Moordbrigade Stockholm, deel 03

Moordbrigade Stockholm, deel 03
beschrijving:

DEEL 3

Anton Quintana (1937), naar de boeken van Maj Sjöwall (1935) & Per Wahlöö (1926-1975)

uitzending: VARA, woensdag 15/10/1975

bewerking: Ruurd van Wijk - muziek (naar Zweedse volksliedjes): Kees Smal - uitvoering: Letty de Jong & Harry Mooten

regie: Ad Löbler

rolverdeling: [afkondiging geeft enkel de namen van de hoorspelers]

- [adjudant Martin Beck]: Jan Borkus

- [Karl-Åke Eriksson]: Cees van Ooyen

- [Lennart Kollberg, collega van Beck]: Hans Karsenbarg

- [Ingrid, Becks dochter]: Gerrie Mantel

- [commissaris Hammar]: Huib Orizand

- [een kolonel]: Willy Ruys

- [Fredrik Melander, collega van Beck]: Paul van der Lek

- [een stuurman]: Frans Somers

- [Göta Isaksson]: Tine Medema

- [Karin Larsson]: Paula Majoor

- [een dokter]: Jan Verkoren

duur: 36'15"

hoorspel:

Martin Beck: (in de trein) “Karl-Åke Eriksson-Stolt, 22 jaar, geboren in Katerina. Vader stierf toen ie zes jaar was. Verhuisde met moeder naar Hagalund. Enig kind. Lastig en recalcitrant volgens de onderwijzers. Had verschillende baantjes: boodschappenjongen en fabrieksarbeider. Op z’n achttiende naar zee: knecht, stoker. In april uit de gevangenis ontslagen. Rapport psychiater: labiel evenwicht, lethargie en ongevoeligheid.” Jezus, wie niet... “Zekere psychopathische trekken gepaard gaande met een sterk ontwikkelde geslachtsdrift, hetgeen tot abnormaliteiten aanleiding zou kunnen geven.” Daar hebben ze dan een verhoorexpert voor nodig...

Eriksson: Waar is die... die bandrecorder verdomme voor nodig?

Martin: Gaat u zitten. Wilt u een sigaret?

Eriksson: Ik vroeg waar... waar... waar dat ding voor nodig is.

Martin: Eriksson, Karl-Åke, geboren de drieëntwintigste van de elfde 1941. Aangemonsterd op de Finse vrachtboot Kalajoki. Woonplaats Hagalund, Solna. Klopt dat?

Eriksson: Zal wel.

Martin: Ik vroeg: klopt dat? Zijn deze gegevens juist? Antwoord: ja of nee?

Eriksson: Ja, verdomme.                

Martin: Wanneer monsterde u aan op de Kalajoki?

Eriksson: Drie, vier weken geleden.

Martin: Wat hebt u daarvoor gedaan?

Eriksson: Niks speciaals.

Martin: En waar deed u dan dat niks speciaals?

Eriksson: Wat?

Martin: Wat? Waar hebt u gewoond voordat u op die Finse boot aanmonsterde?

Eriksson: Bij een kameraad in Gotenburg.

Martin: Juist. En hoe lang hebt u in Gotenburg gewoond?

Eriksson: Een paar dagen, misschien een week.

Martin: En daarvoor?

Eriksson: Bij m’n moeder thuis.

Martin: Had u toen werk?

Eriksson: Nee. ‘k Was ziek.

Martin: Wat had u voor een ziekte?

Eriksson: Ik was gewoon ziek. Ik voelde me niet goed. Koorts en zo.

Martin: Waar hebt u gewerkt voordat u ziek werd?            

Eriksson: Op een boot.

Martin: Hoe heette die boot?

Eriksson: De Diana.

Martin: Wat deed u op de Diana?

Eriksson: Ik werkte daar als stoker.

Martin: Hoe lang hebt u op de Diana gewerkt?

Eriksson: De hele zomer.

Martin: Vanaf?

Eriksson: Vanaf 1 juli tot half september. En dan stoppen ze d’r mee. Ze leggen de boot op. Ze varen alleen maar in het zomerseizoen, op en neer, met een hoop kloterige toeristen. Stomvervelend. Ik wou d’r mee kappen, maar m’n kameraad niet en... ik had geld nodig.

Martin: Wie is die kameraad? Wat deed hij dan voor werk op de Diana?

Eriksson: Hij was stoker. We waren met z’n drieën in de machinekamer: ik, m’n kameraad en de machinist.

Martin: Kende u nog andere mensen van de bemanning?

Eriksson: Wat is dit voor... voor kruisverhoor? Ik heb niks gedaan. Nou heb ik een baan en dan komen d’r een stel van die verrekte smerissen.

Martin: U moet antwoord geven op mijn vragen: kende u nog anderen van de bemanning?

Eriksson: Eerst niet. Alleen m’n kameraad. Naderhand leer je mekaar natuurlijk kennen. D’r was één aardige vent bij. Die had een baantje op ‘t dek.                    

Martin: En leerde u op met reis ook meisjes kennen?

Eriksson: D’r was maar één grietje dat de moeite waard was, maar die had de kok al ingepikt. De rest was een stel ouwe wijven.

Martin: En de passagiers dan?

Eriksson: Daar zagen we niet veel van. En ik heb in elk geval geen meisje ontmoet.

Martin: U loste elkaar met z’n drieën af in de machinekamer, hè?

Eriksson: Ja.

Martin: Kunt u zich herinneren of er op één van die reizen iets ongewoons is voorgevallen aan boord?

Eriksson: Wat voor ongewoons?

Martin: Is er niet iets bijzonders gebeurd op één van die reizen? Viel de machine niet uit?

Eriksson: Ja, ja, da’s waar ook, eh… één van de pijpen was gesprongen. Die hebben we in Söderköping gerepareerd. Dat duurde nog wel even. Maar... maar ‘t was mijn schuld niet!        

Martin: Mm. Weet u nog wanneer dat was?

Eriksson: Voorbij Stegeborg, geloof ik.

Martin: Juist, maar welke dag?

Eriksson: Ja, weet ik veel! Wat... wat moet u eigenlijk van me? Het was mijn schuld niet! Bovendien had ik toen geen wacht. ‘k Lag te pitten. 

Martin: Maar toen de boot weer uit Söderköping vertrok, hebt u wel meegewerkt, niet?

Eriksson: Ja. En daarvoor ook. We hebben met z’n drieën als gekken moeten werken om die schuit weer op gang te krijgen. We hebben de hele nacht doorgewerkt en ik de volgende dag ook nog, ik, en... en de machinist.

Martin: Hoe laat was u die dag vrij?

Eriksson: De dag nadat we uit Söderköping vertrokken waren?

Martin: Ja.

Eriksson: Laat in de middag, geloof ik.

Martin: En wat hebt u toen gedaan? (Eriksson zucht) Wat hebt u gedaan toen u die dag ophield met werken?

Eriksson: Niks!

Martin: U zult toch wel iets gedaan hebben? Nou?... Waar bevond die boot zich op het moment dat u die dag ophield met werken?

Eriksson: Dat weet ik niet, op Roxenmeer geloof ik.

Martin: Wat hebt u gedaan toen uw wacht erop zat?

Eriksson: Niks, zei ik toch.

Martin: Ja, u moet toch iets gedaan hebben. Hebt u toen soms iemand ontmoet?

Eriksson: (is geërgerd)

Martin: Ja, denkt u nou ‘ns na. Wat hebt u toen gedaan?

Eriksson: Wat is dat nou toch voor een gezeik? Wat… wat denk je nou dat je doen kan op zo’n rotschuit? Voetballen soms? Nee, man, het enige dat je kan doen is eten en maffen.

Martin: Hebt u die dag nog iemand ontmoet?

Eriksson: Ja, Brigitte Bardot! Hoe moet ik dat nou weten? Hoe… hoe lang is dat al niet geleden?

Martin: Okay. Dan zal ik het anders stellen: hebt u van de zomer, toen u op de cruiser de Diana voer, één of meer passagiers leren kennen?

Eriksson: Ik maakte nooit kennis met de passagiers. Da’s trouwens verboden. En als het niet zo was, dan had ik er nog geen zin in... Eh... rottroep.      

Martin: Wat is de naam van uw kameraad van de Diana?

Eriksson: Hoezo? Hè, waar gaat het nou toch over? Wat hebben we gedaan?

Martin: Hoe heette hij?

Eriksson: Roffe.

Martin: Hoe?

Eriksson: Roffe!

Martin: Roffe... Voor- en achternaam?

Eriksson: Roffe Sjöberg.

Martin: Juist. Waar is ie momenteel?

Eriksson: Een Duitse schuit. Verder weet ik het ook niet. Misschien zit ie wel in Kualalumpur, weet ik veel.

Martin: (hoest - zet bandrecorder af)

Eriksson: Hè hè, zit die flauwekul d’r eigenlijk op?

Martin: Blijft u zitten! U blijft zitten tot ik het zeg dat u op kunt staan!

Eriksson: (zucht) Ook goed.

Martin: (draait een nummer) Ja, Ahlberg. Laat een mannetje komen voor Eriksson. Ik wil eerst wat gaan eten. Straks nog ‘ns met ‘m praten. (hoorn neer)

Eriksson: Nog ‘ns... Jezus!

Martin: Ja! Nog ‘ns en nog ‘ns en nog ‘ns. Wat dacht jij wel?Voorlopig zijn we nog niet klaar met mekaar, man.

(telefoon rinkelt)

Martin: (neemt op) Martin Beck spreekt u.

Kollberg: Hallo Martin, hoe gaat het?

Martin: Ah, ja, nou... ja, niet zo best. Hoe gaat het daar?

Kollberg: Dat technische onderzoek op de Diana...

Martin: Ja?

Kollberg: ...daar is nou een rapport van binnen.

Martin: Ah! En?

Kollberg: Bloedspatten op de matras en de mat. Veertien om precies te zijn. Het lab is bezig ze te analyseren... Ja, ben je d’r nog?

Martin: Ja... Da’s eindelijk een meevaller, mm? Als je nagaat dat die schuit al een vierentwintig reizen heeft gemaakt sinds Roseanna aan boord was.

Kollberg: Precies. En vierentwintig keer grondig schoongemaakt, vooral de hutten. Maar we hadden een beetje geluk ook hard nodig, geloof dat maar.

Martin: Mm.

Kollberg: Zonder die bloedspatten had jij de theorie over die hut A 7 als plaats van misdrijf wat Hammar betreft mooi kunnen vergeten. En daarmee de hele zaak.

Martin: Zo! Is Hammar op oorlogspad? (lachje)

Kollberg: Hij heeft je rapport ‘ns terdege ingezien, als je begrijpt wat ik bedoel.

Martin: Ja ja ja, “vorderingen nihil”. Ik hoor het ‘m zeggen.

Kollberg: Zeg...

Martin: Ja?

Kollberg: En die Stolt, die Eriksson?

Martin: O, die? Die heeft het niet gedaan. Nee, durf ik bijna op te zweren.

Kollberg: Waarom?

Martin: Nou, kijk, het is een kwestie van gezond verstand. We weten zo langzamerhand aardig wat af van Roseanna, nietwaar?

Kollberg: Ja.

Martin: Nou, ik kan me moeilijk voorstellen dat ze zich vrijwillig af zou geven met iemand als Karl-Åke Eriksson.

Kollberg: Ja, ja, dat is zo. Ze wou wel, maar niet met de eerste de beste. Maar wie zegt dat het vrijwillig was?

Martin: Ik... En weet jij nou hoe ik me voorstel dat het is gegaan? Mm? Zij heeft iemand ontmoet met wie ze naar bed wou, en toen ze d’r fout inzag, was ‘t al te laat. Maar dat was niet Karl-Åke Eriksson.

Kollberg: Zo hoeft het natuurlijk niet gegaan te zijn.

Martin: Niet? In zo’n kleine hut? Wat dacht je nou soms? Dat iemand de deur heeft opengerukt en zich op haar heeft geworpen? En dat ze zich niet zou hebben verweerd en om hulp geschreeuwd, zodat de mensen d’r gehoord hadden?

Kollberg: Hij kan d’r bedreigd hebben, met een mes of een pistool misschien... Ja, ‘t kan toch?

Martin: Ja!... Ja... Daarom wil ik nog ‘ns een keer met Eriksson praten. Ik denk dat ik ‘m ‘ns het een en ander ga vertellen. Dag!

(Martin en Kollberg luisteren naar de bandopname van het verhoor)

Eriksson: ...nou als ik niks gedaan heb. God nog aan toe! Ik heb…

Martin: U houdt uw mond tot ik u toestemming geef iets te zeggen. U hoeft alleen maar antwoord te geven op de vragen die ik u stel... Kent u deze vrouw?

Eriksson: Nee. Wat is dat voor een grietje?

Martin: U moet die foto eerst aandachtig bekijken en daarna pas antwoord geven. Hebt u die vrouw op deze foto ooit gezien?

Eriksson: Nee.

Martin: Weet u dat wel zeker?

Eriksson: Ja, ik heb d’r nooit eerder gezien.

Martin: Zegt de naam Roseanna Stenström u iets?

Eriksson: Rose... wat?

Martin: Hebt u de naam Roseanna Stenström ooit eerder gehoord?

Eriksson: Nee.

Martin: Goed. Dan zal ik u ‘ns iets vertellen. De vrouw op deze foto is Roseanna Stenström. Ze was een toeriste uit Kiruna, aan boord van de Diana de afgelopen zomer. Dat was die reis waarop de Diana twaalf uur vertraging opliep, en u hebt toegegeven dat u die reis ook aan boord was. Toen de boot met tien uur vertraging in Gotenburg aankwam, bevond Roseanna Stenström zich niet meer aan boord. Ze werd in de nacht van de vierde op de vijfde juli vermoord en dan drie dagen later teruggevonden in een sluiskolk in Borenshult.

Eriksson: Dat is het dus, hè! Dacht u soms dat ik... Ik heb niemand vermoord! Ik heb die griet nooit gezien, dat zweer ik. Jezus!... Jezus!...

Martin: Waar was u en wat deed u op die avond van de vierde juli, en in de nacht van de vierde op de vijfde juli?

Eriksson: In m’n hut. Ik zweer het. Ik lag in m’n hut te slapen. Ik heb niks gedaan! Ik heb die griet nog nooit gezien, echt waar!... U probeert me d’r in te laten lopen, hè? U… u… u wil me bang maken. Dat met dat grietje is alleen maar onzin. Die rotzak van een Roffe heeft gezegd dat ik het gedaan heb. Hij heb de boel verlinkt, maar hij heb het zelf gedaan, niet ik! Roffe heeft gezegd dat ik het was, waar of niet? Die smeerlap!... Die ploert!... Hij heb zelf het slot opengebroken en de poen d’r uitgehaald. Hij heb me gedwongen om het te doen. Hij... hij had er... hij had er gewerkt, het was zijn idee. Ik wou niet, dat... dat zei ik meteen al, mij niet gezien, wat... wat... wat heb ik aan ‘n rottige inbraak? Maar... maar hij dwong me, die rotzak, en... en nou heb ie de boel nog verlinkt ook!

Martin: Okay! Als jij slimmer was geweest, had je al lang in de gaten gehad dat Roffe gekletst heeft. Nou... vertel nou maar ‘ns op.

(Martin schakelt de bandopnemer uit)

Martin: Nou, de rest moet je maar in je eigen tijd horen, Lennart. Ik kan die man z’n stem niet meer verdragen.

Kollberg: Dat was best listig van je, helemaal niks zeggen en hem het werk laten doen.            

Martin: Ja. Ja, als ze eenmaal op gang komen...

Kollberg: Kom kom kom, een beetje meer geestdrift voor het vak. ‘k Vind ‘t geen slecht resultaat. Die twee hadden dus samen een inbraak gepleegd?

Martin: Ja. In een garage in Gotenburg. De moeite niet waard.

Kollberg: Nou weten we in elk geval waar ie voorlopig zit.

Martin: Ja, dat wel.

Kollberg: Melander zou hier het juiste woord weten over de instelling van de politieman ten opzichte van zijn werk.

Martin: Als jij dat ook nog gaat proberen, dan... dan... dan ga ik meteen schreeuwen.

Kollberg: Ach, jij bent té teleurgesteld, Martin.

Martin: Huh. Nou, eerlijk gezegd ben ik dat, ja! Ja, ja. ‘k Had even gedacht dat we d’r waren, maar nou zijn we nog even ver als in ‘t begin.

Kollberg: Nee, we zijn wel iets verder gekomen. Een aantal van de passagiers kunnen we schrappen.

Martin: Lennart...

Kollberg: Mm?

Martin: Wij zijn een stelletje zakken.

Kollberg: (lachje) Jij zegt het.

Martin: Als je d’r over nadenkt, is er toch wel enig verschil tussen het aanranden van een dronken twaalfjarig meisje en het plegen van een lustmoord op een volwassen vrouw?

Kollberg: Ja.

Martin: En bovendien zou ze nooit voor die kerel door de knieën zijn gegaan.

Kollberg: Ben ik met je eens. Zo makkelijk was Roseanna nou ook weer niet.

Martin: Mm. Soms... soms heb ik het gevoel dat ik ‘r kende... Persoonlijk, bedoel ik.

Kollberg: Laat Melander je maar niet horen.

Ingrid Beck: (komt binnen) Ah, pap! Ben je nog niet in je bed?

Martin: Ha, en jij dan?

Ingrid: Ha, ik kan morgens uitslapen. (sluit de deur) Wat zit je te lezen?

Martin: Da’s de lijst van passagiers van de Diana.

Ingrid: Mm. Eén van hen moet de dader zijn, hè?

Martin: Theoretisch.

Ingrid: Nou, wat een onzin nou, “theoretisch”.

Martin: Theoretisch, lieve kind, hadden bijvoorbeeld de medepassagiers in de hut ernaast vast en zeker iets gemerkt moeten hebben, want er zit maar zo’n dun schotje tussen die hutten. Maar in de praktijk blijkt die hut bezet te zijn geweest door een Hollands echtpaar, allebei van over de zeventig en nagenoeg stokdoof.

Ingrid: (lacht) Zou je ook nooit aan denken.

Martin: Onze zogenaamde theorie over het hoe en het waar en het wanneer van de misdaad is in hoofdzaak gebaseerd op waarschijnlijkheidsprincipes.

Ingrid: Nou, vertel ‘ns?

Martin: Ah...! Naar bed jij, gauw, gauw.

Ingrid: Ha, toe nou.

Martin: Ach, het klinkt allemaal veel interessanter dan het is. ‘t Komt neer op logische veronderstellingen en gepsychologiseer. Bewijsvoering zelf is meestal een beetje magertjes, maar eh… we houden ons bij zo’n constructie, omdat we niks anders hebben.

Ingrid: Nou, laat ‘ns horen, die bewijsvoering.

Martin: Als het ooit bekend zou worden dat Martin Beck de lijst van eventuele verdachten doorneemt met zijn dochter, dan kan ie z’n kans op promotie wel afschrijven.

Ingrid: (lachje) Mag het niet?

Martin: Nou...

Ingrid: Of zeg je dat, omdat je niet wilt? Wil je liever gaan slapen, pap?

Martin: Nou, het systeem is simpel, dat kan ik je wel uitleggen. Stel nou, je hebt 86 personen aan boord en d’r wordt een moord gepleegd.

Ingrid: Mm.

Martin: En dan ga je elimineren.

Ingrid: Ja.

Martin: Wie kan het niet gedaan hebben? Nou, wie er ‘t eerste afvalt, dat is de vermoorde. Vervolgens, bij dit soort moord kun je de vrouwen en de kinderen schrappen, en dan ga je na wie d’r allemaal een sluitend alibi hebben. Blijkt bijvoorbeeld dat het praktisch uitgesloten is dat de kapitein die moord heeft gepleegd, want die had er domweg geen tijd voor. Enzovoorts. En zo trek je dan iedereen na. Maar die... die passagiers zijn allemaal terug naar huis. Het gaat hier om buitenlanders, het gaat om eh… Amerikanen, Duitsers, Fransen, eh… Zuid-Afrikanen. Ikzelf, ik geloof niet dat één van de passagiers dat gedaan kan hebben. Vier van hen hadden éénpersoonshutten en de rest stond min of meer onder controle van degene met wie ze hun hut deelden, en niemand was genoeg bekend met de boot of de routine aan boord of het vaarplan, om dat te kunnen klaar spelen.

Ingrid: Dus dan heeft iemand van de bemanning het gedaan?

Martin: Acht man. Een stuurman, eh… twee stokers, een kok en drie dekknechten. Nou, de machinist valt af vanwege z’n leeftijd. De anderen weer om andere redenen, en ook hier is het dan weer een kwestie van toevallige controle. En bovendien, ze kwamen niet met de passagiers in aanraking. Nee, volgens mij kan dus niemand van de bemanning het gedaan hebben. Mijn theorie is dus dat niemand Roseanna Stenström vermoord heeft.

Ingrid: Nou...

Martin: Ja, da’s natuurlijk een foute theorie, ‘k weet het wel, mijn theorie is nou altijd fout. Da’s nou het gevaar van nadenken, begrijp je wel. Zo, dat was dan het verhaaltje voor het slapengaan. Welterusten, Ingrid.

Ingrid: Welterusten, pap.

Martin: Dag!

Ingrid: Dag!... (wilt buitengaan) Hé...

Martin: Ja?

Ingrid: Wat is dit?

Martin: Wat is wat?

Ingrid: Nou, dit.

Martin: Ooo! Dat is een... een ansichtkaart, die heb ik gekocht in een eh... een sigarenwinkel in Motala. O ja, dat is de sluis in Borenshult, van bovenaf genomen. Maar het is al een ouwe foto, hoor, want dat schip d’r op, dat bestaat al lang niet meer.

Ingrid: En verkopen ze die aan de toeristen?

Martin: O. (lachje) bij bosjes!

Ingrid: Ik, als ik zo’n cruise zou maken, zou ik zelf foto’s maken van alles wat ik interessant vond.

Martin: Dat eh.. dat doen de meesten ook...

Ingrid: Hé zeg, Pap, die... die camera van mij, hè...

Martin: Ja...?

Ingrid: Wat heb je? Je kijkt zo eh... Hé, pap?

Martin: Daar zeg je wat!!

Ingrid: Wat?

Martin: Foto’s! Verdomme nog aan toe, dat ’k daar niet aan gedacht heb! Wacht even. (neemt de telefoon)

Ingrid: Wat ga je nou doen?

Martin: Ik ben aan ‘t bellen, zo je ziet. (draait een nummer)

Ingrid: Wie bel je dan?

Martin: Ik bel Kollberg op, midden in de nacht.

Ingrid: Nou, die zal wel slapen.

Martin: Ja, dat moet hij weten, maar dan moet ie maar onmiddellijk wakker worden... (kucht nerveus) Kom man, kom, kom, kom. Ik ben ook wakker, kom... Nou, kom.

Ingrid: Hij slaapt, pap.

Martin: Ja, ik niet.

Kollberg: Eh... ja, (geeuwend) met Kollberg.

Martin: Lennart!!

Kollberg: Jezus, Martin, slaap jij nooit? Ik verklap het aan Melander, hoor.

Martin: Lennart, luister: hoeveel mensen aan boord van de Diana zullen niet een camera bij zich hebben gehad, hè? Minstens vijfentwintig, misschien wel dertig of veertig. Bij elke sluis gaan d’r mensen aan land om elkaar en de boot te fotograferen. Vandaag de dag zitten d’r in zo’n twintig of dertig familiealbums foto’s van die bewuste reis. En daar waren misschien ook wel een paar smalfilmers bij. Lennart, d’r... d’r moeten honderden foto’s zijn!! Begrijp je wat ik bedoel!? Honderden foto’s!!

Kollberg: Ja... Ja, ik begrijp wat je bedoelt.

commissaris Hammar: Maar dat is toch een heidens werk.

Martin: Ja, maar niet erger dan waar we al mee bezig zijn.

Hammar: En dan nog: het is maar een inval en misschien zit je d’r helemaal naast.

Martin: D’r komt toch altijd wat uit.

Hammar: Beck, om eerlijk te zijn, het lijkt me onbegonnen werk. Ik weet niet of ik je daarin moet steunen. Als oud-rechercheur voel ik met je mee, maar in m’n functie als commissaris...

Martin: We zijn al op de helft! We weten op een enkele uitzondering na waar de meesten zich bevinden, en we hebben met een aantal al contact genomen.

Hammar: Ik zal het nog een paar dagen aanzien, Beck, maar als de resultaten uitblijven, dan moeten we d’r werkelijk een streep onder zetten.

Martin: Ik hou u op de hoogte, meneer. (verlaat de kamer)

Kollberg: “En weer wist de grote speurder Martin Beck zijn meerdere te overtuigen dat het onderzoek doorgang moest vinden, al was hij diep in zijn hart helemaal niet zo zeker van de goede resultaten, die hij zo overtuigend in het vooruitzicht wist te stellen.”

Martin: Ja ja, nou, zeg me maar liever hoe laat het is.

Kollberg: (lacht) ‘t Is tien over zeven.

Martin: Tien over zeven. Woont er iemand hier in de buurt?

Kollberg: Dichter bij dan je denkt. Op Norr Mälarstrand. Gepensioneerd kolonel.

Martin: Zo. Wie heeft met ‘m gesproken?

Kollberg: Melander. Aardige ouwe baas volgens hem.

Martin: Was dat alles wat ie over ‘m te zeggen had?

Kollberg: Ja.

Martin: Verdomme nog aan toe, ik wou dat die regen ‘ns ophield. Hè!

kolonel: Wat? Heren van de politie? Ah, kom binnen, of moet ik jullie soms op de stoep te woord staan? Voeten vegen graag... Nou, ga zitten! Ah, ‘t is echt kwaadaardig weer, hè?

Martin: Ja.

kolonel: Willen de heren een glaasje cognac? Da’s ’t enige dat helpt.

Kollberg: Nee, ik moet nog rijden.

kolonel: O. En u, meneer eh...

Martin: Beck is de naam. Nee nee, dank u wel... Zeg nou maar dat ik niet solidair ben, Lennart. Doe jij het woord nou maar.

kolonel: Wat zegt u?

Kollberg: Wij wilden graag weten of u op uw cruise ook nog foto’s gemaakt heeft.

kolonel: Hè? Foto’s? Nee nee, ik fotografeer nooit meer, nee. Ik zie slecht. Die... die aardige jongeman die hier veertien dagen geleden was, die heeft het ook al gevraagd. Een hele lieve jongen.

Martin: Wie bedoelt ie?

Kollberg: Melander, wie anders?

Kollberg: Nou, da’s jammer. Wij hadden gehoopt dat u wat foto’s van uw trip zou hebben, begrijpt u?

kolonel: Oh, maar nou... nou is het mooie dat majoor Jentsch... Och ja, (lachje) u weet natuurlijk niet wie dat is... We hadden hem en z’n vrouw als tafelgenoten onder de reis. Officier van de intendance. Voortreffelijke kerel, ja. Ja, we waren zelfs jaargenoten. Een ongelukkige afloop van de veldtocht tegen de bolsjewisten maakte een eind aan zijn carrière. Ja, och, u weet, zolang het oorlog is, komen de bevorderingen snel af, maar na 1945 was het afgelopen met die arme kerels. Maar goed, voor Jentsch was dat kennelijk niet zo’n ramp geweest. Als officier van de intendance was ie z’n gewicht in goud waard tijdens de wederopbouw. Werd directeur van een levensmiddelenbedrijf in Osnabrück. Begrijpt u?

Kollberg: Ik begrijp het, ja.

Martin: U wou iets zeggen over fotograferen.

kolonel: Wat?

Martin: Fotograferen.

kolonel: Fotograferen! Ja... ja ja ja ja... Ja, ik wou zeggen dat majoor Jentsch een geestdriftig fotograaf was, ja. Nou ja, niet beter hoor dan ik, hoor. Hij ziet ook niet beter, hij hoort niet beter, maar ja, hij deed het heel aardig. Hij was aan één stuk door aan het fotograferen en een paar dagen geleden heeft ie me een hele stapel foto’s gestuurd van de reis, ja. Bijzonder vriendelijk van hem... (hoest) ’n Ogenblikje... Het moet ‘m aardig wat gekost hebben. Voortreffelijke foto’s. Alleraardigste herinnering! Willen de heren die misschien zien?

Martin: Kleurenfoto’s van 12 x 12, zo’n vijftien stuks. Foto’s van  mevrouw Jentsch en de kolonel... Nou ja, dat had ik wel gedacht. Mevrouw Jentsch, de kolonel, de majoor zelf, de kapitein en weer mevrouw Jentsch... O god! ik weet nou voor eens en altijd hoe mevrouw Jentsch er uitziet.

kolonel: Nou, dat waren ze dan. En dit is de laatste: de Diana schuin van achteren genomen aan de Riddarholmskade. Kijk, ‘t stadhuis op de achtergrond. Och, u heeft natuurlijk geen vergrootglas nodig, sorry. Het was vlak voor de afvaart, vandaar al die mensen. Daar, op het shelterdek bij de reddingsboot, daar ziet u mevrouw Jentsch. Nou ja, u zal ‘r intussen wel herkend hebben, hè? (lacht) Grapje! (lacht)

Martin: En onder haar: Roseanna Stenström. Arm op de reling, voeten ver uit elkaar. In een wijde, gele jurk met schouderbandjes. Een paar sandalen en een zonnebril. Ingescheept voor een cruise naar de dood.

kolonel: Ja ja, en kijk toch ‘ns wat aardig, zeg! Dat was het meisje dat ook een paar keer aan onze tafel heeft gezeten. Oh, ze hebben haar naderhand aan een andere tafel geplaatst, zodat wij, old boys, wat meer armslag zouden krijgen.

Martin: Bent u daar zeker van?

kolonel: Wat? Of... of ik daar zeker van ben? Ja, natuurlijk ben ik daar zeker van. Ze heeft zeker vier of vijf keer bij ons aan tafel gezeten. Zei nooit iets, als ik me goed herinner.

Kollberg: Maar eh... mijn collega heeft u toch foto’s, hè, foto’s laten zien van deze vrouw? Heeft u haar dan niet van die foto’s herkend?

kolonel: Ooo... die foto’s!? Ja... ja... ja..., hoor ‘ns, u moet goed begrijpen: het is niet het gezicht dat ik herken, maar de jurk. Oh nee, de jurk eigenlijk ook niet, o nee... Het is het décolleté...

(telefoon rinkelt - Martin neemt op)

Kollberg: Martin! Eindelijk dan je grote meevaller. Zet je maar schrap en goud bijten, mijn jongen... Hé! hallo? Martin?

Martin: Ik ben er nog.

Kollberg: Okay. Speel maar de ijskoude. Zweten je handen al?

Martin: Wat is er dan, Lennart?

Kollberg: Eén van die Amerikaanse toeristen heeft ons opgestuurd, eh… tien rollen achtmillimeter kleurenfilm. Je zal nog een heleboel meer van Roseanna zien. De een of andere onbekende knaap lijkt haar gezelschap te houden. Nou, wat zeg je me daarvan!?

Martin: Het regent buiten. ‘t Is koud. Ik denk dat het gaat sneeuwen. Wat denk jij?

Kollberg: (lacht) Melander zou trots op je zijn, ouwe jongen. Nou, kom dan maar naar het lab tegenover Norra Station, dan mag je de film zien. Hammar zal d’r ook zijn. Leuk, hè?

Martin: Ik kom. (legt de hoorn neer)

(geroezemoes van stemmen)

Melander: Hé jongens, nou, daar gaat ie dan.

Martin: Kan dat licht uit? (film draait) Aflossen van de wacht voor het koninklijk paleis... Gustaf Adolfsplein... Norrbro.

Kollberg: (lachje) Geen allure! ‘t Lijkt wel militaire politie.

Hammar: Stil!

Martin: Museumschip. Mooie Zweedse meisjes op de trappen van het Concertgebouw. Een Lap voor zijn tent in het openluchtmuseum van Skansen. Kasteel Gripsholm. De haven...

Kollberg: Dat is z’n vrouw, die ouwe tante met die paarse lippen en die bril met dat versierde montuur.

Hammar: Wat is dat voor een boot?

Melander: De Moore-McCormacks Brazil. Komt hier iedere zomer.

Kollberg: Daar heb je ’t tehuis voor ouden van dagen. Toen Haile Selassie hier voor de oorlog was, liet ie d’r saluutschoten voor afvuren.

Hammar: Waarom?

Kollberg: Dacht dat dat het koninklijk paleis was.

Martin: (lachje)

Hammar: Hoe heet de man die deze film opgenomen heeft?

Melander: Wilfred S. Bellamy Jr. uit Klamath Falls, Oregon.

Hammar: Nooit van gehoord.

Kollberg: Svartmansgatan, Brunkebergfontein... onderbelicht!! En dan nu voor de heren speurders, het grote moment. Ja! Nu...!

Hammar: Daar is ze! (film stopt)

Martin: Hè, Jezus nog toe, wat is dat... Wat is er nou?

Melander: Een ogenblikje alstublieft, er zijn wat moeilijkheden met de projector.

Kollberg: (zucht) Nou vliegt de film in brand!

Martin: Ook dat nog.

Kollberg: Ja... ‘t licht kan weer uit, geloof ik, hè?

Hammar: En nou goed opletten...

Kollberg: Ja, daar heb je Mrs. Bellamy weer. Ligt lekker te zonnen in een dekstoel. Gelijk heeft ze.

Melander: Dit is in Hävringe.

Hammar: Onderbelicht.

Martin: Nee nee, ‘t is... ‘t is gaan misten, ‘t is nou een uur of vijf of zes. Ze kunnen niet verder vanwege die mist.

Martin: Roseanna!... Ze loopt de trap op naar het A-dek. Nog altijd op sandalen, zonder kousen. Een dunne doorschijnende plastic regenjas over d’r jurk heen. Capuchon over d’r hoofd. Ze leunt met d’r ellebogen op de reling. Nauwelijks één etmaal voor haar dood...

Kollberg: En daar hebben we de geliefde paarse glimlach van Mrs. Bellamy. De zon schijnt weer en Europa is “beautiful”.

Hammar: Waar is dit genomen?

Melander: In Karlsborg. Om kwart voor tien zijn ze uit Söderköping vertrokken. Het moet nu tegen elven zijn.

Kollberg: Daar is ze weer.

Martin: Een zwarte jumper met een col. Met te veel mensen in d’r buurt. Het lijkt wel of ze lacht.

Hammar: En dit is Roxen?

Martin: Eh… nee, Asplången.

Martin: Heeft ze werkelijk gelachen? Ze heeft nog tien uur te leven...

Kollberg: Ja, daar is Roseanna weer. Martin, let op.

Martin: Maar ze is niet alleen!

Kollberg: Precies. ‘n Vent met een pet. ‘n Kop groter dan zij. Gezien?

Martin: Ja.

Hammar: Stop de film.

Martin: Nee nee, nee!

Kollberg: Nee, d’r komen nog wat meer van die geijkte beelden. Dan zie je d’r nog even, weer met die lange met z’n pet op. Ze lopen achter Mevrouw Bellamy langs. Ja, nu! Nu is ‘t de volgende dag, half twaalf. Dadelijk varen ze het Vänernmeer op.

Martin: En Roseanna is dood. Ze ligt al uren in de modder onder aan de pier in Borenshult.

Kollberg: Nou, dat was het dan. Poppetje gezien? Kastje dicht!

Melander: Hoe vaak heb jij de film gezien?

Kollberg: Twee keer.

Melander: Iets bijzonders gezien?

Kollberg: Hoe bedoel je? We moeten uitzoeken wie die vent met die tweedjas en die pet is. Da’s duidelijk.

Martin: Ja, ik heb die vent nog nooit in m’n leven gezien, hoe… hoe… hoe kan dat nou? We hebben foto’s van alle passagiers en die  vent is daar niet bij.

Melander: Martin, Lennart, als jullie niet alleen en uitsluitend naar Roseanna hadden gekeken, dolgedraaid als jullie zijn, dan zouden jullie mij nu kunnen vertellen wat ik jullie helaas moet vertellen, en da’s niet zo best.

Kollberg: ‘k Weet zeker dat die vent niet één van de passagiers is. Wou jij het tegendeel beweren?

Hammar: Lunchtijd, mijne heren. De Staat betaalt.

Melander: Goed idee.

Kollberg: Nou, wacht nou ‘ns even jij, wat heb jij gezien wat wij niet gezien hebben?

Melander: Een bromfiets.

Kollberg: Wat?

Melander: D’r staat een bromfiets op het dek. Dat wil zeggen, de bromfiets staat er niet bij de afvaart in Stockholm. De eerste keer dat je ‘m ziet is in de sluizen ten zuiden van Söderköping. De man met de pet staat er dan bovendien nog bij ook. Hij is één seconde in beeld, schuin van achteren genomen. Als je de film nog een keer afdraait, zul je zien dat ik gelijk heb.

Kollberg: Okay, laten we aannemen dat je gelijk hebt, verdomme.

Melander: Dan, collega’s, moet de man met de pet een zogenaamde dekpassagier zijn. Iemand die halverwege bij één van de sluizen aan boord is gekomen met z’n brommer en tot Gotenburg is meegevaren.

Martin: Ja, maar worden dekpassagiers dan niet in de passagierslijsten opgenomen?

Melander: Nee!

Kollberg: We moeten dus uitzoeken wie d’r als dekpassagier is meegevaren vanaf Söderköping.

Martin: Ja, de man met de bromfiets.

stuurman: Vroeger namen we vaker dekpassagiers mee. Die kwamen dan aan boord als de boot één van de sluizen aandeed. ‘t Zijn meestal toeristen die een fiets- of wandeltocht gaan maken in Motala of Vadstena. Bij Oxelösund kwamen d’r ook veel dagjesmensen aan boord, maar dat doen we niet meer.

Melander: En waarom niet?

stuurman: ‘t Werd te vol aan dek. De vaste passagiers hebben een behoorlijke prijs betaald. Als er allemaal vrouwen en kinderen met thermosflessen en lunchpakketten aan dek zitten, komen de anderen in de verdrukking.

Melander: Tja, daar zit iets in... U hebt de vorige keer al gezegd dat u zich de vrouw op deze foto’s niet herinnert. Maar herkent u deze man?

stuurman: Ja, hoort u ‘ns, aangezien ik geen purser ben, hoef ik me niet met de passagiers te bemoeien. Het enige wat ik doe is de biljetten in ontvangst nemen en ze de weg een beetje aan boord wijzen. En voor mij zijn alle passagiers eender. Maar... nu u het me vraagt... deze vent, ja, ik geloof wel dat ik ‘n kaartje aan ‘m heb verkocht. Had ie geen fiets of zo bij zich? En een hengel? Maar ik geloof niet dat het deze afgelopen zomer is geweest. Een andere reis waarschijnlijk.

Kollberg: Jezus! Een andere reis... Op een andere planeet zeker? Schieten we ook helemaal niks mee op.

Martin: Nee, die foto is gewoon van te slechte kwaliteit.

Kollberg: Ja, dat krijg je van zo’n filmnegatief. We hebben gewoon niet beter. Maar iemand die die vent kent, moet ‘m toch zeker kunnen herkennen, of niet? Nou, wat hebben we nog meer?

Martin: Nou, niks bijzonders. Maar weet je wat ik nou zit te denken? Die vent heeft aan boord natuurlijk ook gegeten. En als Roseanna zich inderdaad met ‘m ingelaten heeft, dan moet het op z’n minst toch een redelijk aantrekkelijke kerel zijn. Nee?

Kollberg: Nou en?

Martin: Ik denk dat ik ‘ns ga praten met de serveersters van dat restaurant. Tussen al die ouwe knarren van passagiers moet zo’n vent toch opgevallen zijn, denk je ook niet?

Kollberg: Mm.

Martin: Héj!

Kollberg: Dit is geen onderzoek, dit is puur giswerk.

Isaksson: Ja, ik herken ‘m. Ik weet niet wie hij is, maar eh… hij is heel wat keren met onze boot meegereisd.

Martin: Mm.

Isaksson: ‘k Weet het heel zeker, al is het geen duidelijke foto. Hij ging altijd zo gekleed. Ik herken het jasje en de pet. M’n collega, die andere serveerster, die kende ‘m. Ze praatten soms samen. Hij was geen hutpassagier, maar voer af en toe een stukkie mee, als dekpassagier dus.

Martin: Ja ja.

Isaksson: Maar zover ik me meen te herinneren, ging hij in Gotenburg van boord.

Martin: Waar woont uw vriendin?

Isaksson: Ach, het is eigenlijk geen vriendin, alleen een collega. Ik weet niet waar ze woont, maar na het seizoen ging ze altijd naar Växjö. Daar zal ze dan wel wonen.

Martin: Weet u ook hoe goed ze deze man kende?

Isaksson: Nee. Nee, dat zou ik u niet kunnen zeggen. (lachje) ‘k Denk dat ze verliefd op ‘m was. Misschien zagen ze mekaar in hun vrije tijd. Maar ja, eigenlijk mogen we niet met de passagiers omgaan, dus eh... (lachje) Hij zag er wel aardig uit. Charmante man...

Martin: Nou, veel meer kwam ik niet te weten. En toen, op kantoor, vond ik al gauw het adres in Växjö.

Kollberg: Karin Larsson. Nou, die moet je als de sodermieterij aan de tand gaan voelen. Als jij geen fut meer hebt, dan doe ik het wel.

Martin: Dus ik nam de nachttrein en was vanochtend om half zeven in Växjö.

Kollberg: Zomaar?

Martin: Nee. Ik heb ‘r eerst een telefoontje aan gewaagd en één ding wist ik toen al: ze stelde d’r absoluut geen prijs op mij te ontmoeten, maar ja... zij wist niet goed hoe ze me kon weigeren, hè.

Kollberg: Karin, daar staat een vent voor je deur die je wil spreken.

(Martin klopt tweemaal aan - deur wordt geopend)

Martin: Juffrouw Larsson?

Karin Larsson: Mm?

Martin: Mijn naam is Beck. Ik heb u gisteren over de telefoon gesproken.

Larsson: O... ik eh... ik had u niet zo vroeg verwacht. Ik werk tot diep in de nacht en eh... daarom slaap ik ‘s ochtends altijd uit.

Martin: Ja, neemt u me niet kwalijk, maar ik ben hier gekomen om eh... uw hulp in te roepen in een zaak die verband houdt met uw baan op de Diana. (deur dicht) Ik wou u een foto laten zien... Kent u deze man?... U kent deze man, is ‘t niet?

Larsson: Nee! Hoezo? Ik... ik heb die man nog nooit gezien. Waarom vraagt u dat?

Martin: Ik weet dat u ‘m kent. U hebt ‘m ontmoet op de Diana.

Larsson: Nee hoor, ik... ik heb ‘m nog nooit gezien! En nou kunt u beter gaan, want ik heb m’n nachtrust nodig.

Martin: Waarom liegt u?

Larsson: Bent u helemaal hierheen gekomen om me te beledigen? Ik zei dat u nou maar beter kunt gaan.

Martin: Juffrouw Larsson, waarom wilt u niet toegeven dat u weet wie die is? Ik weet dat u de waarheid niet zegt. Als u nu niet praat, kunt u daar last mee krijgen.

Larsson: Ik ken ‘m niet.

Martin: Maar ik kan bewijzen dat u verscheidene malen in gezelschap van deze man bent gezien. ‘t Zou heus beter zijn als u... als u de waarheid sprak. Ik wil weten wie die man op de foto is en dat kunt u mij vertellen. Weest u nou toch verstandig.

Larsson: Huh, d’r moet een vergissing in het spel zijn. Heus, gelooft u mij, ik... ik weet niet wie hij is! En laat u me nou alstublieft met rust.

Kollberg: Ze moet bang zijn geweest, dat kan niet anders.

Martin: Ja, dat was ze inderdaad, ze was bang. Maar ik zag geen kans om ‘r aan ‘t praten te krijgen. Zodra ik terug was, heb ik Göta Isaksson weer gebeld om zoveel mogelijk inlichtingen over die Larsson los te peuteren. Nou, en ten slotte heb ik al mijn notities zitten doorlezen tot jij me kwam eh... storen. Moet je hier ‘ns naar luisteren, hier... “We hadden samen een hut en soms was ze ‘s nachts afwezig. Ik neem aan dat ze dan een man ontmoette, maar ik bemoei me niet met andermans zaken.”

Isaksson: ‘t Is altijd beter je niet met andermans zaken te bemoeien. Maar ik herinner me wel dat ze geen opgewekte indruk maakte. Ik bedoel, als ze verliefd was, zou ze toch blij en opgewekt moeten zijn. Maar dat was ze niet. Eerder bedroefd, en nerveus. Ja, ze had iets vreemds over zich. Maar ja, dat kwam misschien wel omdat ze ziek was... Ze hield op met werken voor het seizoen voorbij was, wel een maand van tevoren. Op een ochtend was ze gewoon verdwenen, en ik heb een hele dag al het werk alleen moeten doen, voordat ze ‘n plaatsvervangster gevonden hadden. Ze zeiden dat ze in een ziekenhuis lag, maar eh... niemand wist wat er met ‘r aan de hand was.

dokter: Ik ben niet verplicht inlichtingen over mijn patiënten aan wie dan ook te verstrekken, maar in dit geval wil ik een uitzondering maken. Karin Elisabeth Larsson werd hier inderdaad in augustus opgenomen, het vorig jaar. Ze is uit zichzelf hier gekomen. Ze bloedde hevig uit het onderlijf. Dat had ze waarschijnlijk al een hele tijd gedaan, want ze had een hoop bloed verloren en haar toestand was ernstig, maar niet levensgevaarlijk. Toen ik haar vroeg wat er gebeurd was, weigerde ze te antwoorden. Nou ja, het komt vaak voor dat op mijn afdeling de patiënten niet willen zeggen hoe ze aan hun bloedingen zijn gekomen, en u kunt zelf wel nagaan waarom. En bovendien krijgen we ‘t er vroeg of laat toch wel uit. Maar deze zei eerst helemaal niets, en naderhand loog ze. Zal ik u voorlezen wat hier staat, of zal ik het u in m’n eigen woorden vertellen?

Kollberg: Ja, liever het laatste, dokter. Latijn is niet bepaald mijn sterkste zijde.

dokter: (lachje) Nou, eerlijk gezegd van mij ook niet. Nou, zoals ik al zei bloedde ze hevig en ze had nogal pijn, zodat we haar een injectie hebben gegeven. De bloedingen waren afkomstig van de baarmoeder en van wonden in de vagina. Nu is het niet ongewoon dat vrouwen die zelf proberen een abortus op te wekken ernstige verwondingen oplopen. Maar ik kan u wel zeggen dat ik op dit gebied nog nooit zoiets gezien heb. Het was zo goed als uitgesloten dat ze het zelf gedaan kon hebben.

Kollberg: Zei ze dat?

dokter: Ja. Maar dat was onzin, want ze was niet eens zwanger. Ik denk dat ze ‘t slachtoffer is geworden van een perverse bezetene, die ze nog probeerde te dekken ook, hoe vreemd dit moge klinken. Ik heb nog herhaaldelijk geprobeerd met haar te praten, maar ten slotte moest ik haar laten gaan.

Martin: (komt binnen) Zeg, Lennart.

Kollberg: Mm?

Martin: Ik krijg net bericht van het bureau Växjö. Wat denk je?

Kollberg: Karin Larsson is vertrokken. Met onbekende bestemming.

Martin: Verrek, hoe weet jij dat?

Kollberg: Wanneer is ze vertrokken?

Martin: Gisteravond. Ze heeft hals over kop de benen genomen volgens d’r hospita.

Kollberg: Dan weten we ’t nu zeker, hè?

Martin: Ja, ze is doodsbang voor iets, en we moeten d’r achter zien te komen wat dat is.

Kollberg: Martin, ze is bang voor die vent.

Martin: Ja, maar als ik dit had kunnen voorzien... Ze... ze weet wie het is, maar ze heeft z’n naam niet genoemd, en nou kunnen we haar natuurlijk niet meer vinden.

Kollberg: Nee. ‘t Kan jaren duren eer ze boven water komt. En zij heeft daar een heel goeie reden voor, Martin.

Martin: Hoezo?

Kollberg: Ze vluchtte om haar leven te redden.

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (11/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.
Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign