Joseph Fouché, deel 12

Joseph Fouché, deel 12
beschrijving:

JOSEPH FOUCHÉ

DEEL 12

Johan te Slaa (1906-1980)

uitzending: AVRO, donderdag 11/12/1975

technische verzorging: Léon du Bois & Jan Bosboom

regie: Dick van Putten

rolverdeling:

- Joseph Fouché: Edmond Classen

- Périgourde: Hans Veerman

- Talleyrand: Gijsbert Tersteeg

- baron de Vitrolles: Huib Broos

- Lodewijk XVIII: Johan te Slaa

- de hertogin van Angoulême: Elisabeth Versluys

- de barones de Castellane: Corry van der Linden

- Lucien Bonaparte: Hans Karsenbarg

- Carnot: Paul van der Lek

- Grenier: Willy Ruys

- verdere medewerkenden: Jan Winter, Pim Peters& Maarten Kapteijn

duur: 47'13"

hoorspel:

Carnot: Maar ik vind het wel merkwaardig dat wij het voorgenomen huwelijk van de president van Frankrijk uit de Moniteur moeten vernemen.

Grenier: (lachje) ‘t Is slechts het voorgenomen huwelijk, Carnot, en Fouché houdt nou eenmaal niet van feesten.

Carnot: Nee, maar het feest is wel losgebarsten. Ik kon de Tuilerieën haast niet bereiken door de mensenmassa die op de been is.

Grenier: Ik ook niet, en daar komt nog bij dat er troepenverplaatsingen zijn met groot materieel in de voorsteden.

Carnot: Dat gebeurde gisteren al, terwijl de Moniteur pas in de avondeditie het bericht van Fouchés voorgenomen huwelijk plaatste. Hebt u daar een verklaring voor, Fouché?

Fouché: Niet in het minst, maar het viel mij ook op. Ik zal d’r naar laten informeren, want ik vind het ongepast. ’t Zijn waarschijnlijk oefeningen op wat grotere schaal dan gewoonlijk.

Carnot: Dan ben ik toch van mening dat Wellington best een paar dagen had kunnen wachten. Ik meende altijd dat Engelsen gentlemen waren.

Grenier: Carnot heeft gelijk. Doorgaans krijgen we berichten als ie oefeningen houdt, maar deze keer heeft hij ons genegeerd.

Fouché: Wellington hoeft ons niet in kennis te stellen, want hij is aan niemand verantwoording schuldig. Ik vind het echter onaanvaardbaar wanneer hij daarmee een feestvierende stad lastigvalt. Ik zal er officieel tegen protesteren.

Carnot: Wat mij ook opvalt is dat men in zo’n korte tijd in feeststemming uitbarst enkel op een aankondiging van een huwelijk.                        

Grenier: Ho, het volk heeft in jaren niet zoveel reden tot feestvieren gehad. Uw politie kan er vast aan wennen tegen de tijd dat Fouchés huwelijk werkelijk voltrokken wordt, en dan nog wel met de baronesse de Castellane, oh là là, een uitzonderlijke schoonheid.

Fouché: Messieurs, mijn voorgenomen huwelijk staat niet op de agenda. Ik dank u voor uw belangstelling, maar zo is ‘t wel genoeg, en mijn persoonlijke aangelegenheden behoeven niet genotuleerd.

Carnot: Toch moet het mij van het hart…

Fouché: Het spijt mij, ik kan geen gelegenheid geven tot verdere discussie. De zitting is geopend. ‘t Is tien uur, we hebben onze tijd nodig voor dringende zaken. Ik geef u de toezegging dat er bij het geallieerd hoofdkwartier een officieel protest zal worden ingediend. De secretaris kan dit notuleren.

Carnot: Alsof Wellington zich daar iets van aantrekt!

Fouché: Ik vraag uw aandacht voor punt 1 van de agenda: het uitblijven van een antwoord op het verzoek…

een Engels officier: (komt plots binnen) A letter for the president.

Carnot: Wat heeft dat te betekenen? Een Engels officier…

officier: Gentlemen, de Tuilerieën zijn bezet.

Grenier: Wat?

officier: Wilt u mij maar volgen, Mr. chairman?              

Carnot: Dit is ongehoord! Wat betekent dit, Fouché?

Fouché: Wil de officier zich met zijn manschappen een ogenblik terugtrekken?

officier: Goed. (verwijdert zich)

Carnot: Dit wens ik niet te accepteren!

Fouché: Ik vrees dat Carnot niets meer te wensen heeft. Hij mag blij zijn dat we niet allemaal gearresteerd worden. Ik geef u de inhoud van de brief: “Hoofdkwartier der geallieerde legers, Bureau d’État Major, 26 juli 1815. U wordt meegedeeld dat vanaf bovengenoemde datum het bestuur in Frankrijk door de geallieerde legers is overgenomen. President Joseph Fouché, hertog van Otranto, dient zich onverwijld te vervoegen bij het geallieerde hoofdkwartier, Place de la Concorde. Namens de chef van staven, hertog van Wellington.”

Carnot: Fouché, ik eis een verklaring!

Fouché: Het is nutteloos ons tegen dit ultimatum te verzetten, messieurs. ‘t Centrum van onze democratische instellingen is bezet gebied. Wat er met mij staat te gebeuren wanneer ik zo aanstonds de Tuilerieën verlaat, is mij onbekend. Ik stel echter vast - en daar ben ik trots op - dat wij open en eerlijk met de bezetters van ons land gepoogd hebben te onderhandelen om van Frankrijk wederom een zelfstandige natie te maken. De bezettende mogendheden hebben ons in de waan gebracht dat zij ons daarbij behulpzaam wilden zijn. Met bruut geweld maken zij een einde aan al onze pogingen. Messieurs, u treft geen enkel verwijt.

Carnot: Fouché, in hoeverre bent u hier debet aan?

Fouché: In hoeverre bent u, Carnot, als Minister van Oorlog, hier debet aan? In de gegeven situatie zijn dit nutteloze verdachtmakingen, messieurs. Laat ons in dit heiligdom der democratie en voor het aanschijn van het gehele Franse volk de grandeur der natie hoog houden. En als ze de door het Franse volk gekozen regering weigeren aan de eisen der geallieerde mogendheden te voldoen, wij buigen niet het hoofd, voor niemand. Gedwongen door bruut geweld leg ik mijn functie neer, nu en op dit moment. Ik weiger mij in handen der bezetter te begeven als president van Frankrijk. Op u allen doe ik een beroep, messieurs, mij hierin te volgen. De wettige door het volk gekozen regering mag onder geen enkele voorwaarde ontbonden worden door de bezetter van ons vaderland. Ik begeef mij naar de Place de la Concorde als ambteloos burger, en niet als president van Frankrijk. Laat in dit dramatisch moment in Frankrijks historie ieder voor zichzelf en naar eigen geweten beslissen, en laat voor het volk en het nageslacht de secretaris deze beslissing notuleren. Wij zijn vrije mensen in een vrij land. Dank u. Vive la France. (verlaat samen met Carnot het vertrek)

Carnot: Alles had ik van u verwacht, Fouché, maar dit… nee…

Fouché: Hoe bedoelt u, Carnot?

Carnot: U bent een verrader!

Fouché: Zo zo... Wordt u gearresteerd of moet ik mij gevangen geven?

Carnot: Waarheen moet ik mij nu begeven?

Fouché: Waarheen u wilt. Ik ben een gevangene, u bent een vrij  man!

Talleyrand: En trots alle dolle en trieste karaktersprongen die hij in zijn leven heeft gemaakt, is het zelfs voor hem onmogelijk tegen spoken uit het verleden te vechten, want als ik u goed begrijp, Vitrolles, doet Fouché wanhopige pogingen zich veilig te stellen.

Vitrolles: Waaruit maakt u dit op, Talleyrand?

Talleyrand: Als ik van u hoor waar hij zoal bezoeken aflegt, kan dit niets anders betekenen, nietwaar? Zijn huwelijk met de baronesse de Castelanne is immers een wanhoopsdaad om zich een plaats aan het hof van de koning te kopen.

Vitrolles: Dat weet ik niet, maar een walgelijke verhouding is het wel. Een uitgeteerd man met een kaal hoofd en een embonpoint[1] die het bed deelt met een schone jonge vrouw van 26 jaar: dégoutant.

Talleyrand: Och... ze behoort tot de verarmde plattelandsadel, en Fouché is een rijk man. Maar u heeft gelijk, het is walgelijk.

Vitrolles: Zoiets doet men niet.

Talleyrand: (lachje) Een edelman als u niet, nee, maar Fouché is geen edelman, Vitrolles. Hij is een omhooggevallen Jacobijn met een verleden dat voor velen aan het hof onaanvaardbaar is.

Vitrolles: Monsieur Talleyrand, adel is niet te koop.

Talleyrand: (lacht) Allons, Vitrolles! Als men genoeg biedt…

Vitrolles: Wat wilt u daarmee zeggen?

Talleyrand: Niet boos worden! Dat slaat niet op u! Uw beweegredenen om Fouché onmogelijk te maken zijn zuiver, anders zou een man als u zich niet lenen tot spionage. Vertel me maar ‘ns wat z’n laatste escapades zijn.

Vitrolles: Ik begrijp niet goed wat Fouché bezielt. Nauwelijks is de koning terug, en daar heeft ie toch in belangrijke mate toe bijgedragen…

Talleyrand: Dat is te zacht uitgedrukt! Hij heeft het mogelijk gemaakt, m’n waarde.

Vitrolles: Maar waarom legt ie dan nog steeds bezoeken af bij de Engelse gezant, bij de hertog van Wellington, bij de Prins van Oranje?

Talleyrand: En bij het Oostenrijkse gezantschap, en waarschijnlijk ook bij de Pruisen en de Duitsers.

Vitrolles: Dat heb ik niet kunnen ontdekken, maar dat ligt voor de hand.

Talleyrand: Welnu dan? Als binnenkort de toestand gestabiliseerd is, wordt de bezetting opgeheven en verdwijnen de voor Fouché belangrijke personen. Heeft ie ook bezoeken afgelegd bij bankiers?

Vitrolles: Inderdaad.

Talleyrand: Ook bij een zekere Ouvrard?

Vitrolles: Onder andere. Zelfs aan diverse publieke huizen.

Talleyrand: (lacht) Daaraan herken ik de ouwe rat van vroeger.

Vitrolles: Dat is geheimtaal, Fouché.

Talleyrand: De verklaring hiervoor zal niet lang meer op zich laten wachten. Fouché verdwijnt, Vitrolles!

Vitrolles: Ah...? Waarheen?

Talleyrand: Dat weet ik niet. Maar houd uw nieuwsgierigheid nog een korte tijd in bedwang. U heeft Fouché de brief bezorgd die ik u ter hand stelde?

Vitrolles: Jawel.

Talleyrand: Uitstekend. U verschijnt morgenavond met uw dame op het bal ter ere van zijne majesteits terugkeer?

Vitrolles: Vanzelf. Ik heb een uitnodiging ontvangen.

Talleyrand: Dan zal uw nieuwsgierigheid bevredigd worden.

Vitrolles: In… hoeverre, als ik vragen mag?

Talleyrand: Laat dat een verrassing blijven. En wil mij nu verontschuldigen. Ik verwacht Fouché elk moment met het dagelijks rapport voor zijne majesteit. Als u zo goed wilt zijn door die deur te vertrekken, dan is een ontmoeting met Fouché uitgesloten. U komt dan via de kleine balzaal in het corridor. Ik zie u morgen!

Vitrolles: (verlaat de kamer)Au revoir!

(er wordt geklopt)

Talleyrand: Entrez.

bediende: Zijn Excellentie de Hertog van Otranto.

Talleyrand: Ah, bonjour monsieur le Duc! U komt juist op tijd. Alles is wel, hoop ik?

Fouché: Zijne Majesteit is nog niet aanwezig, zie ik.

Talleyrand: Eh… de koning haast zich niet, zo u weet. Zullen we de lijst die ik u liet bezorgen nog even doornemen voor zijne majesteit verschijnt?

Fouché: Waarom? U kent de inhoud, neem ik aan.

Talleyrand: Uiteraard.

Fouché: Wat is uw oordeel over een dergelijke misdadige dwaasheid?

Talleyrand: Ik beoordeel niet het werk van zijne majesteit, Fouché, ik ben slechts uitvoerder.

Fouché: De laatste resten van een afgesloten tijdperk liquideren is zinloos.

Talleyrand: Dat is nu juist ter beoordeling van zijne majesteit, Fouché.

Fouché: En van u.

Talleyrand: In zeer geringe mate. Ik ben een ambteloos burger, en slechts raadsman. Geeft u mij de lijst. (kijkt ze in) Fouché! Ik heb u immers één lijst met namen bezorgd. Vanwaar dit boekdeel?

Fouché: Ik vond het nodig correcties aan te brengen.

Talleyrand: Dit is geen correctie meer, Fouché. Een lijst met namen van 48 ter dood veroordeelden uitbreiden tot tenminste 500 is kritiek op zijne majesteits inzichten. Wat denkt u hiermee te bereiken?

Fouché: Ik breng u in herinnering dat zijne majesteit algehele amnestie heeft toegezegd voor eenieder die zich tijdens de laatste dagen van Bonaparte deloyaal heeft gedragen.

Talleyrand: Dat is juist, maar tijdens deze toezegging was de positie van zijne majesteit nog onzeker. En het is ‘s konings recht van inzicht te veranderen. Dat is u toch bekend.

Fouché: Dat privilege is voorbehouden aan koningen, keizers en... raadslieden.

Talleyrand: En trots dat hoopt u dat zijne majesteit de blunder zal begaan z’n geweten te belasten met 500 moorden in plaats van de aan u opgegeven 48? Dat is geen fout meer, Fouché, dat is een domheid die mij van een man als u verbaast. Uw persoonlijke conflicten moeten bijzonder groot zijn. Maar uw hoop is ijdel. U zult uw voormalige medestanders moeten laten terechtstellen.

Fouché: Heeft u de lijst doorgenomen?

Talleyrand: Ik heb ‘m zelf opgesteld, op verzoek van zijne majesteit!

Fouché: En is u daarbij niets opgevallen?

Talleyrand: Jawel. Zeer duidelijk. Al tijdens het samenstellen. Er ontbreekt een naam.

Fouché: Er ontbreken twee namen.

Talleyrand: Hoezo twee? Ach ja, natuurlijk, maar… mijn naam komt niet op de lijst, enkel de uwe, als ondertekening. Fouché, ik geef u een raad. Niet uit sympathie, dat begrijpt u.

Fouché: Waarom dan wel?

Talleyrand: Om van u verlost te zijn, en u een vernedering te besparen. Gaat u heen, Fouché, nu, op dit moment. Leg uw functie neer!

Fouché: Als ik mijn functie neerleg, worden deze ter dood veroordeelden dan gespaard?

Talleyrand: Het is niet aan mij om daarover te beslissen.

Fouché: Dus als ik mijn functie neerleg, loop ik het risico aan de lijst te worden toegevoegd.

Talleyrand: Om zelf terecht gesteld te worden? Ja, dat risico bestaat.

Fouché: Maar ook dat wordt natuurlijk niet door u beslist. Wat gebeurt als ik mijn ontslag niet indien?

Talleyrand: Dan wordt deze dodenlijst gesierd met de handtekening van zijne excellentie de Minister van Politie en zijn de verdere gevolgen voor…

bediende: (opent de deur en tikt driemaal op de grond) Zijne majesteit, de koning.

Lodewijk XVIII: (komt binnen) Bonjour. Sta recht, messieurs, en kom ter zake. (hoest)

Talleyrand: Wel? Fouché?... Zoals u wilt. (overhandigt de lijst) Ziehier, majesteit, de door u opgestelde en door de Minister van Politie goed bevonden naamlijst voor de terechtstellingen.

Lodewijk XVIII: Hebben wij een lijst opgesteld? O, o, juist, ja... (kijkt ze in) Monsieur Talleyrand, wij meenden toch dat de lijst beperkter was, of vergissen wij ons?

Talleyrand: U vergist zich niet, sire. De lijst was beperkter.

Lodewijk XVIII: Hoe is het dan mogelijk dat nu al deze namen… Ah, zo!... Monsieur Talleyrand, wij hebben de indruk dat de Minister van Politie onze inzichten meent te moeten corrigeren. (hoest) Onaanvaardbaar! Wij wensen ons niet te laten gebruiken als instrument in handen van monsieur. Grenier, Carnot, Caulincourt, als wij het wel hebben, monsieur Talleyrand, dan is dit de originele lijst der terechtstellingen?

Talleyrand: Dat is juist, sire.

Lodewijk XVIII: Dan wensen wij dat de Minister van Politie deze lijst bekrachtigt. (Fouché ondertekent) Bon. Wat verder nog, messieurs?

Fouché: Met nederige eerbied, majesteit, breng ik in herinnering dat u toezegde op mijn huwelijk met de barones de Castellane te bekrachtigen en de huwelijksakte met uw koninklijke signatuur te onderschrijven.

Lodewijk XVIII: Zegden wij dat toe, monsieur Talleyrand?

Talleyrand: Ik meen van wel, sire.

Lodewijk XVIII: Wij kunnen ons dit niet herinneren, maar wij ontkennen niet dat wij monsieur dank verschuldigd zijn. Wij hebben geen bezwaar.

Talleyrand: Heeft u de akte, monsieur Fouché? Als uwe majesteit dan zo goed wil zijn hier uw handtekening te plaatsen? (de koning ondertekent) Dank u. Ziedaar, monsieur Fouché.

Fouché: Mijn eerbiedige dank, sire.

Lodewijk XVIII: Dit is alles voor vandaag, monsieur Talleyrand?

Talleyrand: Ja, majesteit. Ik maak u erop attent dat u morgen le noble Baron de Vitrolles in audiëntie ontvangt.

Lodewijk XVIII: O, juist, ja. Uw protégé, nietwaar? Wel, goed. Au revoir, messieurs. (verlaat de kamer - Fouché neemt de lijst)

Talleyrand: Pardon, Fouché!! Die lijst breng ik persoonlijk naar de gendarmerie. Daarvoor bent u te onbetrouwbaar. Ik zie u morgenavond op het bal, met uw dame, hoop ik.

(dansmuziek)

stem 1: De hertogin is blijkbaar nog niet aanwezig?

stem 2: Ik heb haar nog niet gezien. Maar ze heeft mijn vrouw toegezegd te komen.

stem 1: Ik hoop het. Dan beleven wij tenminste nog iets.

stem 2: U hoopt zeker weer op een vulgaire rel?

stem 1: (lacht)

stem 2: Maar deze keer ben ik het toch met de hertogin eens. Wat zegt u, Vitrolles?

Vitrolles: U hebt volkomen gelijk, excellentie. Juist voor de hertogin van Angoulême is dit onaanvaardbaar. Daar staat de barones de Castellane.

bediende: (klopt driemaal) Zijne majesteit de koning!

Talleyrand: Wenst uwe majesteit plaats te nemen?

Lodewijk XVIII: Zo aanstonds. We wensen allereerst kennis te maken met uw protégé, le noble Baron de Vitrolles.

Talleyrand: Wilt u mij dan volgen, majesteit? Musique, s’il vous plaît.

Lodewijk XVIII: Bonsoir, monsieur le Baron. Bonsoir, messieurs.

stem 1: Bonsoir, sire... Mes respects, sire..

stem 2: Het gaat u wel, naar wij hopen.

Lodewijk XVIII: Zeer wel. Wij betuigen u onze dank voor uw bemoeienissen. Monsieur Talleyrand, wij zoeken tevergeefs onze nicht.

Talleyrand: Het heeft mij moeite gekost, sire, maar de hertogin heeft toegezegd te zullen komen.

Lodewijk XVIII: Zodra u haar ziet, wilt u haar dan zeggen dat het ons niet aangenaam is dat zij na ons verschijnt? Haar persoonlijke gevoelens rechtvaardigen niet het protocol te negeren.

bediende: La noble duchesse d’Angoulême.

Lodewijk XVIII: Ongehoord!! Zij verschijnt onmiddellijk na ons. Monsieur Talleyrand, verzoek haar hier te komen.

Talleyrand: Zij komt reeds, sire.

Lodewijk XVIII: Madame, het is ons niet aangenaam...

Thérèse, hertogin van Angoulême: Oom, sta mij toe…

Lodewijk XVIII: Madame, het is ons niet aangenaam dat u te laat verschijnt, en nog minder dat u ons in de rede valt. Wij wensen niet…

Thérèse: Sire, ik verzoek u er rekening mee te willen houden dat ik tegen mijn zin aan uw uitnodiging gehoor heb gegeven…

Lodewijk XVIII: Dit is ongepermitteerd!!

Thérèse: …en dat ik van u verlang, nu ik hier eenmaal hier ben, door u in bescherming te worden genomen.

Lodewijk XVIII: Pardon?

Thérèse: Het heeft mij moeite gekost naar hier te komen.

Lodewijk XVIII: Voor uw persoonlijke moeilijkheden moet u zich wenden tot onze kamerheer, monsieur Talleyrand.

Thérèse: Met monsieur Talleyrand heb ik niets te maken, oom. U moet mij genoegdoening verschaffen.

Lodewijk XVIII: In welk opzicht, Madame?

Thérèse: Voor de belediging die u mij, uw nicht, aandoet.

Lodewijk XVIII: Dit gaat te ver!! Monsieur Talleyrand, maakt u hier een einde aan. Ik schaam mij voor mijn nicht.

Thérèse: Ik heb meer reden mij te schamen voor de karakterloosheid van mijn vaders broer, oom!

Lodewijk XVIII: Madame! Madame! Ik verzoek u het bal onmiddellijk te verlaten!

Thérèse: Ik denk er niet aan. Niet ik verlaat het bal, maar die man daar!

Lodewijk XVIII: Wie, in vredesnaam?

Thérèse: De moordenaar van mijn vader. U weet wie deze man is, en u tolereert ‘m aan uw hof! Maar ik wens niet dezelfde lucht in te ademen als de moordenaar van mijn familie. Dat u de dood van uw broer wenst te vergeten, stuit mij al genoeg tegen de borst, maar ik kan de verschrikkingen uit het verleden niet vergeten. Ik kan en ik wil niet vergeten hoe de volgelingen van die man met van bloed druipende handen ons huis in Saint-Cloud binnendrongen, hoe ik als kind, samen met mijn vader, mijn moeder, mijn kleine broertje, door die honende en spuwende massa’s naar hier werd gesleept, naar hier, oom, naar de Tuilerieën, waar u nu een bal geeft in aanwezigheid van de man die daar verantwoordelijk voor is.

Talleyrand: Madame doelt op Fouché, sire.

Thérèse: Juist, monsieur Talleyrand, Fouché, de minister van mijn oom. Ha, ik weet het wel, mijn oom heeft al deze verschrikkingen niet meegemaakt. Hij was niet in Frankrijk. Maar ik heb dit alles aan den lijve onderzonden. Voor mijn oom is het verleden slechts een verhaal, een luguber vertelsel, hoe ik als… als kind gedwongen werd te kijken naar het afgehakte hoofd van mijn moeders vriendin, de Comtesse de Lambal, dat op een piek in stromen van bloed uit mijn raam werd gestoken en getoond aan een hysterisch joelende massa. Ik kan niet vergeten, oom, ik kan niet vergeten hoe mijn broertje en ik in de gevangenis, in de Temple, uit mijn vaders armen werden gerukt, hoe men hem een rode muts op het hoofd duwde toen ie op de kar naar het schavot werd gesmeten, en hoe wij bij moeder werden weggesleurd toen zij onder het mes van de guillotine werd gesleept en wij werden verplicht ernaar te kijken.

Lodewijk XVIII: Matig u, nicht, om ’s hemels wil.

Thérèse: Waarom zou ik mij matigen, oom? Ik eis gerechtigheid voor de schanddaad die u pleegt tegenover de nagedachtenis van mijn familie die ook uw familie is. Ik zal niet aflaten u toe te schreeuwen hoe ik afscheid moest nemen van mijn kleine broer die, vervuild door de luizen, wegterend van honger en ellende en gebrek aan liefde, in zijn kamertje op de grond lag. Beseft u dat, oom? Beseft u hoe ik dagen- en nachtenlang door de misdadigers van uw Minister van Politie gemarteld en vernederd werd om te verklaren dat mijn lieve moeder ontucht zou hebben gepleegd met haar eigen kleine zoon? (schamper lachje) Dit alles is gebeurd door die man daar, die in dit zelfde huis, in deze Tuilerieën waar u nu feestviert, met “la mort” voor de dood van mijn vader stemde in een zogenaamde volksvergadering. Dat staat in de Moniteur, oom, en ik heb gelezen wat u wenst te vergeten.

Lodewijk XVIII: Mijn kind, een troon...stelt zijn eisen.

Thérèse: Voor u, ja, maar niet voor mij. Ik kan en wil dat niet vergeten. Al mijn haat tegen de moordenaars van wat mij lief was, is samengeperst in mijn haat tegen deze man.

Lodewijk XVIII: Maar mijn kind, waarom juist deze man?

Thérèse: Omdat hij de enige moordenaar is die nog leeft.

Talleyrand: Als het uw nicht genoegdoening verschaft, majesteit, kunnen wij haar geruststellen: niet allen zijn dood, maar dat zal niet lang meer duren.

Lodewijk XVIII: Mijn lieve Thérèse, kom tot uzelf. Het is alles... tragisch. Zeg ons wat u wilt dat wij doen.

Thérèse: Ik eis dat u rechtspreekt over deze man. Hier, en nu. In dit gebouw, in deze zelfde zaal hebben al zijn misdaden plaatsgevonden. Ik kan niet begrijpen dat u zich niet schaamt, diep schaamt om juist hier feest te vieren ter ere van uw terugkeer op de troon.

Lodewijk XVIII: Wij... wij… vinden u bijzonder grof, ma chérie, en wat u eist is onmogelijk.

Thérèse: Dan weiger ik nog langer binnen deze muren te verblijven.

Lodewijk XVIII: U stelt een ultimatum aan uw soeverein!?

Thérèse: Ja! Deze man verdwijnt, of ik ga u verlaten, en u ziet mij niet meer terug.

Lodewijk XVIII: Goed, wij respecteren uw gevoelens en zullen hierover nadenken.

Thérèse: Dan neem ik afscheid, oom, en wacht uw besluit af. Ik reken erop dat u uw plicht zult doen tegenover de nagedachtenis van mijn ouders en mijn broertje.

Lodewijk XVIII: Monsieur Talleyrand, wij delegeren de wens van mijn nicht aan u.

Talleyrand: Dat geeft internationale verwikkelingen, majesteit!

Lodewijk XVIII: Beperk die dan tot het minimum. Van nu af achten wij de moordenaar van onze broeder minder dan onze nicht. Neem alle maatregelen welke u goeddunkt. Wij willen rust.

Talleyrand: Verlaat u zich op mij, majesteit… Muziek!!

Talleyrand: Bonsoir, noble baronesse. Mag ik een ogenblik beslag leggen op uw aanstaande echtgenoot?

Barones de Castellane: Ik verpoos mij wel ergens anders, Joseph, om de nasmaak van dat mens van Angoulême kwijt te raken. Trekt u het zich maar niet te veel aan. Vindt u haar niet vulgair, monsieur Talleyrand?

Talleyrand: Pardon? O, zeker. Vulgair, en bovenmate ongepast… Wilt u mij even volgen, Fouché?... Zo. Hier achter deze palmen kunnen wij even rustig praten. Vindt u ze niet prachtig? Ik bedoel: dit soort palmen? Ik heb ze gezien in Amerika, in Californië. U weet toch dat ik daarheen gevlucht ben, in 1792, om aan uw revolutionaire tribunalen te ontkomen? U moet zich dat herinneren. Ah, Californië... Wondermooi! U moet er ‘ns naartoe gaan. Werkelijk prachtig. Wel, Fouché? De hertogin heeft duidelijke taal gesproken. En u kunt mij niets verwijten. Ik heb u gisteren willen vrijwaren voor hetgeen zojuist is gebeurd.

Fouché: De hertogin van Angoulême was dus uw werk.

Talleyrand: O, nee, helaas niet. Dat was zelfs voor mij een verrassing. Dat het kind van uw eerste slachtoffer het kind van een arme visser ter verantwoording roept, ontslaat mij ervan u de nek te breken als “Mitrailleur de Lyon”. De rekening voor jaren karakterloosheid is u gepresenteerd. Volgt u mijn raad en ga naar Amerika. Het is een nieuw en sterk land met ongekende mogelijkheden, en ver van Europa. Ik zal de noble baronesse, uw aanstaande echtgenote, in kennis stellen dat u het bal hebt verlaten. Bonsoir!

(blatende schapen - een koets komt aangereden en stopt - de reiziger stapt uit en neemt geld)

reiziger: S’il vous plaît.

koetsier: Danke schön, und grüß Gott. (koets rijdt verder - reiziger gaat naar een huis en klopt aan - deur wordt geopend )

reiziger: Périgourde! Bonjour!

Périgourde: Ah, monsieur Lucien Bonaparte. Wat een verrassing. Komt u snel binnen. (ze gaan binnen) Ach, u brengt de kou mee.

Lucien Bonaparte: Ja.

Périgourde: Geef mij uw hoed en uw mantel. Doet u zacht als u wilt, monsieur slaapt.

Bonaparte: Is hij ziek?

Périgourde: Ja, zeer ernstig. Gaat u hier binnen, dan kunnen wij rustig praten in afwachting van de dokter. En sluit u niet de deur, s’il vous plaît. Alle deuren in huis staan open, dan hoor ik overal de bel als monsieur mij nodig mocht hebben… Hoe komt u zo in Triëst?

Bonaparte: Wel, de laatste keer dat ik u bezocht was in Linz, waar ik pogingen deed nog iets van mijn bezittingen te redden.

Périgourde: Dat herinner ik mij, ja.

Bonaparte: Er was toen een mogelijkheid en daar ben ik nu voor terug geweest. Ik wilde Fouché bezoeken, maar vernam dat u naar Triëst was vertrokken.

Périgourde: Ja. Uw komst zal een aangename verrassing zijn voor monsieur. Wij wonen sinds een jaar hier. En heeft u nu succes gehad in Linz?

Bonaparte: Nee. Alle bezittingen van mijn broer zijn weer naar de Oostenrijkste staat.

Périgourde: Dat is natuurlijk wel verklaarbaar. Het was Oostenrijks bezit.

Bonaparte: Uiteraard. Maar u… hoe bent u beiden zo in Triëst terechtgekomen?

Périgourde: Dat is het grote drama van monsieur en het zal zijn ziekte zeker hebben verergerd. U herinnert zich toch nog wel dat hij door de Franse regering, of eigenlijk door Talleyrand, naar Dresden is gezonden als gezant?

Bonaparte: Ja, dat vertelde Fouché tijdens zijn bezoek in Linz. Waardeloze post.

Périgourde: Precies. Mijn meester was gewoon het land uitgezet. En nauwelijks waren wij in Dresden of Frankrijk kondigde algehele amnestie af. En daar werd monsieur van uitgesloten.

Bonaparte: (lachje) En daarmee bereikte Talleyrand zijn doel: de hertog van Otranto vogelvrij verklaard.

Périgourde: Monsieur verloor z’n post als gezant en dus ook z’n diplomatieke onschendbaarheid. Hij kan niet meer terug naar Frankrijk zonder gevaar terechtgesteld te worden. ‘t Heeft een jaar geduurd voor wij toestemming kregen ons in Praag te vestigen.

Bonaparte: Dat heeft u bij mijn laatste bezoek en ook dat uw vrouw toen was overleden. Als ik mij niet vergis, werd in Praag het leven van Fouché ondraaglijk omdat zijn vrouw hem met andere mannen openlijk te schande maakte.

Périgourde: Onder andere. Maar in Praag begonnen ook de moeilijkheden met de politie. 24 uurs controle. En d’r werd door de politie bij ons zelfs ingebroken.

Bonaparte: Walgelijk. Men was blijkbaar nog altijd bevreesd voor een zekere Fouché.

Périgourde: Ik heb u ook verteld dat monsieur Fouché na lang aanhouden - ja, zeg maar smeken - bij de Oostenrijkse kanselier von Metternich vergunning kreeg naar Linz te vertrekken. En daar heeft u ons voor het eerst bezocht. Wel, het klimaat in Linz was slecht voor de gezondheid van monsieur. Maar hij kreeg geen vergunning zich hier te vestigen.

Bonaparte: Terwijl von Metternich toch veel aan Fouché te danken had.

Périgourde: Mm.

Bonaparte: Maar hoe is het dan mogelijk dat u toch hier woont?

Périgourde: Monsieur heeft z’n hele vermogen en bezittingen ter beschikking gesteld van de Oostenrijkse schatkist, in ruil voor een vestigingsvergunning in Triëst.

Bonaparte: Oh là là, geen kleinigheid. Vandaar dat u hier zo eenvoudig woont.

Périgourde: Ja. Monsieur heeft een kleine toelage, maar ik vrees dat hij daar niet lang meer gebruik van kan maken.

Bonaparte: ‘t Is wel tragisch, om als rijk man afhankelijk te worden van een toelage.

Périgourde: Och, daaraan tilt monsieur niet zo zwaar. Hij heeft altijd sober geleefd.

Bonaparte: Wat is zijn ziekte?

Périgourde: De longen zijn niet in orde. (bel) Mm, Monsieur is wakker. Gaat u mee? ‘t Zal ‘m zeer veel genoegen doen u te zien. (ze gaan naar de kamer) Monsieur... Monsieur... Er is een verrassing: monsieur Bonaparte is gearriveerd voor een bezoek.

Fouché: Ach, dat doet mij genoegen. Bonjour, Lucien.

Bonaparte: Joseph, bonjour.

Fouché: Périgourde, zet me ‘ns wat recht in de kussens. Zo, zo, dank, dank je, merci, Périgourde, merci. (zucht) Wat een genoegen u nog ‘ns te zien, Lucien.

Bonaparte: Welkom

Fouché: Excuseer dat ik u zo moet ontvangen.

Périgourde: Neemt u plaats, monsieur Bonaparte.

Bonaparte: Dank je, Périgourde. Ik hoor dat het u niet zo goed gaat, Joseph?

Fouché: Nee... De cirkel is bijna gesloten, Lucien.

Bonaparte: Kom, kom, kom, Joseph, een taaie kerel als u komt er wel weer bovenop.

Fouché: Geen sprake van. De dokter heeft geen hoop meer. En hoe komt u zo hier?

Bonaparte: Ik was voor zaken in Linz en hoorde daar dat u naar hier vertrokken was.

Fouché: Nou, dan heeft u een lange reis gemaakt.

Bonaparte: Ja, lang en koud. Maar ik had mij voorgenomen u te bezoeken en had de omweg over Triëst daar wel voor over. Ik ga met de nachtboot naar Italië.

Fouché: Da’s bijzonder sympathiek. Heeft u… succes gehad in Linz?

Bonaparte: Nee, mijn reis was vergeefs.

Fouché: Ja, dat vreesde ik al toen u ons in Linz bezocht. Uw bezittingen zijn natuurlijk teruggevallen aan de Oostenrijkse staat?

Bonaparte: Helaas.

Fouché: Ja, ‘k had u gewaarschuwd, maar evenals uw broer wilt u niet luisteren. Eh… Périgourde, misschien wil monsieur Bonaparte iets gebruiken.

Bonaparte: Als u cognac heeft, dan graag. Dat verwarmt.

Fouché: (lachje) Cognac is mijn voorgeschreven medicijn. (Périgourde schenkt uit) Samen met de dokter is mijn brave Périgourde bezig mij te vergiftigen. (lachje)

Périgourde: Alstublieft, monsieur Bonaparte.

Bonaparte: Dank u.

Périgourde: Hier is uw medicijn, monsieur.

Fouché: Ik zal dat vergif niet meer gebruiken.

Bonaparte: O, uw vergif smaakt anders voortreffelijk!

Fouché: Mogelijk. Maar, met of zonder vergif, een stervende moet men niet tegen zijn wil in leven willen houden... Vertel me ‘ns, Lucien: hoe maakt uw broer het?

Bonaparte: Uit zijn laatste brief maakte ik op dat hij erg eenzaam is.

Fouché: Dat kan ik me voorstellen. Mij vergaat het net zo.

Bonaparte: Wat ‘m erg schijnt te hinderen is de voortdurende controle en de chicanes van Hudson Lowe. ‘t Schijnt een verschrikkelijke bruut te zijn.

Fouché: (lachje) Badhearst heeft wel een goeie spion voor uw broer uitgezocht.

Bonaparte: ‘k Kan maar niet begrijpen waarom ze ’m niet met rust laten.

Fouché: Ik wel. Ik heb ervoor gezorgd dat ie niet weer kon ontvluchten.

Bonaparte: Hij heeft dat dus aan u te danken?

Fouché: In zekere zin, ja. Ik heb Badhearst indertijd instructies gegeven. Helaas kan ik niet… nu niets meer voor uw broer doen.

Bonaparte: En die dokter, die afschuwelijke landgenoot, die (antomachie?)

Fouché: Daar weet ik niets van.

Bonaparte: Napoleone schrijft dat ie voortdurend ruzie heeft met die kerel. Verstaat z’n vak niet. Noemt ‘m maar steeds “de kleine korporaal.” Napoleone lijdt vreselijk aan aambeien, zo u weet.

Fouché: Daar... had ie altijd last van. Da’s de oorzaak van z’n slechte humeur. Hij heeft te veel paard gereden!

Bonaparte: Ja, en daarom vraag ik mij af waarom hij onder zulke bekrompen omstandigheden moet leven. ‘n Beetje meer vrijheid zou ‘m goed doen.

Fouché: Ach, ‘t Elysée bevindt zich in Parijs, Lucien, niet op Sint-Helena. Geef ‘m m’n groeten als u schrijft.

Bonaparte: Dat zal ik zeker doen.

Fouché: En uw eh… broers en zusters maken het goed?

Bonaparte: Dat weet ik niet. Sinds Napoleone weg is, is onze familie uiteengevallen. U weet hoe dat gaat.

Fouché: (hoestbui)

Périgourde: Monsieur... Monsieur, u moet zich rustig houden.

Fouché: Ik… eh… ik zal eraan denken, cipier. (zucht) Hoe zou Bernadotte het maken als koning van Zweden?

Bonaparte: Dat zal ‘m wel goed afgaan, denk ik. Hij is daar de geschikte man voor.

Fouché: O, zeker wel. Hij zal een beter koning zijn dan uw broer keizer was. Bernadotte was een groot man. Ik denk dikwijls aan die tijd terug, en dan../ dan komen mij naast de beelden van mijn vrouw Mathilde altijd twee gezichten voor de geest: Bernadotte en Joséphine de Beauharnais.

Bonaparte: Joséphine? Eh… wonderlijk.

Fouché: Ja. Zij was een uitzonderlijke vrouw. Een lieve vrouw. Ik was eh… ik was blij voor haar toen ze vóór de slag bij Waterloo stierf. Zij heeft de ondergang van uw broer niet… niet beleefd, en dat heeft haar veel verdriet bespaard.

Bonaparte: Napoleone schrijft in één van zijn brieven dat hij in zijn memoires veel aandacht aan haar zal schenken.

Fouché: Ach, schrijft hij ook al memoires? O, natuurlijk doet ie dat. (lachje) En hij zal behoorlijk liegen, want aan z’n fouten waren altijd… altijd anderen schuldig. En hij heeft veel fouten gemaakt. Maar… wie zal daar ooit over nadenken?

Bonaparte: Wie maakt geen fouten, Joseph? Bent u ook uw… Pardon, was u ook bezig uw memoires te schrijven?

Fouché: Ik ben er mee klaar. Brockhaus, in Duitsland, wil ze uitgeven.

Bonaparte: Zo? En is dat al bekend?

Fouché: In Duitsland wel. Binnenkort ook in Frankrijk. Anders heeft het geen zin. Ik draag ze op aan… aan de koning!

Bonaparte: Aan de man die u van amnestie heeft uitgesloten?

Fouché: Waarom niet? Hij kon het ook niet helpen dat de dochter van Marie Antoinette… z’n nicht was.

Bonaparte: Dan zullen velen in Frankrijk in angst zitten en u opnieuw vervloeken.

Fouché: Dat deden ze toch al. De angst zal ze de keel dichtknijpen, Lucien, want allen zijn corrupt!

Bonaparte: Niemand die dat beter weet dan u. Maar, Joseph, ik vraag mij af of het enige zin heeft u op die manier te wreken.

Fouché: U kunt beter afvragen of memoires enige zin hebben. Men gelooft immers toch niet wat erin staat, of men gelooft het blindelings, met alle leugens. ‘t Is een goeie tijdspassering en… dat men voor mijn memoires bang is, staat wel vast. (hoestbui) Mijn uitgever berichtte mij dat hij al een bod heeft van een half miljoen francs als hij de uitgave wil stopzetten.

Bonaparte: (lacht) Die is niet gek!

Fouché: Talleyrand.

Bonaparte: Dat had hij kunnen weten! (er wordt geklopt)

Périgourde: Dat zal de dokter zijn. Wilt u meekomen naar de andere kamer, monsieur Bonaparte? (gaat de deur openen) Bonjour, monsieur le docteur.

dokter: Bonjour, monsieur.

Bonaparte: Bonjour.

dokter: Hoe gaat het met monsieur Fouché vandaag?

Périgourde: Vrij goed, geloof ik.

dokter: Nou, we zullen zien. (gaat naar de kamer)

Bonaparte: De dokter zal tevreden zijn over uw meester

Périgourde: Ja, monsieur is tenminste in lange tijd niet zo opgewekt geweest.

Bonaparte: Hij zal zich eenzaam hebben gevoeld.

Périgourde: Ach nee, hij is nooit een gezelschapsmens geweest. Maar op den duur wist ik ook niet meer…

dokter: Monsieur Périgourde, gaat u naar de sacristie. De priester is voorbereid.

Périgourde: Maar… maar monsieur was juist zo goed!

dokter: Gaat u snel naar de overzijde eer het te laat is.

Périgourde: Oui, monsieur. (loopt er snel heen)

Bonaparte: Is het niet goed met monsieur Fouché, dokter?

dokter: Is u familie van monsieur Fouché?

Bonaparte: Monsieur Fouché heeft geen familie. Ik ben een vriend. Mijn naam is Buonaparte.

dokter: Bonaparte? Is u… is u familie van dé Bonaparte op Sint-Helena?

Bonaparte: Ja, dokter, dat is mijn broeder.

dokter: Dan bent u familie van een groot man. Ah, Napoleon!

Bonaparte: Dank u, dank u, dokter. Maar monsieur Fouché, is hij niet goed?

dokter: Nee, slecht. Napoleon, dat was een kerel! Waarom hebben ze zo iemand gevangen gezet op dat vervloekte eiland? Uw broeder had het beste met Europa voor. Maakt ie het goed?

Bonaparte: Naar omstandigheden. Maar…

dokter: Donnerwetter! kon ik Napoleon maar als dokter bijstaan.

Bonaparte: Monsieur Fouché heeft mijn broeder goed gekend.

dokter: Een groot man, uw broeder. De toestand van Herr Fouché is zeer kritisch. Het zal niet lang meer duren.

Bonaparte: Onbegrijpelijk... Wij hebben juist nog zo prettig zitten praten!

dokter: Een laatste impuls, dat komt meer voor… (deur gaat open) Ah, daar komt de priester.

priester: Is monsieur Fouché…

Périgourde: Gaat u snel naar binnen, alstublieft.

dokter: In hoeverre heeft monsieur Fouché uw broeder Napoleon gekend, monsieur Bonaparte? Dat zei u toch, juist voor de priester kwam.

Bonaparte: Monsieur Fouché was... hij was adviseur van mijn broer in diens regering.

dokter: Ah juist, vandaar uw relatie met monsieur Fouché. Maar waarom is ie er niet meegegaan, naar Sint-Helena? Uw broer zou gezelschap van een vertrouwd persoon hebben kunnen gebruiken, neem ik aan.

Bonaparte: Mijn broer is… is gedeporteerd, dokter. En dan…

dokter: Maar natuurlijk. Dan kan men zijn eigen gezelschap niet kiezen.

Périgourde: Dokter, hoe is het nu mogelijk dat monsieur plotseling zo slecht is?

dokter: Collaps, algehele storing in de bloedsomloop als gevolg van te grote spanningen.

Bonaparte: Kan mijn komst hiervan de oorzaak zijn, dokter?

dokter: ‘t Kan zijn, ja. Maar monsieur Fouché is nog niet dood. Daarbij is een collaps nooit oorzaak maar altijd gevolg. De oorzaak is de grote geestelijke spanning.

Bonaparte: Als gevolg van ons gesprek?

dokter: ‘t Kan zijn.

priester: Zijn er nog bijzondere wensen, monsieur Périgourde?

Périgourde: De notaris kan u inlichten. Die regelt ook de financiën.

priester: Goed. Bonjour, messieurs. (verlaat het huis)

dokter: Geeft u mijn groeten aan uw broeder, Herr Bonaparte. Het spijt me dat ik voor monsieur Fouché niet meer kan doen. Ik wens u sterkte.

Bonaparte: Dank u, dokter.

Périgourde: Dank u, dokter. (de dokter verlaat het huis) Ik ben blij dat u monsieur nog heeft mogen ontmoeten, monsieur Bonaparte.

Bonaparte: Ja... Ik stel mijn vertrek uit tot na de begrafenis. U is dan niet alleen op het kerkhof.

Périgourde: Dank u, monsieur. U kunt hier logeren als u dat wilt.

Bonaparte: Nee, nee nee nee, ik ga naar een logement. ‘k Neem aan dat u met uw meester alleen wilt zijn.

Périgourde: Oui, monsieur. Oui. Na zovele jaren. Eh… d’r is een logement aan het eind van de straat, rechts om de hoek.

Bonaparte: Ik wens u sterkte, van harte.

Périgourde: Dank u, monsieur Bonaparte. (bel)

Fouché: Périgourde...

Périgourde: Oui, monsieur? Oui, monsieur, hier ben ik.

Fouché: Périgourde… dank voor alles. Als het voorbij is, moet u hier niet blijven. Voor u is gezorgd, in… in Zwitserland, op de bank.

Périgourde: Blijft u rustig, monsieur. Ik beloof het dat ik terugga naar Parijs.

Fouché: Périgourde, i-in de kast…

Périgourde: Oui, monsieur.

Fouché: …ligt een pakje, in papier gewikkeld.

Périgourde: Oui, monsieur.

Fouché: Gooit u dat weg, in de kachel.

Périgourde: Oui, monsieur. (gaat het halen) Maar monsieur!... Dit… dit zijn uw memoires!

Fouché: In de kachel, Périgourde. Werp ze in het vuur.

Périgourde: Oui, monsieur.

Fouché: Enkel de angst… is mij voldoende.

Périgourde: Kan ik nog iets voor u doen, monsieur?... Excellentie!...

???

script gemaakt door Marc Van Cauwenberghe, aangevuld en bijgewerkt door Herman Van Cauwenberghe (8/2007)

h.cauwenberghe@chello.nl

Dit script is het werk van een hoorspelliefhebber die geen enkel financieel gewin op het oog heeft. Niets van deze tekst mag gepubliceerd of in een website verwerkt worden. Hij mag alleen gebruikt worden om te lezen bij beluistering van het hoorspel. Wie vindt dat hiermee iemands rechten worden geschonden, neemt contact op met Herman Van Cauwenberghe, die er meteen zal mee ophouden het script aan eventuele belangstellenden door te geven.


[1] gezetheid

Tip

Onder de knop "Hoorspelen" vind je het eerste, tweede en derde deel van De geschiedenis van het hoorspel, een realisatie van Léon Povel.

Verder bestaat onder deze knop de mogelijkheid om per hoorspel door te klikken naar de Wikipedia: voor elke hoorspelfiche die ik maakte, heb ik hier een link voorzien.

jolux-webdesign