Joseph Fouché, deel 11

Joseph Fouché, deel 11
beschrijving:

JOSEPH FOUCHÉ

DEEL 11

Johan te Slaa (1906-1980)

uitzending: AVRO, donderdag 04/12/1975

technische verzorging: Léon du Bois & Jan Bosboom

regie: Dick van Putten

rolverdeling:

- Joseph Fouché: Edmond Classen

- Périgourde: Hans Veerman

- Talleyrand: Gijsbert Tersteeg

- Lodewijk XVIII: Johan te Slaa

- de barones de Castellane: Corry van der Linden

- de Prins van Oranje: Hans Fuchs

- de hertog van Wellington: Peter Aryans

- een herbergier: Floor Koen

duur: 41'00"

hoorspel:

(koets komt aangereden en houdt halt)

Périgourde: Neuilly, monsieur… En daar zullen we moeten zijn: “Hôtel de Ville”. ‘t Staat op de gevel.         

Fouché: Dat er in zo’n oord nog mensen wonen... Geen bestrating, verveloze huizen… ‘t Is wel goed dat we het oudste rijtuig hebben, een magere merrie… ‘t Valt minder op.

Périgourde: (lachje)

Fouché: Nee, Périgourde, daar moet het niet zijn. ’t Pleisterwerk is wel helemaal verteerd, maar je kunt nog lezen dat het de Mairie is, ‘t gemeentehuis!

Périgourde: Ja, dat zie ik nu ook... Wat een naargeestige omgeving hier.

Fouché: Talleyrand heeft wel iets fraais uitgezocht.

Périgourde: Zal ik ‘ns informeren, monsieur?

Fouché: Nee, dan vallen we te veel op. Rij nog maar wat rond… ‘t Logement moet hier ergens in de buurt zijn, want het draagt dezelfde naam als de Mairie.

Périgourde: Eh... daar misschien, monsieur, aan ‘t eind van de weg.

Fouché: Mm.

Périgourde: Die gevel ziet er beter uit dan de rest.

Fouché: Goed, rijden maar. (ze rijden een eind verder)

Périgourde: Dit is het logement, monsieur.

Fouché: Klop dan maar aan. ‘t Rijtuig kan hier blijven staan. ‘t Zal niet zo lang duren.

Périgourde: Oui, monsieur. (stapt af en gaat naar de deur) Gesloten, monsieur, en d’r is nergens een klopper. (bonkt op de deur)

herbergier: (opent de deur) ‘t Etablissement is gesloten.

Périgourde: Bent u de patron zelf?

herbergier: Ja.

Périgourde: Dan is uw huis niet voor ons gesloten.

herbergier: Voor iedereen. Ik ben aan ‘t verbouwen.

Périgourde: Dat lijkt mij geen overdaad. Als u ons binnen laat, krijgt u na de verbouwing een mooie bos “Fleur de Lys”.

herbergier: Entrez... (Fouché gaat binnen) Moet het paard verzorgd?    

Périgourde: Nee, dat doe ik zelf. Brengt u maar water en haver.

herbergier: Goed.

Périgourde: Tot straks, monsieur. Ik ben bij ‘t rijtuig.

Fouché: Ja. (gaat verder)

herbergier: (sluit de deur) Wilt u hier wachten? (gaat naar een deur en klopt aan)

Talleyrand: Entrez! (opent de deur)

herbergier: Uw bezoeker is gearriveerd.

Talleyrand: Goed. En denk eraan: uw verbouwing is nog steeds niet klaar. (komt naderbij) Bonjour, Fouché. Zullen wij plaatsnemen? Mijn excuus voor de wat ongewone en trieste omgeving... Het was mij aangenaam als u ging zitten... U blijft staan?... Zoals u wenst. Ik vernam van baron de Vitrolles dat u in grote moeilijkheden verkeert. Het is niet iedereen gegeven een land te besturen, nietwaar? Wij willen u echter de helpende hand bieden, indien u daar althans mee akkoord kunt gaan. Zoniet, dan heeft verder onderhandelen geen zin... Er was een tijd, Fouché, dat u zich door te zwijgen uit een penibele situatie kon redden, maar deze tactiek behoort tot het verleden... Zo u wilt... Dan wens ik u een goede reis terug.

Fouché: Waar is zijne majesteit?

Talleyrand: Ik vertegenwoordig zijne majesteit. U zult dus met mij genoegen moeten nemen. Meent u nu werkelijk in ernst dat de koning wenst te onderhandelen met de man die zijn land naar de ondergang heeft gevoerd? Daar word zelfs ik onpasselijk van!

Fouché: Vooralsnog is er geen koning en de toestand van Frankrijk is niet gediend met deze dwaze monoloog van een ondergeschikte. Ik groet u. (maakt aanstalten om weg te gaan)

Talleyrand: Deze bijeenkomst is gearrangeerd om te onderhandelen, Fouché, maar uw zwijgen maakt dit onmogelijk.

Fouché: Om te onderhandelen zijn er twee partijen nodig.

Talleyrand: U neemt dus geen genoegen met mij als...

Fouché: Nee. Het lot van Frankrijk vereist onderhandelingen met Louis de Bourbon. U was enkel geschikt dit vermaledijde oord uit te zoeken. Verder bent u overbodig. Waar is zijne majesteit?

Talleyrand: (spotlachje) Sinds wanneer ligt het lot van Frankrijk u zo na aan het hart?

Fouché: Monsieur, ik verlaat Neuilly! Zegt u aan de Bourbon dat Frankrijk voor hem verloren is. (de koning, in de kamer ernaast, heeft een hoestbui)

Fouché: Wel, monsieur? Astmalijders hebben het bij tijd en wijle zeer benauwd.

Talleyrand: Fouché, in uw eigen belang raad ik u aan...

Fouché: Ik heb uw raad niet nodig, monsieur. Dien mij aan. Daar bent u voor. (Talleyrand gaat naar de kamer ernaast)

Lodewijk XVIII: Het spijt ons, monsieur Talleyrand... 

Talleyrand: Doet u het rustig aan, Sire, en komt u eerst tot uzelf. Uw interruptie ontnam mij de gelegenheid Fouché aan het verstand te brengen dat hij zich geen illusies hoeft te maken. Kunt u ‘m ontvangen, Sire?

Lodewijk XVIII: Helaas zijn wij dat verplicht.

Talleyrand: Dan zal ik ‘m binnenlaten. (gaat naar de deur en opent die) Het belieft zijne majesteit u te ontvangen.

Fouché: (komt binnen)Ik vraag excuus en hoop dat uwe majesteit zich hersteld heeft.

Lodewijk XVIII: Monsieur Talleyrand, zegt u aan monsieur dat wij zijn excuus aanvaarden. Laat hij zijn voorwaarden en verlangens kenbaar maken, opdat wij dit lugubere oord kunnen verlaten.

Fouché: Ik verlang slechts Frankrijk te redden, Sire, en daarvoor wil ik allereerst mij dank betuigen aan baron de Vitrolles, door wiens bemiddeling dit onderhoud tot stand is gekomen, zij het inderdaad op een onaangename plaats, maar dat is de schuld van uw ondergeschikte.

Lodewijk XVIII: Kennen wij baron de Vitrolles, monsieur Talleyrand?

Fouché: Ik ben mij zeer wel bewust, Sire, dat het u moeilijk valt juist met mij te moeten onderhandelen, maar de zaken liggen nu eenmaal zo en niet anders. Ik mag u herinneren aan een onderhoud dat ik met u mocht hebben op 18 maart, de dag vóór Bonapartes terugkeer van Elba. (de koning hoest) Ik adviseerde u toen Frankrijk te verlaten en deed u de toezegging Bonaparte waar mogelijk tegen te werken. Inmiddels heb ik mijn woord gestand gedaan, Bonaparte is verdwenen.

Lodewijk XVIII: Monsieur Talleyrand, welke is de positie van monsieur van waaruit hij met ons onderhandelt?

Fouché: Uw bediende wenst u het antwoord schuldig te blijven, Sire, maar u onderhandelt met de president van Frankrijk.

Lodewijk XVIII: Monsieur Talleyrand, deelt u monsieur mee dat wij geen president kennen, doch slechts een koning.

Fouché: Vooralsnog kent Frankrijk geen koning, maar een president, Sire, in vrijheid gekozen door het Franse volk, en die president ben ik.                               

Talleyrand: Monsieur Fouché moet begrijpen dat...

Fouché: Het lijkt mij niet onbelangrijk, Sire, u erop te wijzen dat men u, sinds uw overhaast vertrek uit Frankrijk op 19 maart, de juiste toedracht der gebeurtenissen verzwegen heeft, waardoor u geen inzicht heeft in de realiteit.

Lodewijk XVIII: Monsieur Talleyrand, vraagt u monsieur wat deze realiteit is.

Talleyrand: Majesteit, ik...

Fouché: Aangezien de feiten u onthouden zijn door de man waarin u vertrouwen meent te moeten stellen, raad ik u aan niet langer advies te vragen aan monsieur Talleyrand.

Lodewijk XVIII: Wij vinden dit impertinent, monsieur.

Fouché: Het verheugt mij, Sire, dat u eindelijk inziet dat ik hier onderhandel en u dus het woord tot mij moet richten en niet tot uw ondergeschikte. Monsieur Talleyrand heeft u van alles onkundig gelaten, zelfs van het bestaan van baron de Vitrolles.

Talleyrand: Mijn volmachten strekken zich uit tot...

Fouché: Het is uwe majesteit dus onbekend dat met de baron door mij vijftig van uw trouwste aanhangers in vrijheid zijn gesteld...

Talleyrand: Mijn volmachten bestaan...

Fouché: ...dat op een door mij te bepalen tijdstip alle koningsgezinden hun vrijheid herkrijgen, dat ik de eis van mijn Senaat zal negeren om de zoon van Bonaparte voorrang te verlenen boven de hertog van Orléans...

Talleyrand: De gezondheidstoestand van zijne majesteit is van...

Fouché: ...dat de bezettende mogendheden voorkeur hebben voor de hertog van Orléans boven Louis de Bourbon...

Talleyrand: Ik verzoek u, Fouché!...

Fouché: ...dat de Directoire, waarvan ik de president ben, de republiek wenst en dat dit Directoire het Franse volk vertegenwoordigt, en dat deze hele koehandel om de troon van Frankrijk door mij wordt afgewezen.

Talleyrand: Majesteit, deze koehandel wordt door Fouché...

Fouché: ...dat uw ondergeschikte Talleyrand op de hoogte is gesteld van de enorme moeilijkheden die verbonden zijn aan mijn pogingen Frankrijk te redden, dat ik woordelijk op de hoogte ben van alles wat uw ondergeschikte Talleyrand met baron de Vitrolles heeft besproken, en dat...

Talleyrand: De leugens van Fouché zijn volkomen...

Fouché: ...dat de bezettende mogendheden Frankrijk in stukken zullen scheuren als aan hun eis niet wordt voldaan.

Lodewijk XVIII: En wat is die eis?

Fouché: Herstel van het koningsschap onder de hertog van Orléans.

Lodewijk XVIII: On...on...onbeschaamd!...

Fouché: In het geheel niet. Begrijpelijk. Onbeschaamd is dat monsieur hier, uw ondergeschikte, dit alles voor u verzwegen heeft.

Lodewijk XVIII: Monsieur Talleyrand, waarom heeft u ons van dit alles onkundig gelaten?

Talleyrand: Sire, mijn volmachten waren van dien aard is...

Fouché: Omdat monsieur een slecht raadsman is.

Lodewijk XVIII: Silence, messieurs, silence. Wij nemen met verbazing kennis van de woorden van monsieur Fouché, en wij vragen ons af of dit alles juist is.

Fouché: Wel, monsieur Talleyrand!?

Talleyrand: Baron de Vitrolles heeft mij hiervan inderdaad in kennis gesteld, Sire.

Fouché: Maar monsieur oordeelt het nodig dit alles voor zijn soeverein te verzwijgen. Ik vraag mij af, Sire, of een bijeenkomst als deze ook maar de minste zin heeft als een ondergeschikte de koning van Frankrijk alle inlichtingen onthoudt die voor zijn land van vitaal belang zijn. Ik zie geen enkele reden de komedie nog langer te rekken. Uw dienaar wenst u een goeie terugreis. (gaat naar de deur)

Lodewijk XVIII: Wij... wij verzoeken meneer Fouché te blijven. Uit respect voor onze koninklijke waardigheid.

Fouché: Waarom? Het is zinloos te onderhandelen met de dienstknecht in plaats van met de meester zelf.

Lodewijk XVIII: Wij nemen aan dat monsieur Talleyrand een goede verklaring heeft.

Fouché: Mij interesseert niet monsieur Talleyrand, maar de soeverein van Frankrijk.

Lodewijk XVIII: U... ziet in ons uw soeverein, monsieur?

Fouché: Ik zie het belang van Frankrijk. Anders was ik hier niet in deze lugubere omgeving.

Lodewijk XVIII: U maakt het ons moeilijk, monsieur.

Fouché: Frankrijk heeft het moeilijk, Sire.

Lodewijk XVIII: Komt u naderbij, monsieur. (Fouché doet een paar stappen) Wat kunnen wij voor Frankrijk doen?

Fouché: Terugkeren op de troon, Sire.

Lodewijk XVIII: U acht dit mogelijk?

Fouché: Ik acht het noodzakelijk, Sire. Monsieur Talleyrand zal dit beamen. Baron de Vitrolles heeft hem van alle feiten in kennis gesteld.

Lodewijk XVIII: Monsieur Talleyrand?

Talleyrand: Ik erken de juistheid van Fouchés inzichten, Sire.

Lodewijk XVIII: Dan wensen wij terug te keren naar ons volk. Wat zijn uw voorwaarden, monsieur Fouché?

Fouché: Frankrijk is een door vreemde mogendheden bezet land, majesteit, en de bezetter wenst enkel te onderhandelen met de president.                                  

Lodewijk XVIII: Wij erkennen geen president.

Fouché: Het is van geen enkel belang wat u wel of niet erkent, Sire. ‘t Is enkel van belang wie ik ben, en ik ben de president van Frankrijk. In die functie moet ik de bezetter overtuigen van de noodzaak van uw terugkeer, en dat ik het vertrouwen heb van zijne majesteit Louis XVIII de France. En dat vertrouwen komt enkel tot uitdrukking in het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in de door u te vormen regering.

Lodewijk XVIII: Wij vinden dit een impertinente brutaliteit, monsieur!

Talleyrand: Dit is chantage.

Fouché: Ik wijs er u op dat de bezettende mogendheden voorkeur hebben voor de hertog van Orléans. 

Talleyrand: U denkt toch niet in ernst dat zijne majesteit zich door u laat chanteren?

Fouché: Is dat ook uw mening, Sire?

Lodewijk XVIII: Ja!

Fouché: Juist. Dan zal in Frankrijk een bloedige burgeroorlog uitbreken. Bonjour, messieurs! (verlaat de kamer)

Lodewijk XVIII: Wij vinden monsieur Fouché een slecht onderhandelaar.

Talleyrand: Integendeel, Sire. Hij onderhandelt hard en ten eigen bate, eh… hoewel...

Lodewijk XVIII: Hoewel?

Talleyrand: Ik moet erkennen... hij heeft in dit geval gelijk. Het voortbestaan van Frankrijk is in het geding, Sire, en ik ben geneigd het deze keer met Fouché eens te zijn.

Lodewijk XVIII: (zucht)

Talleyrand: Dat hij naast zijn inderdaad reële bezorgdheid voor Frankrijk ook aan z’n eigen belang denkt, wie zal ‘m dit kwalijk nemen? Ik zou hetzelfde gedaan hebben.

Lodewijk XVIII: Wij vinden dit alles... zeer betreurenswaardig. Wat adviseert u ons?

Talleyrand: Dat u er helaas terdege rekening moet mee houden dat u zonder Fouché machteloos bent. Hij heeft zeer grote invloed en hij is de enige die u van dienst kan zijn.

Lodewijk XVIII: Dan wensen wij dat hij terugkeert. En haast u, anders is hij afgereisd.

Talleyrand: O nee, Sire... (lachje) Fouché vertrekt niet. Hij weet dat u hem terug laat roepen. Hij wacht buiten in de gang.

Lodewijk XVIII: Wij vinden dit dan wel bijzonder intelligent.

Talleyrand: Hij is intelligent, Sire, zelfs geslepen, en daarom voor u zeer waardevol. Ik zal ‘m terugroepen. En... spaart u hem niet: hij is met minder ook tevreden. (verlaat de kamer) Fouché! Al mijn respect. U heeft de koning onder hevige druk gezet. Mijn compliment. Zijne majesteit beseft dat u de enige bent die hem ten dienste staat. Hij weigert weliswaar uw voorwaarden, maar ja, wat betekent weigeren, nietwaar. Gaat u weer binnen?

Fouché: Wat is uw prijs?

Talleyrand: Mijn prijs? Ik zie af van Buitenlandse Zaken.

Fouché: Gaat u dan voor. (ze gaan weer binnen)

Lodewijk XVIII: Wij... eh... wij zien het belang van de missie van monsieur Fouché en wij willen ons laten voorlichten over de te nemen maatregelen, over de terugkeer naar ons volk.

Talleyrand: Als u mij toestaat, majesteit: in verband met deze belangrijke operatie trek ik mij gaarne terug, ik heb geen ambitie voor Buitenlandse Zaken.

Lodewijk XVIII: Wij waarderen dit uitermate, monsieur Talleyrand. Aangezien het buitenland de bezetter van Frankrijk is, blijft de post van Buitenlandse Zaken vooralsnog onbezet. Orde en rust in het binnenland is op dit moment vele malen belangrijker.

Fouché: Ik deel uw mening, Sire. ‘t Buitenland is inderdaad binnenland geworden, voorlopig. Ik zie de terugkeer van Frankrijk als zelfstandige natie enkel in het herstel van het koninkrijk met de oudste der Bourbons op de troon. Da’s  de enige weg de bezetter tot medewerking te bewegen.

Lodewijk XVIII: Wij danken monsieur Fouché, en benoemen hem in onze nieuw te vormen regering tot Minister van Politie met alle volmachten. Om zijne excellentie onze dank te betuigen en hem in onze naam alle macht te geven die hij bij zijn zware taak behoeft, beëdigen wij hem hier en nu.

Talleyrand: Fouché, de patron hier heeft zeker een bijbel. Ik blijf bij zijne majesteit. Bij al deze emoties heeft hij mijn steun nodig. (Fouché gaat de bijbel halen)

Lodewijk XVIII: Het is ons een gruwel dat wij deze man nodig hebben, maar de belangen van mijn volk zijn ermee gediend. God mag mij vergeven, maar Parijs is een mis waard.

Talleyrand: Fouché is de enige mogelijkheid, Sire. Mijn respect voor uw inzicht. Eerste vereiste is dat het land tot rust komt en rustig blijft.

Lodewijk XVIII: Maar in de toekomst voor deze man geen post op Buitenlandse Zaken!

Talleyrand: Laat u dat aan mij over, Sire. Ik denk aan het lot van uw broeder.

Lodewijk XVIII: Merci, Talleyrand. Het is u toevertrouwd. (er wordt geklopt)

Talleyrand: Entrez.

Fouché: (komt weer binnen)Een bijbel, Sire.

Lodewijk XVIII: Excellentie Fouché, legt u de bijbel op mijn knieën... Andersom, met het kruis voor u... Juist... Knielt u neer... Fouché, zweer dat u mij, Louis XVIII de Bourbon, als uw soeverein erkent, en dat u hem, en land, en volk trouw zult dienen.

Fouché: Ik zweer het.

Lodewijk XVIII: Wij danken u. Wij hopen en wensen dat u Frankrijk de grandeur zult hergeven die het door revolutie en dictatuur verloren heeft.

Talleyrand: Mijn felicitaties, Fouché. U kunt op mijn medewerking rekenen, hoewel er voorlopig voor mij niet veel te doen is. Ik ben ambteloos burger. Alles rust op uw schouders. Ik meen dat hiermee tot ieders tevredenheid alles is geregeld. In het belang van zijne majesteits gezondheid stel ik voor deze bijeenkomst als geëindigd te beschouwen.

Lodewijk XVIII: Gaarne vernamen wij van zijne excellentie hoe hij verder denkt te handelen.

Fouché: U krijgt van mij bericht.

Talleyrand: Zijne majesteit en ik vertrekken na u, en wensen u een goede reis.

(koets komt aangereden)

Périgourde: Halt! Ho!.... Ho!...

Fouché: Zijn er moeilijkheden, Périgourde?

Périgourde: M’n excuus dat ik stoor, monsieur, maar bij ons vertrek uit Neuilly maakte ik mij over u bezorgd.

Fouché: Merci, Périgourde, maar ik voel me uitstekend.

Périgourde: U maakte niet de indruk geslaagd te zijn, monsieur.

Fouché: Dat ben ik ook niet. Ik ben beter geslaagd. Nu u toch gestopt bent, stap ik even uit, dan kan ik de benen strekken. Dan krijgt de merrie ook wat rust. (stapt uit)

Périgourde: Voorzichtig, monsieur.

Fouché: Ja ja ja ja ja ja... Ha! ‘t Is prachtig weer. Weet u, Périgourde, beide heren waren bijzonder slim. Zelfs de koning! Zij wensten aan mijn eis niet te voldoen en ik besefte te laat dat ik het buitenland al beheers, vanwege de bezetting. Vandaar de indruk niet wel te zijn.

Périgourde: (lachje) De heren waren u dus te slim af.

Fouché: Mm, ja en nee. Ja, omdat ik het te laat besefte en boos werd op mezelf, en nee, omdat ik achteraf toch de meest imposante post bezet.

Périgourde: Binnenlandse Zaken?

Fouché: Mm, Politie. ‘k Ben al beëdigd ook. U houdt het niet voor mogelijk, Périgourde, maar op dit ogenblik ben ik en president van de Franse republiek en Minister van Politie in de regering van Louis XVIII de Bourbon die d’r nog niet is. (lachje) Da’s een unieke situatie.

Périgourde: Inderdaad. Maar hoe lang kan dat duren, monsieur?

Fouché: Tot de Bourbon terug is, en dat duurt niet zo lang meer. Périgourde, weet u op deze route ergens een eh... behoorlijke uitspanning?

Périgourde: Ja, monsieur, ja. Een half uur van hier.

Fouché: Nou, dan gebruiken we daar een goeie maaltijd, maken een wandeling door deze prachtige natuur om even tot rust te komen eer Parijs ons weer opeist. U krijgt een fles wijn bij de maaltijd, voor u alleen!

Périgourde: O, nee... nee, nee, monsieur, geen fles wijn, want ik moet u nog naar Parijs brengen!

Fouché: Nou ja, laat ons dan maar gaan, hè. Zodra we in Parijs zijn, moet u een brief opstellen en onmiddellijk bezorgen bij de Prins van Oranje.  Met hem zal ik minder moeite hebben dan met de hertog van Wellington.

(20 juli 1815)

Prins van Oranje: En ik stel uw geste om mij te bezoeken bijzonder op prijs, excellentie.

Fouché: Ik schaam mij dat ik u niet eerder bezocht heb, Hoogheid, maar...

Prins van Oranje: Geen verontschuldigingen, excellentie. Ik weet maar al te goed hoe veeleisend uw taak is. En als u mij een genoegen wilt doen, laat ons dan alle plichtplegingen vergeten, monsieur

Fouché.

Fouché: Niets is mij liever, Hoogheid. Ik stel bijzonder belang in het welzijn van de Prins van Oranje en ik zie tot mijn vreugde dat u het goed maakt.

Prins van Oranje: Uitstekend! Dank u voor uw belangstelling. Mijn verwondingen zijn zo goed als genezen. Eh… mag ik u iets aanbieden?

Fouché: Eh… dank u.

Prins van Oranje: O, maar… het is mij bekend dat u geen alcohol gebruikt. Dat staat zeker in verband met uw kloostertijd?

Fouché: Inderdaad. ‘t Klooster was voor mij een harde maar goeie leerschool. Maar als u behoefte heeft, stoort u zich dan niet aan mij!

Prins van Oranje: Geen sprake van, ik ben zelf ook een zeer matig drinker. Eh… weet u, Fouché, ik ben een groot bewonderaar van u. Uw verleden is mij niet zo goed bekend - behalve dan dat u priester was -, maar als ik zie met welk een talent u de enorme moeilijkheden van uw land tracht op te lossen, dan moet ik vaststellen dat u over uitzonderlijke gaven beschikt.

Fouché: Dank voor uw compliment. De nalatenschap van Bonaparte is inderdaad chaotisch. Wat mijn verleden betreft: ‘k heb de hele tragiek van mijn land daadwerkelijk meebeleefd. Revolutie, ‘t Directoire, ‘t Consulaat, ‘t Keizerrijk, en dan nu... Enfin...

Prins van Oranje: Ik zie het heden en dan stel ik vast dat Frankrijk trots kan zijn op mannen als u. Tenslotte heeft u uw land verlost van een despoot.

Fouché: Met inzet van uw lichamelijk welzijn.

Prins van Oranje: Ook dat behoort tot het verleden. Uw medewerking voor en tijdens de slag bij Waterloo is mij maar al te goed bekend.

Fouché: En daarmee rusten de problemen nu op mijn schouders. En ze zijn waarlijk niet gering.

Prins van Oranje: Ja ja. Uw land is bezet gebied, zoals mijn land eens was door uw land.

Fouché: Maar u heeft de strijd voor uw bevrijding gewonnen.

Prins van Oranje: Met uw medewerking.

Fouché: Onbewust. En ik heb daarbij niet aan uw land gedacht. De bevrijding der tirannie van Bonaparte over mijn land had logischerwijze de bevrijding van uw land tot gevolg.

Prins van Oranje: Of u daar nu bewust of onbewust aan heeft meegewerkt doet niets af aan mijn dankbaarheid. Zelfstandigheid en beschikking over eigen lot is een groot goed, Fouché.

Fouché: Niemand is zich dat beter bewust dan ik op dit ogenblik. Als wij even vergeten dat ik president ben, dan zie ik als Fransman ‘t lot van mijn land somber in.

Prins van Oranje: Hè, dat kan natuurlijk niet, want als president moet u de problemen van uw land oplossen en pas daarna komt de Fransman. Ik benijd u niet.

Fouché: Ik heb er slapeloze nachten van, Hoogheid. Ik heb wel meer schijnbaar onoplosbare problemen opgelost, maar hier... zie ik geen oplossing.

Prins van Oranje: Denk u nu niet te fatalistisch, Fouché?

Fouché: Ach…

Prins van Oranje: Wellington heeft vrijheid van handelen, weliswaar binnen het kader van bezettende mogendheid, maar hij is een redelijk man, hoewel in de eerste plaats militair.

Fouché: Juist dat laatste maakt voor mij het probleem onoplosbaar: ik ben geen militair. Met een burger kan ik beter tot een compromis komen.

Prins van Oranje: Ah... Dan wordt het interessant, Fouché. U heeft dus een compromis tegen onze eis met betrekking tot de hertog van Orléans?

Fouché: Inderdaad.

Prins van Oranje: Mm.

Fouché: Maar tussen burger en militair zijn de uitgangspunten altijd verschillend. Ik ondervind dat dagelijks. Carnot wil als militair naar een sterke republiek en ik, als burger, beslist niet.

Prins van Oranje: Oh, maar daar zult u zeker Wellington kunnen van overtuigen, Fouché.

Fouché: Dat is overbodig. Wellington weet dat ik tegenstander ben van een republikeinse staatsvorm voor Frankrijk.

Prins van Oranje: Maar dit werpt dan toch een heel ander licht op de zak, Fouché? Waarom moet u dan... nog tot een vergelijk komen?

Fouché: Omdat ik ook nog rekening heb te houden met de Bonapartisten die de zoon van de vader op de troon wensen.

Prins van Oranje: Maar dat is toch een minderheid.

Fouché: Maar niet ongevaarlijk! Hoogheid, mijn bezoek aan u ontaardt in een gesprek dat mij niet aangenaam is. Ik ben niet gekomen om politieke zaken met u te bespreken, en zou, met uw welnemen uiteraard, graag over willen gaan op een ander onderwerp.

Prins van Oranje: Nee nee, geen sprake van. Ik heb begrip voor uw moeilijkheden, maar ik wil u wel bekennen dat ik uw probleem steeds minder duidelijk zie.

Fouché: Maar Hoogheid! Ik mag van u toch niet verlangen dat u, behorende tot de bezettende mogendheden, mijn probleem helpt oplossen.

Prins van Oranje: Waarom niet? Het voortbestaan van uw land staat immers op het spel.

Fouché: ‘t Is dat wat mij haast tot een obsessie wordt.

Prins van Oranje: Als ik u goed begrijp, dan ligt uw probleem bij de persoon van de hertog van Orléans.

Fouché: Helaas, Hoogheid, dat is juist.

Prins van Oranje: Dan ben ik nieuwsgierig naar uw compromis, want wat zijn uw bezwaren tegen de hertog?

Fouché: Persoonlijk heb ik geen bezwaren tegen de brave man.

Prins van Oranje: Pardon, nu plaatst u mij toch voor een raadsel, Fouché.

Fouché: Mijn excuses, Hoogheid. Raadsels behoren meestentijds tot mijn methode van onderhandelen, maar wij onderhandelen niet.

Prins van Oranje: Ah, geef mij dan simpelweg de oplossing van het raadsel.

Fouché: De hertog van Orléans is bij het merendeel van het Franse volk onbekend en dus niet geliefd. Daarom voorzie ik - en laat ik mij voorzichtig uitdrukken - grote binnenlandse moeilijkheden.

Prins van Oranje: Mm. Ja, dat kunt u inderdaad beter beoordelen dan wij. U verwacht dus - als ik mij minder voorzichtig maar uitdrukken - burgeroorlog?

Fouché: Zo is... En na alles wat mijn land reeds heeft doorstaan, moet mijn probleem u nu toch duidelijk zijn.

Prins van Oranje: Ik bewonder uw inzicht, Fouché. Niet voldoen aan onze eis betekent het einde van Frankrijk, wel voldoen aan onze eis burgeroorlog.

Fouché: Ja! En ik ben van mening dat mijn land eindelijk tot rust moet komen en zich moet herstellen van de terreur van Bonaparte.

Prins van Oranje: Mm. Bewijs ik u een dienst als ik dit immense probleem met Wellington bespreek?

Fouché: Ja, Hoogheid, mits ik daarbij aanwezig kan zijn.

Prins van Oranje: Wanneer wenst u dat onderhoud?

Fouché: Zo spoedig mogelijk, in verband met mijn positie als president ad interim. Ik weet niet wat na mij staat te gebeuren.

Prins van Oranje: Wellington is matineus, Fouché. Ik zie u morgenochtend om negen uur in zijn suite.

Fouché: Périgourde, naar de Avenue de Vance. 17.

Périgourde: Mm. Naar de barones de Castellane, monsieur?

Fouché: Mm. Ja.

Périgourde: (moedigt de paarden aan)

barones de Castellane: …U overvalt mij. Dat is een cavalier onwaardig. Een vrouw heeft bedenktijd nodig.

Fouché: Ik heb u twee keer gadegeslagen, mademoiselle, op een bal en op een soiree ten huize van Quinette. De wijze waarop u uw aanbidders afwees, was mij voldoende.

Castellane: Maar het leeftijdsverschil, excellentie, is wel erg groot.

Fouché: Dat wordt ruimschoots gecompenseerd, mademoiselle. Ik ken uw aanbidders. Ze zijn allen van verarmde geslachten.

Castellane: Maar, van adel, excellentie, en rijkdom vergoedt niet alles.

Fouché: Ik bied u beide: rijkdom en een titel.

Castellane: Hertogin van Otranto...

Fouché: Juist, mademoiselle. Wat ik u niet kan bieden zijn de vleierijen van een verarmde adellijke jeugd.

Castellane: En u verwacht van mij dat ik uw rijkdom zal aanvaarden?

Fouché: Ik hoop het, mademoiselle. In een mariale de rayon bied ik u alles: mijn rijkdom, mijn titel.

Castellane: En ik geef u mijn jeugd.

Fouché: Dat is juist. De jeugdige barones de Castellane, hertogin van Otranto en echtgenote van de president van Frankrijk.

Castellane: Mm... U plaatst mij voor een moeilijke keus, Excellentie.

Fouché: Niet zo moeilijk, mademoiselle. Naast uw schoonheid beschikt u over gezond verstand. Vandaar dat mijn keus op u is gevallen.

Castellane: Dertig jaar verschil in leeftijd stelt hoge eisen, excellentie.

Fouché: Ik hoop eraan te kunnen voldoen en een gunstig besluit uwerzijds houdt een extraverrassing in.

Castellane: U maakt mij nieuwsgierig, excellentie. Welke verrassing?

Fouché: De koninklijke goedkeuring van uw huwelijk.

Castellane: Mag ik twee dagen bedenktijd, mon excellence?

Fouché: Mademoiselle... Sta mij toe u de hand te kussen.

Castellane: Au revoir, Monsieur le Duc.

Fouché: Tot ziens, barones... Spoedig, naar ik hoop.

Fouché: Périgourde, u stuurt Bonpère met twee van z’n mannen naar Neuilly met de order de herbergier van logement “Hôtel de Ville” te arresteren.

Périgourde: Wilt u dan even tekenen, monsieur, dan schrijf ik aanstonds de order. (hij ondertekent) Wat is de aanklacht, monsieur?

Fouché: Er is geen aanklacht. De man wordt niet gearresteerd, maar uit de roulatie genomen en tot nader order in Parijs gevangengezet.

Périgourde: U vreest deze man toch niet, monsieur?

Fouché: Nee, maar zulk volk is loslippig en dat kan bij de komende gebeurtenissen onaangenaam zijn. ‘t Is voor z’n eigen bestwil.

Périgourde: Ik begrijp het, monsieur. Heeft u verder nog orders?

Fouché: Morgenochtend om negen uur moet ik in de appartementen van de hertog van Wellington zijn.

Périgourde: U wenst de grijze calèche met de schimmel, monsieur?

Fouché: Ja. Neem de avond maar vrijaf.

Périgourde: Mm. Merci monsieur. De calèche zal morgenochtend om acht uur klaar staan. Wenst u nog iets te eten, monsieur?

Fouché: Laat uw vrouw maar wat brood en kaas klaarzetten en een fles bronwater.

Périgourde: Uitstekend, monsieur. Tot morgen.

Fouché: Ja, tot morgen.

(21 juli 1815)

Prins van Oranje: En daarmee voorziet zijne excellentie zeer grote moeilijkheden voor zijn land.

Wellington: Dat is onze zaak niet. Uw eigen land, Oranje, mijn land, Duitsland, Oostenrijk, Pruisen, Rusland, Italië, Spanje en wie al niet, hebben jaren lang moeilijkheden gehad met Frankrijk.

Prins van Oranje: Niet vóór 1794, Wellington, pas daarna, met Bonaparte.

Wellington: Bonaparte! Good heavens. Alsof mij dat niet bekend is.

Prins van Oranje: Natuurlijk is u dat bekend. Maar minder bekend is dat zijne excellentie de Hertog van Otranto Bonapartes grootste tegenstander was.

Wellington: Ja, maar enkel in binnenlandse zaken, niet in het buitenland.

Prins van Oranje: Sorry, Wellington, maar ik vind u onredelijk. Zijne excellentie kon niet anders dan binnenlands verzet plegen. Het buitenland viel niet onder zijn competentie, dat weet u.

Wellington: Zeker.

Prins van Oranje: Pas toen Waterloo aan de orde was, hebben wij van zijn ongeëvenaarde diplomatie profijt gehaald.

Wellington: Bedoelt u dat we wel iets terug mogen doen?

Prins van Oranje: Waarom niet.

Wellington: Wel... ik... ik heb mij altijd verzet tegen het opdelen van Frankrijk.

Prins van Oranje: Evenals ik, en de tsaar van Rusland, want dat schept voor vele jaren een onhoudbare toestand. Blücher en von Gneisenau hebben al voortdurend verschil van mening over Zuid-Frankrijk.

Wellington: Maar wat is het alternatief? We wensen geen republiek en evenmin de zoon van Bonaparte. D’r is nog steeds geen antwoord van het Directoire op onze eis met betrekking tot de hertog van Orléans. Wat doet men hier eigenlijk in Frankrijk? Wij blijven niet wachten.

Prins van Oranje: Zijne excellentie de president werkt voortdurend aan dit probleem. Hij heeft een alternatief.

Wellington: Wel, dat ie ermee voor de draad komt! Blücher en von Gneisenau worden ongeduldig.

Prins van Oranje: Die moeten bedenken dat de president tijd nodig heeft en dat wij ons hier in Frankrijk bevinden en niet in Pruisen. Waterloo ligt nauwelijks vier weken achter ons!

Wellington: Oranje... Het lijkt wel of u zich opwerpt als verdediger van Frankrijk en z’n president.

Prins van Oranje: Dat is beslist overbodig. Niemand beter dan zijne excellentie zelf kan zijn belangen verdedigen. ‘k Wil er alleen op wijzen dat alles in gereedheid wordt gebracht voor de komende verkiezingen van volgende week, en vóór die tijd moet er een beslissing vallen.

Wellington: Dan wil ik z’n alternatief horen.

Prins van Oranje: Excellentie... aan u het woord.

Fouché: Ik dank uwe Hoogheid voor zijn woorden en ik verzoek de hertog van Wellington open oog te hebben voor mijn moeilijkheden.

Wellington: Dat heb ik. En ik weet dat wij u dankbaar moeten zijn voor uw medewerking, maar wat is uw alternatief?

Fouché: De hertog van Orléans zou mijn persoonlijk keus zijn, sir, maar ik zie niet mezelf maar in de eerste plaats het welzijn van mijn land.

Wellington: All right! Begrijp ik.

Fouché: De hertog van Orléans is echter maar bij een klein deel van mijn volk bekend. Dat deel is invloedrijk, maar de grote massa kent ‘m niet en zal zich verzetten.

Wellington: Met kans op burgeroorlog?

Fouché: Juist. De hertog van Orléans is weliswaar een Bourbon, maar de oudste der Bourbons heeft meer invloed op mijn volk.

Wellington: Louis van Gent?

Fouché: Ja, excellentie.

Wellington: Is hij uw alternatief?

Fouché: Juist.

Wellington: Louis... Is ie bereid?

Fouché: Ja, excellentie.

Wellington: Bent u daar zeker van?

Fouché: Ik heb met hem onderhandeld.

Wellington: Wel... in dat geval...

Fouché: De komst van de hertog van Orléans betekent burgeroorlog voor mijn land. De terugkeer van Louis de Bourbon...

Wellington: …als koning van Frankrijk…

Fouché: Ja, excellentie, Louis XVIII. Hij brengt rust voor Frankrijk en mijn uitgeput volk.

Wellington: Wat is uw mening, Hoogheid?

Prins van Oranje: Frankrijk opdelen betekent blijvend conflict tussen de bezettende naties. Ook tussen uw land en mijn land, Wellington, en juist daarom zijn wij beiden daar geen voorstander van. Het alternatief van zijne excellentie voorkomt conflicten en behoudt Frankrijk voor ons als bondgenoot en handelspartner.

Fouché: De koning zal met u zaken moeten doen, excellentie. Hij is dat wel verplicht. De economie is zeer slecht, en de zorg daarvoor kunt u beter op zijn schouders leggen dan ze zelf dragen.

Prins van Oranje: En met de medewerking van zijne excellentie zijn we verzekerd van de toekomst.

Wellington: Frans Jozef en de tsaar zullen het hier zeker mee eens zijn. Dan zijn we vier tegen twee voor een koninkrijk.

Prins van Oranje: Dat is gunstig voor alle partijen. Gefeliciteerd, excellentie.

Fouché: Dank u, uwe Hoogheid. Dank u, uwe excellentie. Wat er te gebeuren staat, is vrij eenvoudig: Louis de Bourbon is in afwachting van mijn berichten. Ik meen dat de hele operatie zonder bloedvergieten kan verlopen, mits ik op uw medewerking kan rekenen.

Wellington: Dat kunt u, na de bespreking in de Generale Staf.

Fouché: En wanneer is dat?

Wellington: Vanavond, zeven uur.

Fouché: Dan vertrekt mijn koerier naar Gent om klokslag middernacht, met instructies voor de koning.

Wellington: Uitstekend.

Fouché: Hoeveel voorbereiding heeft u nodig om uw troepen naar Parijs te laten optrekken, excellentie?

Wellington: Twee dagen.

Fouché: Dan stel ik u het volgende voor, en... daar dient u zich aan te houden: heden is het 21 juli. 24 juli laat ik mijn nieuwe huwelijk aankondigen.

Prins van Oranje: O! Mijn gelukwensen...

Wellington: Gelukgewenst!

Fouché: Dank u, dank u, dank u. 25 juli zal Parijs in feeststemming zijn en trekken uw troepen de stad binnen. ’n Feestvierende stad geeft weinig zorgen. U bezet op die dag alle belangrijke punten in de stad. 26 juli zal het Directoire in spoedvergadering bijeenzijn in de Tuilerieën, en onder mijn leiding. Om 10 uur in de ochtend bezet u de Tuilerieën. ‘t Verdere verloop laat u aan mij over.

Wellington: (lachje) Goed zo! 25 juli Parijs binnentrekken, 26 juli de Tuilerieën bezetten. En dan?

Fouché: Dan is Frankrijk één dag zonder regering, want u laat mij arresteren. Op 28 juli trekt met veel fanfare Louis de Bourbon Parijs binnen.

Wellington: Ik begrijp het. Dank u, heren!

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (7/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.

Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign