Is iedereen in hier Frankrijk krankzinnig geworden?

Carnot: Aha, daar is het slachtoffer van de vergissing.

Buonaparte: Vergissing? Da’s helemaal mooi!

Laporte: Blijft u alstublieft rustig, burger Buonaparte.

Buonaparte: Ik word in dat cachot ingesmeten, vreet drie maanden jullie varkensvoer en dan moet ik nog rustig blijven?

Carnot: Wilt u ons alleen laten, burger Laporte?

Laporte: Zeker, excellentie. (verlaat het bureau)

Carnot: Burger Buonaparte, u bent een man naar mijn hart. Zullen we gaan zitten?

Buonaparte: Ik niet. Ik zit hier al lang genoeg. Wie bent u?

Carnot: O, pardon. Carnot is mijn naam, Lazare Carnot.

Buonaparte: Nooit van gehoord. U komt hier blijkbaar voor mij. Waarom?

Carnot: Om excuus aan te bieden en u schadeloos te stellen.

Buonaparte: Ik heb met u niks te maken. Ik wil die kerel spreken die mij hier in het cachot heeft laten gooien.

Carnot: Aubry? Dat was mijn voorganger. Die staat onder toezicht.

Buonaparte: Dan wens ik mij te beklagen bij de president van het Directoire.

Carnot: Salicité staat ook onder toezicht.

Buonaparte: Bij wie moet ik dan mijn beklag indienen, verdomme?

Carnot: Bij Barras, of bij mij. En in dit speciale geval zult u met mij genoegen moeten nemen.

Buonaparte: Barras? Wat voor functie heeft die dikkop in vredesnaam?

Carnot: Barras is president van het Tweede Directoire.

Buonaparte: Mm. En u?

Carnot: Minister van Oorlog.

Buonaparte: Ah! In die drie maanden dat ik hier zit, is de regering dus weer in elkaar gedonderd. Om de hoeveel tijd houdt u eigenlijk uitverkoop?

Carnot: Zo dikwijls als ‘t nodig is.

Buonaparte: En da’s blijkbaar heel dikwijls! Als die andere dan verdwenen is, dan wens ik van u te horen op welke aanklacht ik hier gevangen zit!

Carnot: (lacht)

Buonaparte: Daar valt verdomme niet om te lachen!!

Carnot: Neem me niet kwalijk, burger, maar de stommiteiten van mijn voorganger werken ontzettend op m’n lachspieren.

Buonaparte: Wat word ik daar wijzer van. Mm? Uw opvolger zal later wel weer om uw stommiteiten moeten lachen, denk ik zo.

Carnot: Geloof me, burger, maar nu, in 1798, is de politieke toestand anders dan in 1796.

Buonaparte: Loop naar de duivel met die politiek. Ik wil weten waarom ik hier zit.

Carnot: U wordt beschuldigd van sabotage.

Buonaparte: Sabotage??

Carnot: U hebt de slag tegen de Engelsen om Corsica verloren, en Corsica is uw vaderland. Vandaar, sabotage.

Buonaparte: Dat is je reinste waanzin! Die voorganger van u, die Aubry, die had hier in mijn plaats moeten zitten. Wie stuurt in godsnaam een cavalerist de zee op met ouwe rotschepen om slag te leveren tegen een perfecte Engelse vloot? Ik rij paard, maar geen zee.

Carnot: Daar denk ik net zo over.

Buonaparte: Bent u soms ook militair?

Carnot: Ja.

Buonaparte: Mm! Tenminste één verstandig man. En wat gaat er nou gebeuren? Want u bent hier natuurlijk niet voor niks naartoe gekomen.

Carnot: Burger Buonaparte, ik weet mensen als u te waarderen. Ik wil zaken met u doen, maar niet in deze omgeving. U wordt hier ontslagen en ik nodig u uit op mijn ministerie, vanmiddag om drie uur. D’r is werk genoeg voor u te doen.

Buonaparte: Wat voor werk? En in welke functie?

Carnot: Voorlopig als brigadecommandant om de opstanden in Parijs te onderdrukken.

Buonaparte: Dat is een degradatie en die aanvaard ik niet.

Carnot: Het is ook voorlopig, want voor generaal vind ik u nog te jong.

Buonaparte: (lacht) Hoe oud bent u zelf wel, zeg? Hè? Als u ooit kruitdamp heeft geroken, dan moet u het toch weten dat op het slagveld leeftijd niet meetelt. Zoekt u voor mij maar een ander.

Carnot: Ik zie geen betere dan u. Maakt u dus met directeur Laporte uw ontslagpapieren in orde en dan praten wij verder op mijn ministerie. Akkoord?

Buonaparte: U bent tenslotte collega, de rest heeft geen hersens. Akkoord.

Carnot: Afgesproken. (gaat naar de deur) Cipier, laat burger Laporte komen met de ontslagpapieren.

cipier: Tot uw orders, excellentie.

Carnot: U zie ik vanmiddag terug, burger.

Laporte: (komt binnen) Alles naar wens verlopen, burger?

Buonaparte: Die kerel, die Carnot, da’s de enige man met verstand.

Laporte: O… Als u hier even wilt tekenen, dan kun u uw bezittingen terugkrijgen.

Buonaparte: Moet ik dat stomme papiertje tekenen voor een onnozele zakdoek?

Laporte: Anders mag ik u het ontslagbewijs niet overhandigen.

Buonaparte: Jullie stikken nog ‘ns in papier. (ondertekent)

Laporte: Hier is uw ontslagbewijs, burger, en ik hoop…

Buonaparte: Hou het maar! Hou het maar! En denk nog ‘ns aan me. Mm? Bonjour.

(op een boerderij, na 19 mei 1798)

patron: Joseph, voor vandaag is het genoeg geweest.

Fouché: Jawel, patron.

patron: Neem straks een aker melk mee naar huis.

Fouché: ‘k Heb gisteren al melk gehad.

patron: O, hindert niet. Neem ‘m mee voor uw dochtertje. Hoe lang loopt u d’r eigenlijk over van de boerderij naar uw huis?

Fouché: Anderhalf uur.

patron: Oh là là, maar dan bent u al vroeg op pad, ‘s morgens.

Fouché: Om vier uur.

patron: D’r is veel te doen morgen. Gerst en maïs moet binnen voor het gaat regenen, maar begint u eerst de varkenshokken uit te mesten, als u komt.

Fouché: Ja, patron. Eh… patron…

Périgourde: Ja?

Fouché: Is het eh… te veel gevraagd om een klein voorschot.

Périgourde: Nee. Nee nee, natuurlijk niet. Hier, alsjeblieft.

Fouché: Dank u.

Périgourde: ‘t Is een zware dag geweest, Joseph.

Fouché: Och, de ene dag is zwaarder dan de andere, hè. ‘t Went wel, na drie jaar.

Périgourde: Zo is het. Bonsoir.

Fouché: Bonsoir, patron.

een jongen: Héla, waar woont Fouché?

stem: Daar. Daar in het huis met die kapotte luiken. Boven op de mansarde.

een jongen: Merci. (gaat binnen en loopt de trap op) Fouché?

Mathilde: (opent de deur) Wie is daar?

een jongen: Ik heb een brief voor Fouché. Woont die hier?

Mathilde: Ja, die woont hier. Van wie is die brief?

een jongen: O, dat weet ik niet. Maar ik moest ‘m aan de burger zelf afgeven.

Mathilde: Geef maar hier, ik ben zijn vrouw.

een jongen: O! Nou, als ik ‘m maar kwijt ben, hè. Bonjour! (loopt de trap af) Hé, kijk uit! Mager spook! (lachje)

Fouché: (komt de trap op en gaat binnen) Bonsoir Mathilde. Slaapt de kleine?

Mathilde: Gelukkig wel.

Fouché: ‘k Heb voorschot gevraagd en brood meegebracht. ‘k Heb nog een aker melk van de boer gekregen.

Mathilde: Vraagt u niet te veel voorschot, Joseph? De week is nog niet om.

Fouché: ‘k Heb de helft gekregen.

Mathilde: Ben u geen jongen tegengekomen?

Fouché: Jawel, op de trap. Niet zo erg vriendelijk.

Mathilde: Hij heeft een brief gebracht. Hier is ie.

Fouché: Een brief? Van wie?

Mathilde: Dat weet ik niet. Ik zal brood snijden.

Fouché: Eh… niet voor mij, Mathilde, ik heb eh… ik heb bij de boer gegeten.

Mathilde: Echt waar?

Fouché: Ja ja. Geef me maar een kroes melk. Wie stuurt mij nou in ‘s hemelsnaam een brief?

Mathilde: Maar ‘m open, dan weet u het. Hier is uw melk.

Fouché: Merci. (opent de brief) “Mon cher Joseph…” Van wie is in godsnaam die brief? Van Barras.

Mathilde: Van Barras? Wat schrijft ie?

Fouché: Hij vraagt of ik bij ‘m wil komen. ‘t Is dringend. Vanavond om negen uur aan de achterdeur van z’n woning in de Rue de Terre. Deur zal open zijn… Hoe kent hij ons adres?

Mathilde: Staat er verder niets in.

Fouché: Hè? Eh… Nee, behalve dat ie eindigt met een dreigement en de groeten voor mevrouw.

Mathilde: De groeten voor mij? Dat is wonderlijk. Wat voor dreigement is het?

Fouché: In m’n eigen belang doet hij een beroep op onze vriendschap uit woelige tijden. Dat klopt niet. Wij waren geen vrienden. En sinds 1795, na die affaire met die schoenenfabrikant, heb ik ‘m nooit meer gezien.

Mathilde: Gaat u naar ‘m toe?

Fouché: Ja, natuurlijk. Misschien kan ik weer wat verdienen.

Mathilde: Wees in godsnaam voorzichtig, Joseph. Ik ben het afgeleerd in angst te leven.

Fouché: Dit is geen kleinigheid, Mathilde. Als de president van het Directoire mij, de vergeten Fouché, bij zich ontbiedt... Hoe laat is het?

Mathilde: Toen u thuiskwam, sloeg de torenklok zeven uur.

Fouché: Dan moet ik me haasten!

Mathilde: Joseph, alstublieft, wees voorzichtig!

- Weg met het Directoire... Weg met Barras...

- Weg met het Directoire...

-  Weg met Barras...

- Lees ons pamflet, burger.

Fouché: Geef maar hier

- Weg met Barras...

- Lees ons pamflet, burger.

- Weg met het Directoire... Weg met Barras...

- Weg met Barras... Weg met het Directoire...

Barras: En zoals ik al zei, Fouché, ben ik bereid u in uw moeilijke omstandigheden te helpen.

Fouché: Met het beroep op een vriendschap die nooit bestaan heeft.

Barras: Maar wij kennen elkaar toch? Staat u toe dat ik een glas inschenk?

Fouché: Niet voor mij.

Barras: (lachje) Nog steeds niet.

Fouché: U schenkt naast uw glas.

Barras: O, pardon.

Fouché: Waarom heeft u mij laten roepen, Barras?

Barras: U geeft uw woord dat dit gesprek tussen ons blijft?

Fouché: Mijn woord is niets waard tegenover het uwe.

Barras: U kent uw plaats, merk ik, en dat is belangrijk. Wel, Fouché, ik… Maar ga toch zitten! Het hindert niet of de fauteuil smerig wordt.

Fouché: Dank u.

Barras: Fouché, ik… verkeer in moeilijkheden.

Fouché: Dat is mij bekend. Ik kreeg een pamflet in handen gedrukt. Hier is het…

Barras: O, dat! Dat heeft niets te betekenen, dat lost de politie wel op. Mijn moeilijkheden zijn van andere aard.

Fouché: Meer persoonlijk.

Barras: En zeer delicaat. Ik heb lang geaarzeld u erin te betrekken.

Fouché: Voor uw eigen veiligheid, meen ik aan.

Barras: Uiteraard.

Fouché: Waarom heeft u mij dan laten komen?

Barras: Omdat ik, Fouché, een scherpzinnig man nodig heb, zonder scrupules, en die wat verdienen wil.

Fouché: Merci. En dan wil ik nu eindelijk wel ‘ns weten wat u van mij verlangt.

Barras: Fouché, mijn compagnon Ingerlot…

Fouché: Ingerlot, da’s de legerleverancier…

Barras: Dezelfde. U heeft ooit eens inlichtingen over hem ingewonnen.

Fouché: Zegt u maar gespioneerd, maar da’s lang geleden.

Barras: Nadat u niet herkozen was. Wel, Ingerlot heeft tijdens de veldtocht in Italië goed zaken kunnen doen met generaal Scherer. Wij moesten echter generaal Buonaparte aan zijn staf toevoegen en sindsdien zijn er zulke moeilijkheden ontstaan dat ik mijn relaties met Ingerlot moest verbreken.

Fouché: Anders komt uw positie als president van Frankrijk in gevaar.

Barras: Mm.

Fouché: Wie is die Buonaparte?

Barras: (lachje) U wilt mij toch niet vertellen dat u nooit van die man heeft gehoord?

Fouché: In drie jaar armoede en mest vervreemdt men van alles en iedereen.

Barras: En juist daarom geef ik de voorkeur aan u.

Fouché: U geeft geen antwoord op mijn vraag.

Barras: Over die Buonaparte? O, dat is een grote schreeuwer, maar gevaarlijk.

Fouché: Hoezo gevaarlijk?

Barras: Hij protesteert tegen de kleding van zijn soldaten.

Fouché: Terecht waarschijnlijk, want uw compagnon levert de uitrustingen.

Barras: Precies... Wij konden de lastpost echter niet terugroepen, want het is een militair genie. Het Directoire heeft hem nu naar Egypte gestuurd en nu hoop ik dat de Engelsen hem in het woestijnzand zullen begraven.

Fouché: Dan bent u van ‘m verlost en heb ik d’r verder niets meer mee te maken.

Barras: Maar de kerel blijft moeilijkheden maken en Ingerlot kan controle niet meer voorkomen.

Fouché: En nu zit zijn compagnon in de problemen... ‘t Is fraai! Van revolutionair tot legerzwendelaar. Maar wat verlangt u van mij?

Barras: Dat u de voor mij compromitterende papieren bij Ingerlot… weghaalt.

Fouché: (lacht binnensmonds) Ik ben geen inbreker, Barras. Wat betaalt u?

Barras: Duizend francs.

Fouché: (lachje) Daar red ik uw nek niet voor. Zoekt u voor mij maar een ander.

Barras: Maar dat is een kapitaal, Fouché!

Fouché: Voor mij, maar niet voor u.

Barras: Denkt u d’r even rustig over na, Fouché, terwijl ik een nieuwe fles wijn haal. (verlaat de kamer)

Fouché: (doet een paar stappen en lacht)

Barras: (komt weer binnen) Wel, Fouché, heeft u besloten?

Fouché: Ja, maar vertelt u mij eerst van wie deze poederdoos is.

Barras: Hoe komt u daar aan?

Fouché: Gevonden, op uw bureau. (opent de doos) “Aan Joséphine. Met heel mijn hart. Napoleone” Verliefde mensen zijn nonchalant, Barras. Ik zal u helpen, Barras, maar u zult aan mijn voorwaarden moeten voldoen, want deze gouden doos is goud waard.

Barras: U bent dus niet zo onwetend als u beweert?

Fouché: Natuurlijk niet. ‘k Had alleen geen belangstelling meer en een man in mijn positie heeft geen keus. U heeft een particulier secretaris, neem ik aan?

Barras: Natuurlijk. Hoezo?

Fouché: Dat is mijn voorstel: u ontslaat uw secretaris, benoemt mij in zijn plaats, u bezorgt mij officiële papieren waarmee ik met Ingerlot kan onderhandelen, benevens een aanbeveling voor uw kleermaker, want in deze vodden kan ik onmogelijk de president vertegenwoordigen.

Barras: Maar dit is chantage… en voor mij te gevaarlijk. Ik weiger!

Fouché: Dan gaat deze poederdoos naar de echtgenoot van uw geliefde, Joséphine de Beauharnais.

Barras: (zucht) Uw… uw aanstelling als mijn secretaris duurt tot deze zaak achter de rug is?

Fouché: Geen dag langer, want ik wens niet in uw dienst te zijn.

Barras: Dan ga ik akkoord. Wat is uw prijs?

Fouché: Ik zal moeten verhuizen, want de secretaris van de president van Frankrijk kan niet in een krot wonen. Alles bij elkaar kost u dat vijftienduizend francs in goud.

Barras: Smerige oplichter!

Fouché: Dat is niet het juiste woord. “Redder in nood” is beter.

Barras: Zoveel geld heb ik niet in huis. En wat als mijn kleermaker gaat kletsen?

Fouché: Doden kletsen niet. U betaalt mij nu duizend francs en u opent een rekening op uw bank en op mijn naam. U heeft geen keus, Barras...

Barras: (zucht) U... u... wint. U wint. Ik stort de helft op de bank en de rest in een envelop.

Fouché: Geen sprake van. Het volle bedrag of het kost u de koop.

Barras: Hier is de aanbeveling voor mijn kleermaker.

Fouché: Merci. Als mijn kostuum klaar is, ben ik tot uw dienst. (gaat naar de deur)

Barras: Vergeet u niets, Fouché?

Fouché: Niet dat ik weet.

Barras: De poederdoos...

Fouché: (lacht) Die krijgt u terug als mijn bankrekening in orde is. Barras, gelooft u mij, dit is de laatste keer dat ik door de achterdeur een huis verlaat. Tot ziens, en deze keer kunt u op mij vertrouwen!

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (7/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.
Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign